Bestemmingsplanregels
INHOUD
Artikel 9 Algemene
gebruiksregels
Artikel 10 Algemene
ontheffingsregels
Artikel 11 Algemene
wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs-
en slotregels
In deze bestemmingsplanregels wordt verstaan onder:
1.1
aanbouw
een uitbreiding van het
hoofdgebouw aan de gevels;
1.2
aan-huis-gebonden beroep
het door een bewoner in zijn of
haar woning of daarbij behorende gebouwen uitoefenen van een beroep of
beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch
therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen
gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende
gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend, uitgezonderd
prostitutie;
1.3
aan huis verbonden bedrijf
het door een bewoner in zijn of haar
woning of daarbij behorende gebouwen uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten
geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de aard en de omvang
zodanig zijn dat de activiteiten in een woning en/of de daarbij behorende
bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. De
activiteiten dienen een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling te hebben die
met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4
bebouwing
één of meer gebouwen en/of
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.5
bestemmingsgrens
een op de verbeelding aangegeven
lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
1.6
bestemmingsvlak
een op de verbeelding
weergegeven vlak, met eenzelfde bestemming;
1.7
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop
krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is
toegelaten;
1.8
bouwvlak
een op de verbeelding aangegeven
vlak, dat door bouwgrenzen omsloten is en waarop krachtens het plan gebouwen
zijn toegelaten;
1.9
bouwwerk
elke constructie van enige
omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of
indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of
op de grond;
1.10
bijgebouw
vrijstaand gebouw, behorende bij
een hoofdgebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op
hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.11
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor
mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt;
1.12
hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel
door zijn constructie of afmetingen, danwel gelet op de bestemming, als
belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.13
kap
een constructie van een of meer dakvlakken met een
helling van meer dan 20º en minder dan 65º;
1.14
peil
voor een bouwwerk waarvan de
hoofdtoegang aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de kruin
van de weg;
voor een bouwwerk waarvan de
hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter
plaatse van die toegang na voltooiing van de aanleg van dat terrein;
Indien een bouwwerk aan meer dan
één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend;
1.15
perceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.16
plan
het bestemmingsplan "Den Brabander – fase 2" van de gemeente Alphen-Chaam, bestaande uit deze
bestemmingsplanregels en de hierna genoemde verbeelding;
1.17
verbeelding
de tekening nummer 01155.061.02,
d.d. 10-11-2008, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;
1.18
prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot
het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen, zoals het
exploiteren van een seksclub, privé-huis, raamprostitutie, escortservice,
thuisprostitutie of bemiddelingsbureau dat bemiddelt tussen prostituee en
klant;
1.19
woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de
huisvesting van één huishouden.
Bij de toepassing
van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1
de goothoogte van een gebouw
verticaal
vanaf het peil tot de snijlijn van het dakvlak met het daaronder gelegen
buitenwerks gevelvlak. Bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een
breedte van meer dan 50% van de woning breedte wordt de bovenzijde daarvan als
dakvlak aangemerkt. Bij toepassing van een lessenaarsdak wordt de laagste
snijlijn als goothoogte aangemerkt;
2.2
de bouwhoogte van een
gebouw/bouwwerk
verticaal
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw/bouwwerk, ondergeschikte
bouwdelen als schoorstenen en antennes niet meegerekend;
2.3
het oppervlak van een gebouw
horizontaal
tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren) en op een horizontaal
vlak gelegen op
2.4
bebouwd oppervlak
het
gezamenlijk oppervlak op een bouwperceel van de gebouwen en van uitsluitend die
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die een overdekte ruimte vormen tenminste
2.5
de afstand tot de
zijdelingse/achterste perceelgrens
de
kortste afstand tussen de zijdelingse/achterste grens van een bouwperceel en
enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
N.B.
De
in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn
niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden,
kozijnen, dorpels en soort gelijke bouwdelen, mits de overschrijding niet meer
bedraagt dan
Artikel 3 Groen
1.1
Bestemmingsomschrijving
De
voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
openbaar groen
in de vorm van groenaankleding van het onderhavige gebied met een daarop afgestemde
inrichting, speelvoorzieningen en langzaam verkeerroutes;
b.
waterpartijen,
-aan en –afvoer en in het kader van de waterhuishouding noodzakelijke
voorzieningen als taluds, keerwanden en beschoeiingen.
