Bestemmingsplanregels

 



INHOUD

 

 

Hoofdstuk 1   Inleidende regels  2

Artikel 1         Begrippen  2

Artikel 2         Wijze van meten  4

 

Hoofdstuk 2   Bestemmingsregels  5

Artikel 3         Groen  5

Artikel 4         Natuur 6

Artikel 5         Verkeer 8

Artikel 6         Wonen  9

 

Hoofdstuk 3   Algemene regels  13

Artikel 7         Anti-dubbeltelregel 13

Artikel 8         Algemene bouwregels  14

Artikel 9         Algemene gebruiksregels  15

Artikel 10        Algemene ontheffingsregels  16

Artikel 11        Algemene wijzigingsregels  17

 

Hoofdstuk 4   Overgangs- en slotregels  18

Artikel 12        Overgangsrecht 18

Artikel 13        Handhaving  19

Artikel 14        Slotregel 20

 


Hoofdstuk 1      Inleidende regels

 

Artikel 1        Begrippen

In deze bestemmingsplanregels wordt verstaan onder:

 

1.1               aanbouw

een uitbreiding van het hoofdgebouw aan de gevels;

 

1.2               aan-huis-gebonden beroep

het door een bewoner in zijn of haar woning of daarbij behorende gebouwen uitoefenen van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend, uitgezonderd prostitutie;

 

1.3               aan huis verbonden bedrijf

het door een bewoner in zijn of haar woning of daarbij behorende gebouwen uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de aard en de omvang zodanig zijn dat de activiteiten in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. De activiteiten dienen een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling te hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

1.4               bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.5               bestemmingsgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;

 

1.6               bestemmingsvlak

een op de verbeelding weergegeven vlak, met eenzelfde bestemming;

 

1.7               bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;

 

1.8               bouwvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak, dat door bouwgrenzen omsloten is en waarop krachtens het plan gebouwen zijn toegelaten;

 

1.9               bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 


1.10           bijgebouw

vrijstaand gebouw, behorende bij een hoofdgebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

 

1.11           gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.12           hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, danwel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

 

1.13           kap

een constructie van een of meer dakvlakken met een helling van meer dan 20º en minder dan 65º;

 

1.14           peil

voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de kruin van de weg;

voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die toegang na voltooiing van de aanleg van dat terrein;

Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend;

 

1.15           perceelgrens

een grens van een bouwperceel;

 

1.16           plan

het bestemmingsplan "Den Brabander – fase 2" van de gemeente Alphen-Chaam, bestaande uit deze bestemmingsplanregels en de hierna genoemde verbeelding;

 

1.17           verbeelding

de tekening nummer 01155.061.02, d.d. 10-11-2008, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;

 

1.18           prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen, zoals het exploiteren van een seksclub, privé-huis, raamprostitutie, escortservice, thuisprostitutie of bemiddelingsbureau dat bemiddelt tussen prostituee en klant;

 

1.19           woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

 

Artikel 2        Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1               de goothoogte van een gebouw

verticaal vanaf het peil tot de snijlijn van het dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerks gevelvlak. Bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een breedte van meer dan 50% van de woning breedte wordt de bovenzijde daarvan als dakvlak aangemerkt. Bij toepassing van een lessenaarsdak wordt de laagste snijlijn als goothoogte aangemerkt;

 

2.2               de bouwhoogte van een gebouw/bouwwerk

verticaal vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw/bouwwerk, ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen en antennes niet meegerekend;

 

2.3               het oppervlak van een gebouw

horizontaal tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren) en op een horizontaal vlak gelegen op 1 m boven peil;

 

2.4               bebouwd oppervlak

het gezamenlijk oppervlak op een bouwperceel van de gebouwen en van uitsluitend die bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die een overdekte ruimte vormen tenminste 1 m boven peil. Het oppervlak van laatstgenoemde bouwwerken wordt gemeten door middel van projectie en wel 1 m boven peil.

 

2.5               de afstand tot de zijdelingse/achterste perceelgrens

de kortste afstand tussen de zijdelingse/achterste grens van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

N.B.

De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soort gelijke bouwdelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,50 m.

 

 

Hoofdstuk 2      Bestemmingsregels

 

Artikel 3        Groen

 

1.1               Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.         openbaar groen in de vorm van groenaankleding van het onderhavige gebied met een daarop afgestemde inrichting, speelvoorzieningen en langzaam verkeerroutes;

b.         waterpartijen, -aan en –afvoer en in het kader van de waterhuishouding noodzakelijke voorzieningen als taluds, keerwanden en beschoeiingen.

