Regels


 


 


Inhoud Regels       

 

Hoofdstuk 1      Inleidende regels  5

Artikel 1             Begrippen  5

Artikel 2             Wijze van meten  10

Hoofdstuk 2      Bestemmingsregels  13

Artikel 3             Tuin  13

Artikel 4             Wonen  16

Artikel 5             Waarde - Archeologie 3  20

Hoofdstuk 3      Algemene regels  22

Artikel 6             Anti-dubbeltelbepaling  22

Artikel 7             Algemene bouwregels  22

Artikel 8             Algemene gebruiksregels  22

Artikel 9             Algemene afwijkingsregels  22

Artikel 10           Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening  23

Hoofdstuk 4      Overgangs- en slotregels  24

Artikel 11           Overgangsrecht 24

Artikel 12           Slotregel 24



 

Hoofdstuk 1        Inleidende regels

 

 

Artikel 1     Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

 

Plan:

het bestemmingsplan ‘Vinkelsestraat 19, Heesch’ van de gemeente Bernheze;

 

Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand

NL.IMRO.1721.BPVinkelsestraat19-vg01  met de bijbehorende regels en bijlagen;

 

De verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

 

Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

Aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

Aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels,  regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

Aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen detailhandel is toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;

 

Aan-huis-verbonden bedrijf:

een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;

 

Afwijking van de bouwregels en/of de gebruiksregels:

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

 

Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

Bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

 

Bestaand:

a.   bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

b.   bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

 

Bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

Bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

Bijgebouw:

een gebouw, dat in bouwkundig en visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

 

Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

Bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

 

Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

Bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

 

 

Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

Carport:

een overdekte stallingsgelegenheid voor auto’s, met niet meer dan twee gesloten wanden;

 

Detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

Dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord worden gestaan en geholpen;

 

Eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

 

Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

Gebruiken:

gebruiken, het doen gebruiken, het laten gebruiken en het in gebruik geven;

 

Hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

Huishouden:

één persoon of een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die alleen of gezamenlijk een eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van één woning;

 

Mantelzorg:

zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie, bijvoorbeeld door gezinsleden, buren of vrienden;

 

Nevenactiviteiten:

een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang(m2), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat;

 

Normaal onderhoud, gebruik en beheer:

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

 

Omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken,

geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

 

Peil:

a.     voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met maximaal 20 cm;

b.     in andere gevallen: de hoogte van de weg ter plaatse van de toegang tot het gebouw vermeerderd met 2 cm per meter afstand van het gebouw tot die weg (hemelsbreed gemeten);

c.     deze bepaling geldt niet voor bouwwerken geen gebouw zijnde; hiervoor wordt de hoogte gemeten vanaf het aansluitende maaiveld;

 

Permanente bewoning:

het feitelijk bewonen van een gebouw gedurende het hele jaar of het grootste deel van het jaar;

 

Seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

Staat van Bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

 

Voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;

 

Voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;

 

Vrijstaand bijgebouw:

een bijgebouw, dat gesitueerd is op een afstand van het hoofdgebouw en dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

 

Woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;


 

Artikel 2     Wijze van meten

 

2.1                   Algemeen

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

 

de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals

schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen

bouwonderdelen;

 

de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

 

de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde

niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

 

2.2                   Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

 

2.3                   Meten

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

 

2.4                   Afstemming peil

Bij de afstemming met het peil, zoals omschreven in artikel 1.59, wordt bij nieuwe gebouwen de bovenkant van de afgewerkte beganegrondvloer aangehouden.


 

Hoofdstuk 2        Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3     Tuin

 

3.1                   Bestemmingsomschrijving

De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2                   Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

 

3.2.1                Bijgebouwen

Vrijstaande en niet-vrijstaande bijgebouwen bij de hoofdgebouwen van de op het bouwperceel gelegen woningen voldoen aan de volgende kenmerken:

Vrijstaande en niet-vrijstaande bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel van vrijstaande en niet-vrijstaande bijgebouwen voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw bedraagt voor de bestemmingen “Tuin” en “Wonen” tezamen maximaal:

1.       60 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 500 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 70% is;

2.       70 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 600 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;

3.       80 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 700 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;

4.       90 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 800 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;