1.2
Bouwregels
a.
op de voor
‘Groen’ aangewezen gronden mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden
gebouwd ten dienste van de onder lid 1 genoemde doeleinden. Hieronder
worden mede verstaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke worden gebouwd ter
afsluiting van de gronden voor onbevoegden.
b.
de speelvoorzieningen
zoals bedoeld in lid 1 onder a. mogen een maximale bouwhoogte van
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor
‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
het behoud, het
herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
b.
waterhuishoudkundige
doeleinden;
c.
sloten, beken,
daarmee gelijk te stellen waterlopen, waterpartijen en waterberging;
met daaraan
ondergeschikt:
d.
recreatief
medegebruik en educatief medegebruik;
e.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de
daarbij behorende:
f.
bouwwerken, geen
gebouwen zijnde.
4.2
Bouwregels
a.
op of in deze
gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
b.
voor het bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
1.
de hoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
4.3
Nadere eisen
Burgemeester
en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de
bebouwing, ten behoeve van:
a.
het behoud, het
herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden
van de gronden;
b.
de
verkeersveiligheid;
c.
gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden.
4.4
Gebruiksregels
a.
het is verboden
de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot
een doel, strijdig met deze bestemming.
b.
burgemeester en
wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde onder a., indien strikte
toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
4.5
Aanlegvergunning
a.
het is verboden
zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en
wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden uit te voeren:
1.
het ontgronden,
vergraven, afgraven, egaliseren, indrijven, diepploegen en ophogen van gronden;
2.
het aanleggen
van verharde en halfverharde wegen en paden;
3.
het aanleggen
van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief
medegebruik;
4.
het aanbrengen
van drainage;
5.
het aanleggen
van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of
communicatieleidingen.
b.
werken en/of
werkzaamheden als bedoeld onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien:
1.
deze verband
houden met de doeleinden, die aan de onderhavige bestemming zijn toegekend;
2.
hierdoor dan wel
door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de
aanwezige waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden
verkleind.
c.
het vervatte
verbod onder a. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
1.
het normale
beheer en onderhoud betreffen;
2.
reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a.
verkeers- en verblijfsruimte
voor langzaam en gemotoriseerd verkeer;
met de daarbij
behorende
b.
voorzieningen
ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen zoals trottoirs en paden;
c.
voorzieningen
voor rijdende en stilstaande voertuigen in de vorm van rijstroken, fietspaden,
parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken, zoals bruggen en
duikers.
5.2
Bouwregels
Op de voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden mogen enkel
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de onder lid 1
genoemde doeleinden. Hieronder worden mede verfraaiingselementen begrepen
alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke worden gebouwd ter afsluiting
van de gronden voor onbevoegden.
5.3
Nadere eisen
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
geldt de volgende bepaling:
a.
de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van
de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan
6.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
laagbouwwoningen, waarbij zowel vrijstaande, halfvrijstaande
als aaneengebouwde woningen zijn toegestaan, daar waar dit op de verbeelding
staat aangeduid;
b.
berg- en stallingsruimten ten dienste van de woningen;
c.
tuinen, ontsluitingswegen en –paden.
De
op de verbeelding met de bestemming ‘Wonen’ aangewezen gronden worden
onderverdeeld met de volgende bouwaanduidingen:
d.
aaneengebouwd [aeg];
e.
twee-aaneen [tae];
f.
vrijstaand [vrij];
g.
specifieke bouwaanduiding vrijstaand terp [sba-vrijtp].
6.2
Bouwregels
Op voor ‘Wonen’
aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van
de in lid 1 genoemde doeleinden en waarbij de in onderstaande gegeven
bouwregels in acht dienen te worden genomen:
a.
algemeen:
1.
het bebouwd
oppervlak per bouwperceel mag niet meer bedragen dan in onderstaande de grafiek
is weergegeven;
2.
een op de
verbeelding aangegeven grens van het bouwvlak mag aan de wegzijde niet door gebouwen
worden overschreden, tenzij in de hierna volgende regels anders is bepaald;
b.
met betrekking tot de hoofdgebouwen geldt het bepaalde in dit lid onder a. en
gelden tevens de volgende bepalingen:
1.
per bouwperceel
is maximaal 1 hoofdgebouw toegestaan;
2.
het oppervlak
van het hoofdgebouw op een bouwperceel mag maximaal 85% bedragen van het
toegestane bebouwd oppervlak op dat bouwperceel;
3.
de voorgevel van
een hoofdgebouw, met uitzondering van hoofdgebouwen ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - vrijstaand terp’, dient voor minimaal
60 % te worden gebouwd in de op de verbeelding aangegeven grens van het
bouwvlak, nader aangeduid met oriëntatie voorgevel. De rest van de voorgevel
mag worden gebouwd tot
4.
de gehele
voorgevel van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
bouwaanduiding – vrijstaand terp’ mag tot maximaal
5.