 

1.2               Bouwregels

a.       op de voor ‘Groen’ aangewezen gronden mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de onder lid 1 genoemde doeleinden. Hieronder worden mede verstaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke worden gebouwd ter afsluiting van de gronden voor onbevoegden.

b.       de speelvoorzieningen zoals bedoeld in lid 1 onder a. mogen een maximale bouwhoogte van 3 m hebben.

 

Artikel 4        Natuur

 

4.1               Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;

b.       waterhuishoudkundige doeleinden;

c.       sloten, beken, daarmee gelijk te stellen waterlopen, waterpartijen en waterberging;

 

met daaraan ondergeschikt:

d.       recreatief medegebruik en educatief medegebruik;

e.       openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

f.         bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.2               Bouwregels

a.       op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

b.       voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

1.       de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

4.3               Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.       het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden;

b.       de verkeersveiligheid;

c.       gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

4.4               Gebruiksregels

a.       het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.

b.       burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde onder a., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

4.5               Aanlegvergunning

a.       het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

1.      het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, indrijven, diepploegen en ophogen van gronden;

2.      het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;

3.      het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;

4.      het aanbrengen van drainage;

5.      het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.


b.       werken en/of werkzaamheden als bedoeld onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien:

1.      deze verband houden met de doeleinden, die aan de onderhavige bestemming zijn toegekend;

2.      hierdoor dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de aanwezige waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

c.       het vervatte verbod onder a. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

1.      het normale beheer en onderhoud betreffen;

2.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.


Artikel 5        Verkeer

 

5.1               Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.         verkeers- en verblijfsruimte voor langzaam en gemotoriseerd verkeer;

 

met de daarbij behorende

 

b.         voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen zoals trottoirs en paden;

c.         voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen in de vorm van rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken, zoals bruggen en duikers.

 

5.2               Bouwregels

Op de voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de onder lid 1 genoemde doeleinden. Hieronder worden mede verfraaiingselementen begrepen alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke worden gebouwd ter afsluiting van de gronden voor onbevoegden.

 

5.3               Nadere eisen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

a.         de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 6 m bedragen.

 

Artikel 6        Wonen

 

6.1               Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.         laagbouwwoningen, waarbij zowel vrijstaande, halfvrijstaande als aaneengebouwde woningen zijn toegestaan, daar waar dit op de verbeelding staat aangeduid;

b.         berg- en stallingsruimten ten dienste van de woningen;

c.         tuinen, ontsluitingswegen en –paden.

 

De op de verbeelding met de bestemming ‘Wonen’ aangewezen gronden worden onderverdeeld met de volgende bouwaanduidingen:

d.         aaneengebouwd [aeg];

e.         twee-aaneen [tae];

f.           vrijstaand [vrij];

g.         specifieke bouwaanduiding vrijstaand terp [sba-vrijtp].

 

6.2               Bouwregels

Op voor ‘Wonen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de in lid 1 genoemde doeleinden en waarbij de in onderstaande gegeven bouwregels in acht dienen te worden genomen:

a.         algemeen:

1.         het bebouwd oppervlak per bouwperceel mag niet meer bedragen dan in onderstaande de grafiek is weergegeven;

2.         een op de verbeelding aangegeven grens van het bouwvlak mag aan de wegzijde niet door gebouwen worden overschreden, tenzij in de hierna volgende regels anders is bepaald;

 

b.        
met betrekking tot de hoofdgebouwen geldt het bepaalde in dit lid onder a. en gelden tevens de volgende bepalingen:

1.         per bouwperceel is maximaal 1 hoofdgebouw toegestaan;

2.         het oppervlak van het hoofdgebouw op een bouwperceel mag maximaal 85% bedragen van het toegestane bebouwd oppervlak op dat bouwperceel;

3.         de voorgevel van een hoofdgebouw, met uitzondering van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - vrijstaand terp’, dient voor minimaal 60 % te worden gebouwd in de op de verbeelding aangegeven grens van het bouwvlak, nader aangeduid met oriëntatie voorgevel. De rest van de voorgevel mag worden gebouwd tot 2 m achter de hiervoor bedoelde bouwgrens;

4.         de gehele voorgevel van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – vrijstaand terp’ mag tot maximaal 2 m achter de op de verbeelding aangegeven grens van het bouwvlak, nader aangeduid met oriëntatie voorgevel worden gebouwd;

5.         de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – vrijstaand terp’ dient respectievelijk 4 m en 8 m te bedragen;

