Regels
Inhoud Regels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Artikel 10 Uitsluiting aanvullende
werking bouwverordening
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In deze regels wordt verstaan onder:
Plan:
het bestemmingsplan ‘Vinkelsestraat
19, Heesch’ van de gemeente Bernheze;
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.1721.BPVinkelsestraat19-vg01
met de bijbehorende regels en bijlagen;
De verbeelding:
de analoge en digitale voorstelling van de in het
bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden
zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van
het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
Aanduidingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het
gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
Aan-huis-verbonden bedrijf:
een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij
een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van
producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning,
en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig
is;
Afwijking van de bouwregels en/of de
gebruiksregels:
een afwijking als bedoeld
in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen
zijnde;
Bedrijf:
een inrichting of
instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken,
opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig
verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
Bestaand:
a. bij
bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan
bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van
inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
b. bij
gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan
bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
Bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig en visueel
opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel
of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
de grens van een bouwvlak.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd
door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige
afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen
voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels
een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen
gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal
of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is
verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Carport:
een overdekte stallingsgelegenheid voor auto’s, met niet
meer dan twee gesloten wanden;
Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden,
waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van
goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het
publiek rechtstreeks te woord worden gestaan en geholpen;
Eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
Gebruiken:
gebruiken, het doen gebruiken, het laten
gebruiken en het in gebruik geven;
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard,
functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als
belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Huishouden:
één persoon of een aantal, aan elkaar door familieband of
anderszins gerelateerde, personen, die alleen of gezamenlijk een eenheid vormt
en als zodanig ook gebruik maakt van één woning;
Mantelzorg:
zorg die niet in het kader van een
hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere
leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit
uit de sociale relatie, bijvoorbeeld door gezinsleden, buren of vrienden;
Nevenactiviteiten:
een activiteit ondergeschikt aan de
hoofdactiviteit in zowel omvang(m2), omzet (€) als de effecten op het woon- en
leefklimaat;
Normaal onderhoud, gebruik en beheer:
een gebruik gericht op het in zodanige
conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten
op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;
Omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1,
eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
Omgevingsvergunning ten behoeve van het
uitvoeren van werken,
geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3
onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
Peil:
a.
voor bouwwerken,
waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg
ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met maximaal 20 cm;
b. in andere gevallen: de hoogte van de weg ter
plaatse van de toegang tot het gebouw vermeerderd met 2 cm per meter afstand
van het gebouw tot die weg (hemelsbreed gemeten);
c. deze bepaling geldt niet voor bouwwerken geen
gebouw zijnde; hiervoor wordt de hoogte gemeten vanaf het aansluitende
maaiveld;
Permanente bewoning:
het feitelijk bewonen van een gebouw
gedurende het hele jaar of het grootste deel van het jaar;
Seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten
ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was
seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische
aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in ieder
geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub,
een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in
combinatie met elkaar.
Staat van Bedrijfsactiviteiten:
een als bijlage bij deze regels behorende en
daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
Voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw
of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel,
de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;
Voorgevelrooilijn:
de lijn die horizontaal loopt door het
buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;
Vrijstaand bijgebouw:
een bijgebouw, dat gesitueerd is op een
afstand van het hoofdgebouw en dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan
een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
Woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld
voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt
gemeten:
de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een
bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of
van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte
bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te
stellen
bouwonderdelen;
de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de
druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de
gevel waaraan wordt gebouwd;
de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de
buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de
buitenzijde van daken en dakkapellen;
de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde
niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de
overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
Bij toepassing van het
bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen,
gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten
beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Bij de afstemming met het peil, zoals
omschreven in artikel 1.59, wordt bij nieuwe gebouwen de bovenkant van de
afgewerkte beganegrondvloer aangehouden.