de goot- en
bouwhoogte van de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
bouwaanduiding – vrijstaand terp’ dient respectievelijk
6.
de goot- en
bouwhoogte van de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduidingen ‘aaneengebouwd’,
twee-aaneen’ en ‘vrijstaand’ de bouwaanduidingen dient respectievelijk
7.
de afstand van
een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduidingen ‘vrijstaand’ en ‘specifieke
bouwaanduiding – vrijstaand terp’ tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient
minimaal
8.
de afstand van
een blok bestaande uit 2 aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse
perceelsgrenzen dient minimaal
9.
de bouwdiepte
van alle hoofdgebouwen mag maximaal
10.
een blok bestaande
uit meer dan 2 aaneengebouwde hoofdgebouwen mag met de zijgevel in de
zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;
11.
alle
hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap;
c.
met betrekking
tot de aan- en bijgebouwen geldt het bepaalde in dit lid onder a. en gelden
tevens de volgende bepalingen:
1. het oppervlak van een bijgebouw c.q. het gezamenlijk
oppervlak van de bijgebouwen op een bouwperceel mag maximaal
2. aan- en bijgebouwen dienen minimaal
3. de goot- en bouwhoogte van een aan- en bijgebouw mag
respectievelijk maximaal
4. ten aanzien van woningen ter plaatse van de
aanduiding ‘aaneengebouwd’ zijn aan- en bijgebouwen niet toegestaan met
uitzondering van hetgeen gesteld in lid c, sub 6;
5. bij halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen mogen
alle aan- en bijgebouwen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.
Bij vrijstaande woningen mogen uitsluitend aan- en bijgebouwen welke zich
geheel achter het hoofdgebouw bevinden tot in de zijdelingse perceelsgrens
worden gebouwd; de overige aan- en bijgebouwen dienen op een afstand van minimaal
6. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a.2.,
c.2. en c.4., geldt dat voor de naar de weg toegekeerde zijde (voorgevel) van
het hoofdgebouw een aanbouw in de vorm van een erker of entreeportaal mag
worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
de bouw- en
goothoogte mogen maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedragen;
-
de diepte van de
aanbouw mag maximaal
-
de breedte van
de aanbouw mag maximaal 50% van de voorgevelbreedte bedragen;
d.
met betrekking
tot de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het bepaalde in dit lid onder a.
en gelden tevens de volgende bepalingen:
1.
de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erf- / terreinafscheidingen,
mag maximaal
2.
de bouwhoogte
van erf-/terreinafscheidingen bedraagt bij percelen die geen hoekperceel zijn:
-
maximaal
-
maximaal
3.
de bouwhoogte
van een erf-/terreinafscheiding mag bij hoekpercelen vóór de bouwgrens maximaal
6.3
Specifieke gebruiksregels
a.
Onder strijdig
gebruik van de grond en bouwwerken, als bedoeld in artikel 9 wordt in elk geval
verstaan:
1.
het gebruik van vrijstaande
bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
2.
het gebruik van
de grond en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van enige vorm van
bedrijfsuitoefening, tenzij ontheffing is verleend overeenkomstig het bepaalde
in lid 4, onder a.
b.
De uitoefening
van aan-huis-gebonden beroepen in het hoofdgebouw en bijgebouwen is toegestaan,
mits de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden
blijft. Dit betekent onder andere dat het medegebruik van de woning en daarbij
behorende bijgebouwen voor aan-huis-gebonden beroepen beperkt is tot ten
hoogste 30 % van het grondoppervlak van de woning en de daarbij behorende
bijgebouwen, met dien verstande dat het totale oppervlak niet meer mag bedragen
dan
c.
Bij vrijstaande
en halfvrijstaande woningen dient ten minste één parkeerplaats op eigen terrein
aanwezig te zijn. Bij vrijstaande terpwoningen dienen twee parkeerplaatsen op
eigen terrein aanwezig te zijn. Bouwactiviteiten mogen niet leiden tot het
wegvallen van parkeergelegenheid op eigen terrein, waardoor niet wordt voldaan
aan voornoemde norm.
6.4
Ontheffing van de gebruiksregels
a.
Burgemeester en
wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3. sub c onder
2 en toestaan dat de uitoefening van een aan huis
verbonden bedrijf plaatsvindt. Voor de ontheffing gelden de volgende
voorwaarden:
1.
per bouwperceel
mag het oppervlak aan bebouwing dat hiervoor gebruikt wordt ten hoogste 30 %
van het grondoppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen
bedragen, met dien verstande dat het totale oppervlak niet meer mag bedragen
dan
2.
het gebruik mag
geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu;
3.
de activiteiten
mogen niet vergunningplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer;
4.
het gebruik mag geen
nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer;
5.
op eigen terrein
wordt voorzien in de nodige parkeergelegenheid.
b.
