Inhoud Regels
Artikel 3 Verkeer-Verblijfsgebied
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan ‘Achterstraat, Willemstad’ van de gemeente Moerdijk.
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.1709.146Achterstraat-0401 met de bijbehorende regels.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid,
waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten
aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelgrens zijn
gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de
zijdelingse perceelgrens hoeft te worden gebouwd.
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te
onderscheiden is van het hoofdgebouw.
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt
uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en
dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming
is.
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning
en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg
gehuisvest is.
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een
opgravingsvergunning beschikt.
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied
voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
de grens van een bouwvlak.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg)
gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en
vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor
woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige,
bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn
toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander
materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij
direct of indirect steun vindt in of op de grond.
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht
ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot
en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is
gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks
te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons,
pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, en bankfilialen.
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw, 1 meter gelegen achter de
denkbeeldige lijn in het verlengde van de lijn van het bouwvlak
waar de voorgevel van het hoofdgebouw aan ligt, voor zover deze gronden gelegen
zijn buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar
bevindende zelfstandige woningen.
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of
afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan
te merken.
een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw,
voor ten minste 2/3 deel bestaande uit een dakconstructie van schuin, bol of
hol naar elkaar toelopende dakvlakken, dan wel een dakconstructie van een naar
één zijde schuin, bol of hol toelopend dakvlak.
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van
activiteiten, daarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het
Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in
overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die
daarbij past.
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke,
psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch
verband.
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes,
gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties,
gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van openbaar
vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en
apparatuur voor telecommunicatie.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
a. voor gebouwen binnen 5 m afstand van een weg: de
hoogte van de kruin van die weg;
b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen
gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of
''uitstraling'' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet
meer dan één huishouden.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot
perceelgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk,
geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart
van de scheidsmuren.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het
hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau
van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De voor ‘Verkeer -Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
verblijfsgebied
met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste
van de aangrenzende bestemmingen;
b.
bij deze
bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groen, water, reclameuitingen, speeltoestellen en parkeervoorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de
volgende regels:
a.
De
oppervlakte bedraagt ten hoogste 15 m2.
b.
De bouwhoogte
bedraagt ten hoogste 4 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
regels:
a.
Op deze
gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
b.
De bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling,
verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting bedraagt ten hoogste 4 m.
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
het wonen;
b.
aan-huis-verbonden
beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak
ten behoeve van de laatstbedoelde activiteiten niet meer bedraagt dan 30% van
het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan en uitbouwen, met een
maximum van 50 m²;
c.
ter plaatse
van de aanduidingen ‘specifieke vorm van wonen – bergingen 1’: bergplaatsen ten
behoeve van de woningen;
d.
ter plaatse
van de aanduiding ‘parkeerterrein’: parkeerterrein ten behoeve van de woningen;
e.
bij deze
bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water,
nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a.
Hoofdgebouwen
worden gebouwd in een bouwvlak.
b.
De goot- en
bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ aangegeven hoogten.
c.
Het aantal
woningen bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal
wooneenheden’ aangegeven aantal.
d.
Ter plaatse
van de aanduiding ‘aaneengebouwd’ mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd.
e.
Ter plaatse
van de aanduiding ‘gestapeld’ mogen uitsluitend gestapelde woningen worden
gebouwd.
f.
Ter plaatse
van de aanduiding ‘onderdoorgang’ is een onderdoorgang toegestaan, waarbij de
vrije ruimte ten minste één bouwlaag bedraagt.
a.
Aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan bij aaneengebouwde woningen, ter plaatse van het erf en binnen
het bouwvlak.
b.
In afwijking
van het bepaalde onder a, zijn overkappingen ook toegestaan ter plaatse van de
aanduiding ‘parkeerterrein’.
c.
De goothoogte
van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van
het hoofdgebouw vermeerderd met 0,35 m.
d.
De bouwhoogte
van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 6 m.
e.
De goothoogte
van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
f.
De bouwhoogte
van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6 m.
g.
Het
gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor
zover gelegen op het erf bedraagt ten hoogste 50 % van de oppervlakte van het
erf met een maximum van 90 m².
a.