6.         de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduidingen ‘aaneengebouwd’, twee-aaneen’ en ‘vrijstaand’ de bouwaanduidingen dient respectievelijk 7 m en 10 m te bedragen;

7.         de afstand van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduidingen ‘vrijstaand’ en ‘specifieke bouwaanduiding – vrijstaand terp’ tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 m te bedragen;

8.         de afstand van een blok bestaande uit 2 aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 m te bedragen;

9.         de bouwdiepte van alle hoofdgebouwen mag maximaal 14 m bedragen;

10.      een blok bestaande uit meer dan 2 aaneengebouwde hoofdgebouwen mag met de zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

11.      alle hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap;

 

c.         met betrekking tot de aan- en bijgebouwen geldt het bepaalde in dit lid onder a. en gelden tevens de volgende bepalingen:

1.       het oppervlak van een bijgebouw c.q. het gezamenlijk oppervlak van de bijgebouwen op een bouwperceel mag maximaal 75 m² bedragen. Overschrijding van het toegestane bebouwd oppervlak per bouwperceel, zoals bedoeld in dit lid onder a.1., is echter niet toegestaan;

2.       aan- en bijgebouwen dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van hoofdgebouwen te worden gebouwd;

3.       de goot- en bouwhoogte van een aan- en bijgebouw mag respectievelijk maximaal 3 m en   5,5 m bedragen;

4.       ten aanzien van woningen ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’ zijn aan- en bijgebouwen niet toegestaan met uitzondering van hetgeen gesteld in lid c, sub 6;

5.       bij halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen mogen alle aan- en bijgebouwen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd. Bij vrijstaande woningen mogen uitsluitend aan- en bijgebouwen welke zich geheel achter het hoofdgebouw bevinden tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd; de overige aan- en bijgebouwen dienen op een afstand van    minimaal 1 m van de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;

6.       in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a.2., c.2. en c.4., geldt dat voor de naar de weg toegekeerde zijde (voorgevel) van het hoofdgebouw een aanbouw in de vorm van een erker of entreeportaal mag worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

-           de bouw- en goothoogte mogen maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedragen;

-           de diepte van de aanbouw mag maximaal 1 m bedragen, met dien verstande dat de afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens voor woningen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – vrijstaand terp’ minimaal 3 m blijft bedragen. Voor de woningen met de overige aanduidingen dient de afstand van de aanbouw tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens minimaal 1,5 meter te bedragen;

-           de breedte van de aanbouw mag maximaal 50% van de voorgevelbreedte bedragen;

 

d.         met betrekking tot de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het bepaalde in dit lid onder a. en gelden tevens de volgende bepalingen:

1.         de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erf- / terreinafscheidingen, mag maximaal 2,5 m bedragen;

2.         de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen bedraagt bij percelen die geen hoekperceel zijn:

-           maximaal 1 m vóór de naar de wegzijde toegekeerde, op de verbeelding aangegeven, bouwgrens;

-           maximaal 2 m achter de onder het vorige punt bedoelde bouwgrens;

3.         de bouwhoogte van een erf-/terreinafscheiding mag bij hoekpercelen vóór de bouwgrens maximaal 2 m bedragen, mits deze erf-/terreinafscheiding minimaal 3 m achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw wordt gebouwd.

 

6.3               Specifieke gebruiksregels

a.         Onder strijdig gebruik van de grond en bouwwerken, als bedoeld in artikel 9 wordt in elk geval verstaan:

1.         het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;

2.         het gebruik van de grond en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van enige vorm van bedrijfsuitoefening, tenzij ontheffing is verleend overeenkomstig het bepaalde in lid 4, onder a.

b.         De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen in het hoofdgebouw en bijgebouwen is toegestaan, mits de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder andere dat het medegebruik van de woning en daarbij behorende bijgebouwen voor aan-huis-gebonden beroepen beperkt is tot ten hoogste 30 % van het grondoppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen, met dien verstande dat het totale oppervlak niet meer mag bedragen dan 40 m².

c.         Bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen dient ten minste één parkeerplaats op eigen terrein aanwezig te zijn. Bij vrijstaande terpwoningen dienen twee parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig te zijn. Bouwactiviteiten mogen niet leiden tot het wegvallen van parkeergelegenheid op eigen terrein, waardoor niet wordt voldaan aan voornoemde norm.

