Inhoud
Artikel 7 Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Artikel 13 Algemene procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan ‘Uitbreiding Achterste Hoef’ van de gemeente Bladel.
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1728.BPB1004Trop11-VAST met de bijbehorende regels en bijlagen.
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen).
een onderdeel van het hoofdgebouw of aangebouwd bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden.
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
betreft de landschappelijke begrenzing van een beekdal waarbinnen ontwikkelingen met betrekking tot het watersysteem, de natuur, het landschap en extensieve recreatievormen plaatsvinden.
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap.
a t.a.v. bebouwing
bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van onderhavig ontwerpbestemmingsplan, dan wel de bebouwing die mag worden gebouwd krachtens een vóór het tijdstip van terinzagelegging aangevraagde omgevingsvergunning;
b t.a.v. gebruik
het gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur waaronder monumenten.
recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning.
vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
een verblijf of afgebakend terrein geschikt voor recreatieve doeleinden waar weinig mensen tegelijkertijd de mogelijkheid hebben om te recreëren. Het beleven van rust staat voorop en er is een beperkte uitstraling naar de omgeving.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
gevellijn:
een denkbeeldige lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw
op moet zijn georiënteerd.
groepsaccommodatie:
een (gedeelte van) een gebouw dat is bestemd voor periodiek
recreatief nachtverblijf door groepen, met permanent daarvoor ingerichte
ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen. Een kampeerboerderij en kamp(eer)huis
vallen onder het begrip groepsaccommodatie.
hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie,
bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de
bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken.
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing en beplanting, rekening houdend met de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden om zo te komen tot een landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing die recht doet aan de kwaliteit en de beleving van het landschap.
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige biotopen bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
a voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
c in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
een grenslijn tussen (bouw)percelen onderling.
bewoning door eenzelfde persoon of groep van personen, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt.
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
vrijetijdsbesteding die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc.
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie.
een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders heeft.
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning.
vormen van recreatie die hoofdzakelijk gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf.
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
al het oppervlaktewater, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken, en andere waterlopen, ook als die incidenteel of structureel droogvallen, alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke.
gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen.
indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één of meer personen.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortste is.
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
vanaf het peil verticaal tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a instandhouding van bos met de daarop afgestemde bosbouw;
b instandhouding van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden;
c zandpaden ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik en/of onderhoud en beheer;
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op deze gronden mag niet worden gebouwd., met uitzondering
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte niet meer dan
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
a ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden, de waarden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
c ter waarborging van de verkeersveiligheid;
d ter waarborging van de sociale veiligheid;
e ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
c kamperen.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
b
het diepploegen of diepwoelen van de bodem en
andere ingrepen in de bodem dieper dan
c het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
d het vellen van bos;
e
het aanleggen en/of verharden van fiets-, wandel-
en ruiterpaden (voor zover niet breder dan
Het in lid 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
De in lid 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a de instandhouding van het bos met de daarop afgestemde bosbouw;
b de instandhouding van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden.
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a ontwikkeling en instandhouding van groenvoorzieningen;
b bermen en beplantingen;
c recreatief medegebruik;
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet
meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
b
het diepploegen of diepwoelen van de bodem en
andere ingrepen in de bodem dieper dan
c het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
d het vellen of rooien van groenvoorzieningen en beplantingen;
e
het aanleggen en/of verharden van fiets-,
wandel- en ruiterpaden (voor zover niet breder dan
Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
De in lid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkeling en instandhouding van de groenvoorzieningen.
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde en/of ecologische waarde;
b ter plaatse van de aanduiding ‘beekdalsysteem en inundatiegebied’, tevens een beekdalsysteem en inundatiegebied;
c waterlopen en waterpartijen;
met daaraan ondergeschikt:
d agrarisch natuurbeheer;
e zandpaden ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik en/of onderhoud en beheer;
f educatief medegebruik;
met de daarbij behorende
g voorzieningen van algemeen nut;
h water, waterhuishoudkundige voorzieningen en waterberging.