De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor
tuinen, met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende
regels:
Vrijstaande en niet-vrijstaande bijgebouwen bij de
hoofdgebouwen van de op het bouwperceel gelegen woningen voldoen aan de
volgende kenmerken:
Vrijstaande en niet-vrijstaande bijgebouwen mogen binnen
en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:
a.
de gezamenlijke
oppervlakte per bouwperceel van vrijstaande en niet-vrijstaande bijgebouwen
voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw bedraagt voor de
bestemmingen “Tuin” en “Wonen” tezamen maximaal:
1. 60 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte
tot 500 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 70% is;
2. 70 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte
tot 600 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;
3. 80 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte
tot 700 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;
4. 90 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte
tot 800 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;
5. 100 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte
groter dan 800 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal
50% is;
b.
onverminderd het
bepaalde onder a bedraagt de oppervlakte van een bijgebouw maximaal 50 m2; dit is niet van toepassing
op vrijstaande bijgebouwen op bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000
m2;
c.
per hoofdgebouw
van de op het bouwperceel gelegen woningen zijn maximaal drie vrijstaande bijgebouwen
toegestaan binnen de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Tuin’ tezamen;
d.
bijgebouwen worden
gesitueerd minimaal 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het
hoofdgebouw van de op het bouwperceel gelegen woning;
e.
de goothoogte van
niet-vrijstaande bijgebouwen mag maximaal
3,25 m bedragen;
f.
de dakhelling van
niet-vrijstaande bijgebouwen mag niet steiler zijn dan de kap van het
hoofdgebouw van de op het bouwperceel gelegen woning;
g.
de goothoogte en
bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 3,25 m respectievelijk 5,5
m bedragen.
Carports bij de hoofdgebouwen van de op het bouwperceel
gelegen woningen mogen worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:
a.
per hoofdgebouw
is maximaal 1 carport toegestaan voor de bestemmingen “Tuin” en “Wonen”
tezamen;
b.
gesitueerd
maximaal 1 m voor de (het verlengde van de) voorgevel van het hoofdgebouw;
c.
oppervlakte
maximaal 20 m2;
d.
hoogte maximaal
3,25 m.
Ondergeschikte onderdelen van de op het bouwperceel
gelegen woningen (erkers) mogen worden gebouwd en voldoen aan de
volgende kenmerken:
a.
horizontale
diepte maximaal 1,5 m;
b.
breedte maximaal 60% van de
breedte van de totale voorgevel
(exclusief
overkapping boven de voordeur);
c.
afstand tot de voorste
perceelsgrens minimaal 1,5 m;
d.
goothoogte
maximaal 0,25 m boven de bovenzijde van de verdiepingsvloer van het
hoofdgebouw, met dien verstande dat het doortrekken van een erker aan de
voorgevel tot voorbij en aan één zijgevel is toegestaan mits:
1. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
minimaal 2 m
bedraagt;
2. de
breedte aan de zijgevel niet meer dan 1,5 m uit de zijgevel van het hoofdgebouw
bedraagt;
3. de
diepte aan de zijgevel maximaal gelijk is aan de diepte van het hoofdgebouw.
Overkappingen boven de voordeur van de hoofdgebouwen van
de op het bouwperceel gelegen woningen zijn toegestaan en voldoen aan de
volgende kenmerken:
a.
breedte maximaal
120% van de breedte van de entreepartij, tenzij de overkapping één constructie
vormt met een erker;
b.
horizontale diepte maximaal 1,5
m;
c.
open constructie zonder tot de
constructie behorende wanden.
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal:
a.
erf- en
terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van de op het
bouwperceel gelegen woningen: 1 m;
b.
erf- en
terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van de op het
bouwperceel gelegen woningen: 2 m, met dien verstande dat in hoeksituaties (de
zijgevel van de woning grenst aan een straat, openbaar groen of water) dehoogte van erf- en terreinafscheidingen vanaf (het
verlengde van) de voorgevel tot 4 m. daarachter maximaal 1 m. bedraagt;
c.
overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
één vrijstaande
woning ter plaatste van de aanduiding ‘vrijstaand’.
b.
aan huis verbonden beroepen, met
dien verstande dat per woning maximaal 40% van de vloeroppervlakte mag worden
gebruikt voor het aan huis verbonden beroep tot een maximum van 50 m2;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, tuinen en erven.
Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
a.
gebouwd binnen
het bouwvlak;
b.
afstand tot de
zijdelingse bouwperceelsgrens is bij woningen ter
plaatse van de aanduidingen ‘vrijstaand’: aan twee zijden minimaal 3 m;
c.
goot- en
bouwhoogte maximaal de ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte’ aangegeven
goothoogte respectievelijk bouwhoogte.
Vrijstaande en niet-vrijstaande bijgebouwen mogen binnen
en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:
a.
de gezamenlijke
oppervlakte per bouwperceel van vrijstaande en niet-vrijstaande bijgebouwen
voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw bedraagt voor de
bestemmingen “Tuin” en “Wonen” tezamen maximaal:
1.
60 m2 voor
bouwpercelen met een oppervlakte tot 500 m2, mits het bebouwingspercentage van
het bouwperceel maximaal 70% is;
2.
70 m2 voor
bouwpercelen met een oppervlakte tot 600 m2, mits het bebouwingspercentage van
het bouwperceel maximaal 50% is;
3.
80 m2 voor bouwpercelen
met een oppervlakte tot 700 m2, mits het bebouwingspercentage van het
bouwperceel maximaal 50% is;
4.
90 m2 voor
bouwpercelen met een oppervlakte tot 800 m2, mits het bebouwingspercentage van
het bouwperceel maximaal 50% is;
5.
100 m2 voor
bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 800 m2, mits het
bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;
b.
onverminderd het
bepaalde onder a bedraagt de oppervlakte van een bijgebouw maximaal 50 m2; dit
is niet van toepassing op vrijstaande bijgebouwen op bouwpercelen met een
oppervlakte groter dan 1.000 m2;
c.
per hoofdgebouw
zijn maximaal drie vrijstaande bijgebouwen toegestaan voor de bestemmingen
“Tuin” en “Wonen” tezamen;
d.
de afstand van
bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrenzen bedraagt bij vrijstaande woningen
aan één zijde van de woning minimaal 3 m, voor zover gelegen binnen, naast en
binnen een zone van 5 m achter het bouwvlak;
e.
bijgebouwen
worden gesitueerd minimaal 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het
hoofdgebouw;
f.
de goothoogte van niet-vrijstaande
bijgebouwen mag maximaal
3,25 m bedragen;
g.
de dakhelling van
niet-vrijstaande bijgebouwen mag niet steiler zijn dan de kap van het
hoofdgebouw;
h.
de goothoogte en
bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag
maximaal
3,25 m respectievelijk 5,5 m bedragen.
Carports mogen binnen en buiten het bouwvlak worden
gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:
a.
per hoofdgebouw
is maximaal 1 carport toegestaan voor de bestemmingen “Tuin” en “Wonen”
tezamen;
b.
gesitueerd
maximaal 1 m voor de (het verlengde van de)
voorgevel
van het hoofdgebouw;
c.
oppervlakte
maximaal 20 m2;
d.
hoogte maximaal
3,25 m.
De voorgevelrooilijn mag naar de wegzijde toe uitsluitend
worden overschreden door ondergeschikte onderdelen van woningen (erkers) die
voldoen aan de volgende kenmerken:
a.
horizontale diepte maximaal 1,5
m;
b.
breedte maximaal 60% van de
breedte van de totale voorgevel
(exclusief overkapping boven de voordeur);
c.
afstand tot de
voorste perceelsgrens minimaal 1,5 m;
d.
goothoogte
maximaal 0,25 m boven de bovenzijde van de verdiepingsvloer van het
hoofdgebouw, met dien verstande dat het doortrekken van een erker aan de
voorgevel tot voorbij en aan één zijgevel is toegestaan mits:
1. de afstand tot de zijdelingse
perceelsgrens minimaal 2 m
bedraagt;
2. de breedte aan de zijgevel niet meer dan 1,5 m uit de
zijgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
3. de diepte aan de zijgevel maximaal gelijk is aan de
diepte van het hoofdgebouw.
