De voor 'Natuur'
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a behoud,
herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden;
b behoud,
herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
c (onverharde)
paden;
d groenvoorzieningen;
e water
en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het verzetten of vergraven van grond waarbij het
maaiveld over meer dan
b
het omzetten van grond of uitvoeren van
bodemingrepen dieper dan
c het aanleggen, dempen of wijzigen (van oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van waterlopen, sloten en greppels;
d het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering;
e het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
f het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
g het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
h
het aanleggen of aanplanten van hoger dan
i het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een ander bodemcultuur;
j het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten en steilranden;
k het verwijderen van onverharde wegen of paden;
l
het verwijderen, aanleggen en/of verharden van
paden en parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen,
voor zover groter dan
Het in lid 16.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
De in lid 16.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden en landschappelijke waarden.