5.       100 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 800 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;

b.     onverminderd het bepaalde onder a bedraagt de oppervlakte van een   bijgebouw maximaal 50 m2; dit is niet van toepassing op vrijstaande bijgebouwen op bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m2;

c.     per hoofdgebouw van de op het bouwperceel gelegen woningen  zijn maximaal drie vrijstaande bijgebouwen toegestaan binnen de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Tuin’ tezamen;

d.     bijgebouwen worden gesitueerd minimaal 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw van de op het bouwperceel gelegen woning;

e.     de goothoogte van niet-vrijstaande bijgebouwen mag maximaal

3,25 m bedragen;

f.      de dakhelling van niet-vrijstaande bijgebouwen mag niet steiler zijn dan de kap van het hoofdgebouw van de op het bouwperceel gelegen woning;

g.     de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 3,25 m respectievelijk 5,5 m bedragen.

 

3.2.2                Carports bij de hoofdgebouwen van de op het bouwperceel gelegen woningen

Carports bij de hoofdgebouwen van de op het bouwperceel gelegen woningen mogen worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     per hoofdgebouw is maximaal 1 carport toegestaan voor de bestemmingen “Tuin” en “Wonen” tezamen;

b.     gesitueerd maximaal 1 m voor de (het verlengde van de) voorgevel van het hoofdgebouw;

c.     oppervlakte maximaal 20 m2;

d.     hoogte maximaal 3,25 m.

 

3.2.3                Ondergeschikte onderdelen van de op het bouwperceel gelegen woningen

Ondergeschikte onderdelen van de op het bouwperceel gelegen woningen (erkers) mogen worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     horizontale diepte maximaal 1,5 m;

b.                     breedte maximaal 60% van de breedte van de totale voorgevel

                (exclusief overkapping boven de voordeur);

c.     afstand tot de voorste perceelsgrens minimaal 1,5 m;

d.     goothoogte maximaal 0,25 m boven de bovenzijde van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw, met dien verstande dat het doortrekken van een erker aan de voorgevel tot voorbij en aan één zijgevel is toegestaan mits:

1.  de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m

bedraagt;

2.  de breedte aan de zijgevel niet meer dan 1,5 m uit de zijgevel van het hoofdgebouw bedraagt;

3.  de diepte aan de zijgevel maximaal gelijk is aan de diepte van het hoofdgebouw.

 

3.2.4                Overkappingen boven de voordeur van de hoofdgebouwen van de op het bouwperceel gelegen woningen

Overkappingen boven de voordeur van de hoofdgebouwen van de op het bouwperceel gelegen woningen zijn toegestaan en voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     breedte maximaal 120% van de breedte van de entreepartij, tenzij de overkapping één constructie vormt met een erker;

b.                     horizontale diepte maximaal 1,5 m;

c.                     open constructie zonder tot de constructie behorende wanden.

 

3.2.5                Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal:

a.     erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van de op het bouwperceel gelegen woningen: 1 m;

b.     erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van de op het bouwperceel gelegen woningen: 2 m, met dien verstande dat in hoeksituaties (de zijgevel van de woning grenst aan een straat, openbaar groen of water) dehoogte van erf- en terreinafscheidingen vanaf (het verlengde van) de voorgevel tot 4 m. daarachter maximaal 1 m. bedraagt;

c.     overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

 


 

Artikel 4     Wonen

 

4.1                   Bestemmingsomschrijving

 

4.1.1                Algemeen

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     één vrijstaande woning ter plaatste van de aanduiding ‘vrijstaand’.

b.                     aan huis verbonden beroepen, met dien verstande dat per woning maximaal 40% van de vloeroppervlakte mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep tot een maximum van 50 m2;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

 

4.2                   Bouwregels

 

4.2.1                Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     gebouwd binnen het bouwvlak;

b.     afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens is bij woningen ter plaatse van de aanduidingen ‘vrijstaand’: aan twee zijden minimaal 3 m;

c.     goot- en bouwhoogte maximaal de ter plaatse van de aanduiding

‘maximale goot- en bouwhoogte’ aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte.