Overkappingen boven de voordeur zijn toegestaan en
voldoen aan de volgende kenmerken:
a.
breedte maximaal
120% van de breedte van de entreepartij, tenzij de constructie vormt met een erker;
b.
horizontale diepte maximaal 1,5
m;
c.
open constructie zonder tot de
constructie behorende wanden.
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal:
a.
erf- en
terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van de op het
bouwperceel gelegen woningen: 1 m;
b.
erf- en
terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van de op het
bouwperceel gelegen woningen: 2 m, met dien verstande dat in hoeksituaties (de
zijgevel van de woning grenst aan een straat, openbaar groen of water) de hoogte
van erf- en terreinafscheidingen vanaf (het verlengde van)de voorgevel tot 4 m.
daarachter maximaal 1 m. bedraagt;
c.
overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt
in elk geval gerekend het gebruik voor:
a.
het gebruik van gebouwen en
gronden voor bedrijfsmatige
activiteiten;
b.
het gebruik van
bijgebouwen ten behoeve van bewoning.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het
bepaalde in artikel 4.1 en artikel 4.3 onder a voor het toestaan van een aan
huis verbonden bedrijf, mits:
a.
het een bedrijf
betreft genoemd in de categorieën 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten
of voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het
veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in de categorieën
1 of 2;
b.
de oppervlakte
maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt tot een maximum
van 50 m2;
c.
er geen sprake is
van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
d.
de activiteiten
alleen in gebouwen plaatsvinden;
e.
er geen
detailhandel plaatsvindt behalve als ondergeschikte nevenactiviteit bij de
uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het
bepaalde in artikel 4.1 jo. artikel 4.3 en toestaan dat bijgebouwen worden
gebruikt voor bewoning, in het geval het gaat om:
a.
bewoning in het
kader van mantelzorg waarbij de noodzaak door middel van een
mantelzorgindicatie is aangetoond, of;
b.
bewoning door een
alleenstaande ouder met een leeftijd van minimaal 55 jaar die gaat inwonen bij
één van zijn/haar kinderen, of;
c.
bewoning door een
ouder-echtpaar dat gaat inwonen bij één van hun kinderen waarvan ten minste één
ouder met een leeftijd van minimaal 55 jaar;
onder de voorwaarden dat:
d.
de
vloeroppervlakte die voor bewoning wordt gebruikt maximaal
80 m2 bedraagt binnen de mogelijkheden van de
in artikel 4.2 opgenomen bouwregels;
e.
er geen tweede woning
ontstaat;
f.
het gebruik wordt
beëindigd zodra niet meer wordt voldaan aan lid a, b of c van dit artikel.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het
bepaalde in artikel 4.1 voor het gebruik van woningen ten behoeve van de
(structurele) huisvesting van (tijdelijke) buitenlandse werknemers, mits:
a.
de belangen van
derden niet onevenredig worden geschaad;
b.
er geen
onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu;
c.
het parkeren in
overeenstemming is met het gemeentelijk
parkeerbeleid
en de daarbij horende parkeernormen;
d.
er geen afbreuk
wordt gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter
plaatse.
Afwijking als bedoeld in artikel 4.4.1, artikel 4.4.2 en
artikel 4.4.3 is slechts mogelijk indien:
a.
de belangen van
de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet
onevenredig worden geschaad;
b.
het straat- en
bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
De voor “Waarde - Archeologie 3” aangewezen gronden zijn
mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van gronden van
archeologische waarde en gronden met een middelhoge archeologische
verwachtingswaarde.
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere
op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een
omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter
dan 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter, een rapport te overleggen waarin de
archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden
verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende mate zijn
vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior- archeoloog over de
aard van het uit te voeren onderzoek.