Op deze gronden mag niet worden gebouwd., met uitzondering
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van nuts- of waterhuishoudkundige
voorzieningen, waarvan de hoogte niet meer dan
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
a ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en waarden.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
c kamperen.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
b
het diepploegen of diepwoelen van de bodem en
andere ingrepen in de bodem dieper dan
c het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
d het vellen of rooien van natuurlijke beplantingen;
e
het aanleggen en/of verharden van fiets-,
wandel- en ruiterpaden (voor zover niet breder dan
f ter plaatse van de aanduiding ‘beekdalsysteem en indunatiegebied’:
1 afgraven, vergraven, ophogen;
2 aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen;
3 opplanten, omzetten van grasland en/of bouwland naar boomteelt boven 1,5 meter;
4 aanleg leidingen;
5
het verwijderen, aanleggen en/of verharden van
wegen, paden, parkeerterreinen, of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, voor zover groter dan
Het in lid 5.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
De in lid 5.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij het waterschap en indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde en/of ecologische waarde;
b het beekdalsysteem en inundatiegebied, voor zover het werken en werkzaamheden betreft als genoemd in lid 5.5.1 onder f.
De voor ‘Recreatie - A’ aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatie, als onderdeel van één recreatiebedrijf samen met de bestemming ‘Recreatie - A’ zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Bladel (zoals vastgesteld op 22 februari 2010) 2010), ten behoeve van:
a ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie’, verblijfsrecreatie in de vorm van groepsaccommodaties met bijbehorende voorzieningen en opslagruimte(n);
b ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, wonen in een bedrijfswoning;
c ter plaatse van de aanduiding ‘pitch & putt’, dagrecreatie in de vorm van een pitch & putt baan, met behoud en herstel van landschapswaarden
d ter plaatse van de aanduiding ‘beekdalsysteem en inundatiegebied’, tevens een beekdalsysteem en inundatiegebied;
met de daarbij behorende:
e tuinen, erven en terreinen;
f parkeervoorzieningen;
g groenvoorzieningen;
h water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
a Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht.
b Ter plaatse van de aanduiding ‘beekdalsysteem en inundatiegebied’ zijn geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
c Parkeervoorzieningen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bestemmingsvlak uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘pitch & putt’.
a
De maximale goothoogte van (bedrijfs)gebouwen
bedraagt
b
De maximale bouwhoogte van (bedrijfs)gebouwen
bedraagt
c
De maximale oppervlakte aan (bedrijfs)gebouwen
mag niet meer bedragen dan
d
De afstand tot de perceelsgrens dient minimaal
e
De minimale afstand tot de as van de weg
bedraagt
a Een bedrijfswoning is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’.
b
De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer
dan
c
De maximale goothoogte van bedrijfswoningen
bedraagt
d Onderkeldering is alleen toegestaan direct onder de contouren van de woning.
e
De afstand tot de perceelsgrens dient minimaal
f
De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bij
de bedrijfswoning mag maximaal
g
De maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt
h
Een bijgebouw dient op een minimale afstand van
i
De minimale afstand tot de as van de weg
bedraagt
a
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
mag, met uitzondering van terreinafscheidingen, ballenvanghekken en lichtmasten,
niet meer dan
b
De hoogte van terreinafscheidingen mag niet meer
dan
c
De hoogte van ballenvanghekken mag niet meer dan
d
De hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen
dan
e
De afstand van bouwwerken geen gebouwen zijnde, tot
de perceelsgrens bedraagt ten minste
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
a ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
c ter waarborging van de verkeersveiligheid;
d ter waarborging van de sociale veiligheid;
e ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
b wonen, behoudens in een bedrijfswoning als bedoeld in 6.1 sub c;
c seksinrichtingen;
d opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
e wonen in bijgebouwen;
f het bewonen van de bedrijfswoning als burgerwoning;
g parkeren op gronden binnen de aanduiding ‘pitch & putt’.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.4 onder e en bewoning als afhankelijke woonruimte toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a de inhoud van een woning niet meer bedraagt dan de totale inhoud van de bestaande woning;
b er mag geen tweede woning ontstaan en om dit te voorkomen mogen ten behoeve van de inwoning maximaal 3 van de 4 volgende voorzieningen worden gerealiseerd: keuken, badkamer, toilet, achteringang;
c per woning kan maar één maal gebruik worden gemaakt van deze regeling;
d een eigen voordeur, hetzij aan de voorgevel, hetzij aan de zijgevel is niet toegestaan;
e alle bijgebouwen/verbouwingen dienen te voldoen aan de ten tijde van de aanvraag geldende eisen van het bouwbesluit en de bouwverordening;
f ten behoeve van de inwoning mag geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen worden aangelegd. hiervoor moet gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande aansluiting;
g na beëindiging van de situatie dient de omgevingsvergunning te worden ingetrokken;
h het gedeelte dat ten behoeve van inwoning wordt aangewend, dient aansluitend aan de woning een onderlinge verbinding te hebben met de woning, niet zijnde een verbinding buitenom.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a Ter plaatse van de aanduiding ‘beekdalsysteem of inundatiegebied’:
1 afgraven, vergraven, ophogen;
2 aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen;
3
opplanten, omzetten van grasland en/of bouwland
naar boomteelt boven
4 aanleg leidingen.