Bij toepassing
van de in dit lid bedoelde ontheffingsbevoegdheid betrekken burgemeester en
wethouders aanvrager(s) en belanghebbenden overeenkomstig het bepaalde in
afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
6.5
Nadere eisen
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, bouwmassa,
afmetingen en visuele karakteristieken van bouwwerken. De nadere eisen regeling
wordt toegepast ter voorkoming van onevenredige aantasting van:
a.
de woonsituatie:
het
in stand houden c.q. garanderen van een goede woonsituatie binnen deze
bestemming, voorzover van toepassing, en andere bestemmingen, in het bijzonder
met het oog op:
1.
de
lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
2.
het uitzicht;
3.
de aanwezigheid
van voldoende privacy;
b.
het straat- en
bebouwingsbeeld:
in
het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende
stedenbouwkundige en architectonische inpassing met aandacht voor:
1.
een goede
verhouding tussen bouwmassa’s en gevelbeelden;
2.
de samenhang met
nabij gelegen bebouwing;
3.
de
hoogtedifferentiatie;
4.
een goede
verhouding tussen bouwmassa en inrichting van de omgeving;
c.
de
verkeersveiligheid:
ter
waarborging van de verkeersveiligheid en in het bijzonder de benodigde
uitzichthoeken van wegen;
d.
de sociale
veiligheid:
ter
waarborging van een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en
sociaal controleerbaar is;
e.
de
gebruiksmogelijkheden:
ter
voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijven bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
8.1
Bouwbepaling
Op
de gronden, begrepen in het plan, is het verboden enig bouwwerk te bouwen,
indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij
behorende bouwperceel, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in
grotere mate zal gaan afwijken van het plan.
8.2
Bouwverbod beneden peil
Het
bouwen van ruimten die geheel of gedeeltelijk beneden peil zijn gelegen, zoals
kelders en kruipruimtes, is niet toegestaan.
8.3
Vergunningsvrij bouwen
Ongeacht
het bepaalde in dit plan zijn vergunningsvrije bouwwerken, als bedoeld in de
Woningwet, toegestaan.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
9.1
Algemene gebruiksbepaling
Het is verboden de in het plan begrepen
gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen laten gebruiken op een wijze of
tot een doel, strijdig met de in dit plan gegeven bestemming(en).
9.2
Ontheffing
Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van
het bepaalde in dit artikel onder lid 1, indien strikte toepassing ervan zou
leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door
dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
9.3
Procedure
Bij
toepassing van de ontheffingsbevoegdheid als bedoeld in lid 2, is de in
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van
toepassing.
Artikel 10 Algemene ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te
verlenen van de bestemmingsregels van dit plan ten aanzien van:
10.1
Maatafwijkingen
De op de verbeelding of in de
bestemmingsregels gegeven maten, tot niet meer dan 10% van die maten. De
ontheffingsbevoegdheid geldt niet voor de in het plan gegeven bouw- en
goothoogtes.
10.2
Overschrijding
De bestemmingsbepalingen en
toestaan dat bestemmings- en bouwgrenzen, of bouwvlakken worden overschreden,
indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
10.3
Kleine bouwwerken
De bestemmingsbepalingen en
toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar
vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van
kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
gebouwtjes, worden gebouwd, mits de oppervlakte per gebouwtje maximaal
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
11.1
Afwijkingen of onnauwkeurigheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd,
overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 onder a en onder b van de Wet
ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door het aanbrengen van wijzigingen
in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van
de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten
hoogste
11.2
Procedure
Bij toepassing van wijzigingsbevoegdheid als bedoeld
in dit artikel, is de in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
geregelde procedure van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
12.1
Overgangsrecht bouwwerken
a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan
worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze
afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit
geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning
wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing
verlenen van hetgeen onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk
als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
c. hetgeen onder a. is niet van toepassing op bouwwerken
die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar
zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan,
daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2
Overgangsrecht gebruik
a. het
gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van
inwerkingtreding van het
bestemmingsplan
en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. het
is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in hetgeen
onder a., te
veranderen
of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door
deze
verandering
de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. indien
het gebruik, bedoeld in hetgeen onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding
van het plan
voor
een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik
daarna te
hervatten
of te laten hervatten.
d. hetgeen
onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen
geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Ten aanzien van handhaving van de bestemmingsplanregels
is artikel 7.1. van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan “Den Brabander - fase