 

4.2.2                Bijgebouwen

Vrijstaande en niet-vrijstaande bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

a.        de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel van vrijstaande en niet-vrijstaande bijgebouwen voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw bedraagt voor de bestemmingen “Tuin” en “Wonen” tezamen maximaal:

1.       60 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 500 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 70% is;

2.       70 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 600 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;

3.       80 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 700 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;

4.       90 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 800 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;

5.       100 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 800 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;

b.     onverminderd het bepaalde onder a bedraagt de oppervlakte van een bijgebouw maximaal 50 m2; dit is niet van toepassing op vrijstaande bijgebouwen op bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m2;

c.     per hoofdgebouw zijn maximaal drie vrijstaande bijgebouwen toegestaan voor de bestemmingen “Tuin” en “Wonen” tezamen;

d.     de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrenzen bedraagt bij vrijstaande woningen aan één zijde van de woning minimaal 3 m, voor zover gelegen binnen, naast en binnen een zone van 5 m achter het bouwvlak;

e.     bijgebouwen worden gesitueerd minimaal 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;

f.           de goothoogte van niet-vrijstaande bijgebouwen mag maximaal

3,25 m bedragen;

g.     de dakhelling van niet-vrijstaande bijgebouwen mag niet steiler zijn dan de kap van het hoofdgebouw;

h.     de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag

                maximaal 3,25 m respectievelijk 5,5 m bedragen.

 

4.2.3                Carports

Carports mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     per hoofdgebouw is maximaal 1 carport toegestaan voor de bestemmingen “Tuin” en “Wonen” tezamen;

b.     gesitueerd maximaal 1 m voor de (het verlengde van de)

                voorgevel van het hoofdgebouw;

c.     oppervlakte maximaal 20 m2;

d.     hoogte maximaal 3,25 m.

 

 

4.2.4                Ondergeschikte onderdelen van woningen

De voorgevelrooilijn mag naar de wegzijde toe uitsluitend worden overschreden door ondergeschikte onderdelen van woningen (erkers) die voldoen aan de volgende kenmerken:    

a.                     horizontale diepte maximaal 1,5 m;

b.                     breedte maximaal 60% van de breedte van de totale voorgevel

(exclusief overkapping boven de voordeur);

c.     afstand tot de voorste perceelsgrens minimaal 1,5 m;

d.     goothoogte maximaal 0,25 m boven de bovenzijde van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw, met dien verstande dat het doortrekken van een erker aan de voorgevel tot voorbij en aan één zijgevel is toegestaan mits:

                1.             de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m

                                bedraagt;

2.             de breedte aan de zijgevel niet meer dan 1,5 m uit de zijgevel van het hoofdgebouw bedraagt;

3.             de diepte aan de zijgevel maximaal gelijk is aan de diepte van het hoofdgebouw.

 

4.2.5                Overkappingen boven de voordeur

Overkappingen boven de voordeur zijn toegestaan en voldoen aan de volgende kenmerken:

a.     breedte maximaal 120% van de breedte van de entreepartij, tenzij de  constructie vormt met een erker;

b.                     horizontale diepte maximaal 1,5 m;

c.                     open constructie zonder tot de constructie behorende wanden.

 

 

4.2.6                Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal:

a.     erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van de op het bouwperceel gelegen woningen: 1 m;

b.     erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van de op het bouwperceel gelegen woningen: 2 m, met dien verstande dat in hoeksituaties (de zijgevel van de woning grenst aan een straat, openbaar groen of water) de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vanaf (het verlengde van)de voorgevel tot 4 m. daarachter maximaal 1 m. bedraagt;

c.     overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

 

4.3                   Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a.                     het gebruik van gebouwen en gronden voor bedrijfsmatige

                activiteiten;

b.     het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van bewoning.

 

4.4                   Afwijking van de gebruiksregels

 

4.4.1                Aan huis verbonden bedrijf

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 en artikel 4.3 onder a voor het toestaan van een aan huis verbonden bedrijf, mits:

a.     het een bedrijf betreft genoemd in de categorieën 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in de categorieën 1 of 2;

b.     de oppervlakte maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt tot een maximum van 50 m2;

c.     er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;

d.     de activiteiten alleen in gebouwen plaatsvinden;

e.     er geen detailhandel plaatsvindt behalve als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf.