 

6.4               Ontheffing van de gebruiksregels

a.         Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3. sub c onder

2 en toestaan dat de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf plaatsvindt. Voor de ontheffing gelden de volgende voorwaarden:

1.         per bouwperceel mag het oppervlak aan bebouwing dat hiervoor gebruikt wordt ten hoogste 30 % van het grondoppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen bedragen, met dien verstande dat het totale oppervlak niet meer mag bedragen dan 40 m²;

2.         het gebruik mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu;

3.         de activiteiten mogen niet vergunningplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer;

4.         het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer;

5.         op eigen terrein wordt voorzien in de nodige parkeergelegenheid.

b.       Bij toepassing van de in dit lid bedoelde ontheffingsbevoegdheid betrekken burgemeester en wethouders aanvrager(s) en belanghebbenden overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

6.5               Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, bouwmassa, afmetingen en visuele karakteristieken van bouwwerken. De nadere eisen regeling wordt toegepast ter voorkoming van onevenredige aantasting van:

a.         de woonsituatie:

het in stand houden c.q. garanderen van een goede woonsituatie binnen deze bestemming, voorzover van toepassing, en andere bestemmingen, in het bijzonder met het oog op:

1.         de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;

2.         het uitzicht;

3.         de aanwezigheid van voldoende privacy;

b.         het straat- en bebouwingsbeeld:

in het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing met aandacht voor:

1.         een goede verhouding tussen bouwmassa’s en gevelbeelden;

2.         de samenhang met nabij gelegen bebouwing;

3.         de hoogtedifferentiatie;

4.         een goede verhouding tussen bouwmassa en inrichting van de omgeving;

c.         de verkeersveiligheid:

ter waarborging van de verkeersveiligheid en in het bijzonder de benodigde uitzichthoeken van wegen;

d.         de sociale veiligheid:

ter waarborging van een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;

e.         de gebruiksmogelijkheden:

ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken.

 


Hoofdstuk 3      Algemene regels

 

Artikel 7        Anti-dubbeltelregel

Gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijven bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8        Algemene bouwregels

 

8.1               Bouwbepaling

Op de gronden, begrepen in het plan, is het verboden enig bouwwerk te bouwen, indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende bouwperceel, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zal gaan afwijken van het plan.

 

8.2               Bouwverbod beneden peil

Het bouwen van ruimten die geheel of gedeeltelijk beneden peil zijn gelegen, zoals kelders en kruipruimtes, is niet toegestaan.

 

8.3               Vergunningsvrij bouwen

Ongeacht het bepaalde in dit plan zijn vergunningsvrije bouwwerken, als bedoeld in de Woningwet, toegestaan.


Artikel 9        Algemene gebruiksregels

 

9.1          Algemene gebruiksbepaling

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in dit plan gegeven bestemming(en).

 

9.2          Ontheffing

Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in dit artikel onder lid 1, indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

9.3          Procedure

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid als bedoeld in lid 2, is de in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

 

Artikel 10      Algemene ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bestemmingsregels van dit plan ten aanzien van:

 

10.1           Maatafwijkingen

De op de verbeelding of in de bestemmingsregels gegeven maten, tot niet meer dan 10% van die maten. De ontheffingsbevoegdheid geldt niet voor de in het plan gegeven bouw- en goothoogtes.

 

10.2           Overschrijding

De bestemmingsbepalingen en toestaan dat bestemmings- en bouwgrenzen, of bouwvlakken worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

 

10.3           Kleine bouwwerken

De bestemmingsbepalingen en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, worden gebouwd, mits de oppervlakte per gebouwtje maximaal 30 m2 bedraagt en de bouwhoogte maximaal 3 m.

 

Artikel 11      Algemene wijzigingsregels

 

11.1           Afwijkingen of onnauwkeurigheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 onder a en onder b van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 2 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel dienen ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

 

11.2           Procedure

Bij toepassing van wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit artikel, is de in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

 


Hoofdstuk 4      Overgangs- en slotregels

 

Artikel 12      Overgangsrecht

 

12.1           Overgangsrecht bouwwerken

a.       een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.       burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van hetgeen onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

c.       hetgeen onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

12.2           Overgangsrecht gebruik

a.    het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het

       bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.    het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in hetgeen onder a., te

       veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze

       verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.    indien het gebruik, bedoeld in hetgeen onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan

       voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te

       hervatten of te laten hervatten.

d.    hetgeen onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen

       geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 


Artikel 13      Handhaving

Ten aanzien van handhaving van de bestemmingsplanregels is artikel 7.1. van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

 


Artikel 14      Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan “Den Brabander - fase 2”.