Indien uit het in artikel 5.2.1 genoemde rapport blijkt
dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning
voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan de vergunningverlener
één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de
omgevingsvergunning voor het bouwen:
a.
de verplichting
tot het treffen van technische maatregelen, waardoor
archeologische
waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b.
de verplichting
tot het doen van opgravingen;
c.
de verplichting
de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten
begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg
die voldoet aan door de vergunningverlener bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
Indien uit het in artikel 5.2.1 genoemde rapport blijkt
dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning
voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door
de in lid 5.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning
geweigerd.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
op de in artikel 5.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
a.
het ophogen,
egaliseren en ontginnen van gronden;
b.
het bodemverlagen of afgraven van gronden;
c.
het uitvoeren van
grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
d.
het aanbrengen
van diepwortelende beplantingen;
e.
het aanleggen of
verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het
aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
f.
het aanbrengen
van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of
telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien
door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of
indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig
(kunnen) worden geschaad.
Het in artikel 23.3.1 vervatte verbod is niet van
toepassing, indien:
a.
het gaat om
onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en
beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
b.
er sprake is van
bodemingrepen kleiner dan 2.500 m2 en niet dieper dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
c.
op basis van
bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is
aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige
archeologische relicten aanwezig zijn;
d.
de werken en
werkzaamheden
1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van
het van kracht worden van het plan;
2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds
verleende vergunning;
e.
de werken en
werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
f.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het
toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden
gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
7.1 Ondergrondse bouwwerken
Ten aanzien van het oprichten van ondergrondse bouwwerken
gelden de volgende bouwregels:
a.
ondergrondse
bouwwerken mogen uitsluitend binnen de contouren van de bovengrondse bebouwing
worden opgericht;
b.
de maximale
bouwdiepte, inclusief de fundering, bedraagt 3 m onder peil.
Tot een gebruik in strijd met de bestemmingen wordt in
ieder geval begrepen:
a.
een gebruik van
gronden als stort- en/of opslagplaats, met uitzondering van een zodanig gebruik
voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
b.
een gebruik van
gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik
onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een
zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en
onderhoud;
c.
een gebruik van
gronden en bouwwerken voor een seksinrichting
dan
wel ten behoeve van prostitutie.
9.1 Bij omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van:
a.
in het plan
genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlaktematen, percentages en
afstandseisen, mits dit noodzakelijk is vanuit constructieve vereisten,
architectonisch belang of oogpunt van duurzaamheid, waarbij een overschrijding
is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en
inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
b.
de regels en
toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden,
waarbij een geringe mate van afwijking is
toegestaan, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein
of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
c.
de regels en
toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van
kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt
vergroot tot maximaal 40 m, mits er geen belemmering plaatsvindt van het
radarverstoringsgebied in verband met de vliegbasis Volkel;
d.
de regels en
toestaan dat bouwwerken voor het verkrijgen van duurzame energie zoals
zonnecollectoren en windturbines worden gebouwd, met een maximale bouwhoogte
van 10 m;
e.
de regels en
toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt vergroot
tot maximaal 10 m.
9.2 Afwijking als bedoeld in
artikel 29.1 is slechts mogelijk indien:
a.
de belangen van
de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet
onevenredig worden geschaad;
b.
het straat- en
bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden
geschaad.
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van
onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in
artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van
de volgende onderwerpen:
a.
de richtlijnen
voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
b.
de bereikbaarheid
van gebouwen voor wegverkeer;
c.
de bereikbaarheid
van gebouwen voor gehandicapten;
d.
het bouwen bij
hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
e.
de
parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
f.
de ruimte tussen
bouwwerken
a.
Een bouwwerk dat
op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in
uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning
voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot,
1.
gedeeltelijk worden
vernieuwd of veranderd;
2.
na het teniet gaan ten
gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de
aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee
jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.
Het bevoegd gezag
kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning
verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a
met maximaal 10 %.
c.
Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning
en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling
van dat plan.
a.
Het gebruik van
grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.
Het is verboden
het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen
of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door
deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.
Indien het
gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode
langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te
hervatten of te laten hervatten.
d.
Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
‘Regels van het bestemmingsplan Vinkelsestraat
19 Heesch’.
Verbeelding