 

 

4.4.2                Mantelzorg

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 jo. artikel 4.3 en toestaan dat bijgebouwen worden gebruikt voor bewoning, in het geval het gaat om:

a.     bewoning in het kader van mantelzorg waarbij de noodzaak door middel van een mantelzorgindicatie is aangetoond, of;

b.     bewoning door een alleenstaande ouder met een leeftijd van minimaal 55 jaar die gaat inwonen bij één van zijn/haar kinderen, of;

c.     bewoning door een ouder-echtpaar dat gaat inwonen bij één van hun kinderen waarvan ten minste één ouder met een leeftijd van minimaal 55 jaar;

onder de voorwaarden dat:

d.     de vloeroppervlakte die voor bewoning wordt gebruikt maximaal

80 m2 bedraagt binnen de mogelijkheden van de in artikel 4.2 opgenomen bouwregels;

e.     er geen tweede woning ontstaat;

f.      het gebruik wordt beëindigd zodra niet meer wordt voldaan aan lid a, b of c van dit artikel.

 

 

4.4.3                Huisvesting van (tijdelijke) buitenlandse werknemers

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het gebruik van woningen ten behoeve van de (structurele) huisvesting van (tijdelijke) buitenlandse werknemers, mits:

a.     de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

b.     er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu;

c.     het parkeren in overeenstemming is met het gemeentelijk

                parkeerbeleid en de daarbij horende parkeernormen;

d.     er geen afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

 

4.4.4                Voorwaarden voor afwijking

Afwijking als bedoeld in artikel 4.4.1, artikel 4.4.2 en artikel 4.4.3 is slechts mogelijk indien:

a.     de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

b.     het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 5     Waarde - Archeologie 3

 

 

5.1                   Bestemmingsomschrijving

De voor “Waarde - Archeologie 3” aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

 

5.2                   Bouwregels

 

5.2.1                Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior- archeoloog over de aard van het uit te voeren onderzoek.

 

 

5.2.2                Voorwaarden

Indien uit het in artikel 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan de vergunningverlener één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

a.     de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor

                archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.     de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.     de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de vergunningverlener bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

5.2.3                Bouwverbod

Indien uit het in artikel 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 5.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

 

5.3                   Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

 

5.3.1                Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 5.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

a.     het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;

b.     het bodemverlagen of afgraven van gronden;

c.     het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;

d.     het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

e.     het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

f.      het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.

 

 

5.3.2                Verlening

Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

 

 

5.3.3                Uitzondering omgevingsvergunning

Het in artikel 23.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:

a.     het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

b.     er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 2.500 m2 en niet dieper dan 0,4 m vanaf het maaiveld;

c.     op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;

d.     de werken en werkzaamheden

1.  reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

2.  mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;

e.     de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.


f.       

Hoofdstuk 3        Algemene regels

 

 

Artikel 6     Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 7     Algemene bouwregels

 

7.1                   Ondergrondse bouwwerken

Ten aanzien van het oprichten van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bouwregels:

a.     ondergrondse bouwwerken mogen uitsluitend binnen de contouren van de bovengrondse bebouwing worden opgericht;

b.     de maximale bouwdiepte, inclusief de fundering, bedraagt 3 m onder peil.

 

 

Artikel 8     Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

a.     een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

b.     een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

c.     een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting

                dan wel ten behoeve van prostitutie.

 

 

 

Artikel 9     Algemene afwijkingsregels

 

9.1                   Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

a.     in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlaktematen, percentages en afstandseisen, mits dit noodzakelijk is vanuit constructieve vereisten, architectonisch belang of oogpunt van duurzaamheid, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;

b.     de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden,

waarbij een geringe mate van afwijking is toegestaan, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;

c.     de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m, mits er geen belemmering plaatsvindt van het radarverstoringsgebied in verband met de vliegbasis Volkel;

d.     de regels en toestaan dat bouwwerken voor het verkrijgen van duurzame energie zoals zonnecollectoren en windturbines worden gebouwd, met een maximale bouwhoogte van 10 m;

e.     de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.

 

9.2                   Afwijking als bedoeld in artikel 29.1 is slechts mogelijk indien:

a.     de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

b.     het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

 

 

Artikel 10   Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

 

De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a.     de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

b.     de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

c.     de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

d.     het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

e.     de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;

f.      de ruimte tussen bouwwerken


 

Hoofdstuk 4        Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 11   Overgangsrecht

 

11.1                 Overgangsrecht bouwwerken

a.     Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.             gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.             na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.     Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

c.     Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

11.2                 Overgangsrecht gebruik

a.     Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.     Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.     Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.     Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 12   Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

‘Regels van het bestemmingsplan Vinkelsestraat 19 Heesch’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


            

               


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verbeelding