Het in lid 6.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
De in lid 6.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij het waterschap en indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het beekdalsysteem en inundatiegebied.
De als ‘Waarde - Archeologisch Onderzoeksgebied’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (te verwachten) archeologische waarden van de gronden.
a In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag voorwaarden en/of regels verbinden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen op of in deze gronden volgens de andere daar geldende bestemmingen, indien de bouwwerkzaamheden waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft de volgende omvang en diepte hebben:
1
een grondoppervlak van meer dan
b Aan de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan de voorwaarde verbonden worden dat een rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de bouwaanvraag worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld.
c Het overleggen van een rapport als bedoeld onder b kan achterwege blijven indien:
1 de archeologische waarde van het terrein, aantoonbaar, op basis van andere beschikbare informatie of onderzoeken reeds afdoende is vastgesteld;
2 de aanvrager van de omgevingsvergunning er op voorhand mee instemt dat, door het verbinden van daartoe strekkende voorwaarden aan de omgevingsvergunning, de bouwwerkzaamheden die tot de bodemverstoring leiden worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
d Op grond van de onder a genoemde mogelijkheid kunnen aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden en/of regels worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden; of,
2 de verplichting tot het doen van opgravingen; of,
3 de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg met de mogelijkheid om, als dat naar aanleiding van de bevindingen uit die begeleiding nodig wordt geacht, alsnog te komen tot de onder 1 genoemde maatregelen of de onder 2 genoemde opgravingen.
Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het uitvoeren van grondbewerkingen of andere bewerkingen in de grond zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, houtgewas of andere diepwortelende beplanting, aanleggen van (funderingen voor) paden, wegen, parkeerterreinen of oppervlakteverhardingen of het verwijderen van funderingen;
b het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterpartijen, waterlopen, sloten en greppels;
c het aanleggen van leidingen, drainage of kabels;
met dien verstande dat:
d
die werken of werkzaamheden betrekking hebben op
een grondoppervlak van meer dan
Het in lid 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale beheer, onderhoud en/of gebruik overeenkomstig deze dubbelbestemming of de andere geldende bestemmingen betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c
betrekking hebben op het aanbrengen van bos of
houtgewas enkel door middel van het aanplanten van jonge veren zonder
bodemberoeringen dieper dan
a De in lid 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
b Aan de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld onder 7.3.1 kan de voorwaarde verbonden worden dat een rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld.
c Het overleggen van een rapport als bedoeld onder b kan achterwege blijven in de volgende gevallen:
1 de archeologische waarde van het terrein aantoonbaar, op basis van andere beschikbare informatie of onderzoeken, reeds afdoende is vastgesteld;
2 indien de aanvrager van de omgevingsvergunning er op voorhand mee instemt dat, door het verbinden van daartoe strekkende voorwaarden aan de omgevingsvergunning, de werken of werkzaamheden die tot de bodemverstoring leiden worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
d Op grond van de onder b genoemde mogelijkheid kunnen aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgend voorwaarden en/of regels worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden; of,
2 de verplichting tot het doen van opgravingen; of,
3 de verplichting de werken en werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg met de mogelijkheid om, als dat naar aanleiding van de bevindingen uit die begeleiding nodig wordt geacht, alsnog te komen tot de onder 1 genoemde maatregelen of de onder 2 genoemde opgravingen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming ‘Waarde - Archeologisch Onderzoeksgebied’, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische onderzoekswaarden (meer) aanwezig zijn.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het
bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten,
luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten,
mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan
a Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan op grond van hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
b In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
c
De maximale hoogte van alarmmasten bedraagt
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
a gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
b het gebruik voor bewoning van vrijstaande bijgebouwen bij een woning;
c het gebruik voor bewoning van gebouwde verblijfsrecreatieve voorzieningen, zoals een groepsaccommodatie of een recreatiewoning;
d het in gebruik nemen van onbebouwd blijvende gronden of het gebruik van opstallen ten behoeve van geluidhinderlijke inrichtingen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
b de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
c
de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal
d
de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten
behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer
dan
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
a
overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor
zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen
of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de
werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer
bedragen dan
b
overschrijding van bestemmingsgrenzen en
toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in
geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit
daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan
c het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Uitbreiding Achterste Hoef’.
Rosmalen, november 2011 / februari 2012