Artikel 41               Algemene aanduidingsregels

 

41.2        Vrijwaringszone - molenbiotoop

 

41.2.1    Zone-omschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’ zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen mede bestemd voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend element.

 

41.2.2    Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, gelden voor het bouwen op of in de in deze bestemming begrepen gronden de volgende regels:

a      Binnen de zone van 100 m gemeten vanaf de molen mogen geen bouwwerken worden gebouwd of beplanting worden gerealiseerd die hoger is dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen (het verschil tussen de askophoogte en de lengte van één wiek).

b      Binnen de zone gemeten van 100 m vanaf de molen tot een afstand van 500 m gemeten vanaf de molen, mogen geen hogere bouwwerken worden gebouwd dan door middel van onderstaande formule wordt bepaald:

H=X/75+0,2*Z

waarin:

 

H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen)

X = de afstand in meters vanaf het bouwwerk tot de wieken van de molen

Z = askophoogte (helft van de vlucht van de wieken + belthoogte)

 

a      In afwijking van het bepaalde onder a, mag binnen het bouwvlak op het perceel Rijt 29, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ een bedrijfswoning gebouwd worden tot aan de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

b      In afwijking van het bepaalde onder b, mogen gebouwen binnen het bouwvlak op het perceel Rijt 29, vanaf 100 m gemeten vanaf de molen, gebouwd worden tot aan de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

41.2.3    Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 40.2.2 onder a en b, met dien verstande dat:

a      de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies bij de molendeskundige;

b      toepassing van de in lid 40.2.2 onder a en b bedoelde afstands- en hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.