Ter plaatse
van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – bergingen 1’ mogen uitsluitend
bergplaatsen worden gebouwd, waarbij geldt dat:
1.
de
oppervlakte per individuele bergplaats ten hoogste 15 m2 bedraagt; uitzondering
hierop vormen gezamenlijke fietsbergingen en containerplaatsen.
2.
de bouwhoogte
ten hoogste 3,25 m bedraagt.
3.
het aanduidingvlak voor maximaal 30 % mag worden bebouwd.
a.
De bouwhoogte
van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste
1 m.
b.
De bouwhoogte
van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m.
c.
De bouwhoogte
van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 4 m.
Met betrekking tot het gebruik van gronden en
bouwwerken geldt de volgende regel:
a.
gebruik van
bijgebouwen als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte is niet
toegestaan.
a.
Ter plaatse
van de aanduiding ‘parkeerterrein’ dienen minimaal 30 parkeerplaatsen te worden
gerealiseerd.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken
van de het bepaalde in lid 4.3.1 onder a voor het toestaan van het gebruik van
een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van het
volgende:
a.
Een
dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg.
b.
De
omgevingsvergunning vervalt zodra de onder a bedoelde noodzaak is komen te
vervallen.
c.
Er vindt geen
onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die
van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
d.
De
oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte bedraagt niet meer
dan de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen op grand van het
bepaalde in lid 4.2.2 onder f tot een maximale oppervlakte van 80m2.
De voor ‘Waarde-Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling
van archeologische waarden.
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a.
Op deze
gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten
hoogste 3 m.
b.
Ten behoeve van
de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van
de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden
gebouwd, indien:
1.
de aanvrager
van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de
archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd
gezag in voldoende mate is vastgesteld;
2.
de betrokken
archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet
worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de
omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de
archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het
begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
c.
Het bepaalde
in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan
betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
1.
vervanging,
vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte,
voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik
wordt gemaakt van de bestaande fundering;
2.
een bouwwerk
met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
3.
een bouwwerk
dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 100 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden
geplaatst.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde –
Archeologie’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende
werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het uitvoeren
van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 100 cm, waartoe worden
gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen
en aanleggen van drainage, met uitzondering van heiwerkzaamheden;
b.
het verlagen
of verhogen van het waterpeil;
c.
het aanleggen
of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
d.
het aanleggen
van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband
houdende constructies, installaties of apparatuur.
Het verbod van 5.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en
werkzaamheden: noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij
lid 5.2 in acht is genomen;
a.
een
oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
b.
reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
c.
ten dienste van archeologisch onderzoek of bodemonderzoek
worden uitgevoerd.
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 5.3.1 bedoeld, zijn slechts
toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van
nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen
archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden
toelaatbaar, indien:
a.
de aanvrager
van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische
waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in
voldoende mate is vastgesteld;
b.
de betrokken
archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden
geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de
omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de
archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden
van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een
bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij
de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van
paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor
zover het betreft:
a.
bereikbaarheid
van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
b.
brandweeringang;
c.
bereikbaarheid
van gebouwen voor gehandicapten;
d.
de ruimte
tussen bouwwerken;
e.
parkeergelegenheid
en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
a.
Het bevoegd
gezag kan, tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds een omgevingsvergunning kan
worden verleend, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de
regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen,
voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van
bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de
werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten
hoogste 1 m bedragen en het bouwvlak mag met ten
hoogste 5% worden vergroot.
b.
Een
omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen
wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover
zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of
bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de
werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten
hoogste 1 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 5% worden
vergroot.
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken de
bestemming ‘Waarde – Archeologie’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen,
indien:
a.
uit nader
archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden
aanwezig zijn;
b.
het op grond
van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het
bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische
waarden voorziet.
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt
verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het
plan.
a.
Een bouwwerk
dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in
uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning
voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot,
1.
gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2.
na het teniet
gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de
aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee
jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.
Het bevoegd
gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een
omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk
als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
c.
Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning
en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
a.
Het gebruik
van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van
het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.
Het is
verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik,
tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.
Indien het
gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode
langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te
hervatten of te laten hervatten.
d.
Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Achterstraat, Willemstad'.