Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

 

 

5.1 Algemeen

 

Behalve de beleidskaders waarin de wenselijkheid van bepaald gebruik op bepaalde plaatsen is verwoord, speelt ook de feitelijke uitvoerbaarheid een belangrijke rol. Een plan wordt uitvoerbaar geacht als er geen onevenredige milieutechnische en fysieke belemmeringen zijn, het plan economisch uitvoerbaar is en de regels handhaafbaar zijn.

 

5.2 Milieuaspecten

 

Voor een goede milieukwaliteit moet de kwaliteit van bodem, water en lucht minimaal voldoen aan de (internationaal) geldende norm(en). De gezondheid van burgers moet beschermd worden tegen negatieve milieueffecten zoals geluidsoverlast. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.

 

5.2.1 Lucht

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Het doel van de Wet luchtkwaliteit is het verbeteren van de luchtkwaliteit, zodat in 2015 aan de Europese eisen wordt voldaan en huidige belemmeringen voor gewenste ontwikkelingen zo veel mogelijk worden weggenomen. De kern van de Wet is het ‘Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit’ (NSL). Dit instrument wordt door de Rijksoverheid gecoördineerd en bevat de ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit ‘in betekenende mate verslechteren èn maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

 

Projecten die ‘niet in betekenende mate’ leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet langer afzonderlijk te worden getoetst op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. De wetgever heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (AMvB), genaamd: “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

 

Projecten die de concentratie meer dan 3% van de grenswaarde van een stof verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Voor fijn stof en stikstofdioxide betekent dit een maximale toename van 1,2 µg/m3. Deze 3%-grens is in een gelijknamige ministeriële regeling voor een aantal veel voorkomende ruimtelijke functies gekwantificeerd als:

  1. woningen: 1.500 woningen met één ontsluitingsweg;

  2. kantoren: 10 hectare bruto vloeroppervlak (bvo) met één ontsluitingsweg;

  3. landbouwinrichtingen: akkerbouw of tuinbouw met open teelt, teelt van eetbare gewassen in een gebouw of onverwarmde glastuinbouw ongeacht de omvang en verwarmde opstanden van glas of kunststof van maximaal 2 hectare;

  4. kinderboerderijen.

 

Dit laat onverlet dat burgers voldoende beschermd moeten worden tegen (tijdelijke) te hoge concentraties. Hiervoor is het noodzakelijk dat de luchtkwaliteit wordt betrokken in de afweging of er sprake is van ‘een goede ruimtelijke ordening’. Dit betekent dat de luchtkwaliteit ‘schoon’ genoeg moet zijn voor de functie die daar wordt toegelaten.

 

Afweging

In het plangebied worden geen projecten mogelijk gemaakt die de concentratie meer dan 3% van de grenswaarde van een stof verhogen. Uit recent onderzoek naar de gevolgen van de A73 op de luchtkwaliteit in het toekomstige recreatiepark Dommelsvoort, is gebleken dat geen grenswaarden worden overschreden (Windmill, 2008.049.11-2). De deels verhoogde ligging van de rijksweg, het open karakter van het omliggende gebied en de afstand tot verblijfsfuncties (minimaal 75 meter) maakt dat de luchtkwaliteit geen belemmering is.

5.2.2 Bodem

De Wet bodembescherming (Wbb) bevat de voorwaarden die (kunnen) worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komen bescherming en sanering in de wet aan bod. Daarnaast verbiedt de Woningwet bouwen op verontreinigde grond.

 

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient in het geval van incidentele bouwlocaties en bestaande bouwtitels beoordeeld te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen. Uitgangspunt is dat minimaal een historisch bodemonderzoek plaats dient te vinden, conform NEN 5725. Indien er sprake is van een verdachte locatie moet het historisch onderzoek worden aangevuld met een verkennend bodemonderzoek conform de geldende norm. Ook bij bestemmingswijziging naar een gevoeligere bestemming is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

 

Afweging

Het plangebied is gevormd door grootschalige ontgrondingen. Deze ontgrondingen zullen tijdens de planperiode worden beëindigd. Op de locatie De Riet wordt een nieuwe ontgronding gestart, gericht op een specifieke grondsoort. Nadat deze is verwijderd, wordt andere grond teruggebracht en het gehele gebied ingericht als natuurterrein. De Riet wordt geen nieuwe Plas, maar blijft 'droog'. De ontgronding van De Riet is mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan "Kraaijenbergse Plassen, De Riet". In dat bestemmingsplan zijn alle belangen reeds afgewogen en noodzakelijke onderzoeken uitgevoerd. In het bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Verkeer - Voorlopig' en 'Natuur - Voorlopig' opgenomen om eerst de ontgronding mogelijk te maken, en daarna de inrichting als natuurterrein.

 

Een permanent grinddepot blijft liggen in Plas 4. De locatie en dit specifieke bedrijfsmatige gebruik van de plassen is vastgelegd met de functieaanduiding 'opslag'. De overige gebieden zijn in gebruik voor natuur-, agrarische- en openbaar groendoeleinden. Slechts op een aantal plaatsen is er sprake van woondoeleinden. Op laatstgenoemde locaties is het niet toegestaan om extra woningen of andere verblijfsfuncties op te richten. In het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Een bodemonderzoek in het kader van dit bestemmingsplan is niet noodzakelijk.

 

In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwlocaties opgenomen. een bodemonderzoek is derhalve niet nodig.

 

5.2.3 Geluid

Geluidsoverlast is de mogelijke overlast die de mens ondervindt van geluid afkomstig van kunstmatige objecten gedurende een groot deel van de dag of tijdens piekmomenten. Het gaat om geluid veroorzaakt door verkeer en bedrijven.

 

Wegverkeerslawaai

Ingevolge artikel 74 en 82 van de Wet geluidhinder bevindt zich aan weerszijden van wegen, niet zijnde woonerven of 30 km/uur wegen, een zone waarbinnen de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de gevel van woningen niet meer mag bedragen dan 48 dB (de voorkeursgrenswaarde).

 

Afweging

De rijksweg A73 ligt niet in het plangebied, maar grenst er wel aan. Aan weerszijden van de rijksweg ligt een onderzoekszone van 400 meter. Binnen deze zone zijn geen geluidsgevoelige ontwikkelingen opgenomen in het bestemmingsplan. Alleen bij camping Op den Drul zijn geluidwerende voorzieningen aanwezig. Het grootste deel van het dorp Linden ligt buiten de onderzoekszone.

 

Industrielawaai

Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Wet geluidhinder dient voor elke binnen een gemeente gelegen terrein, waarop de vestiging mogelijk is van in artikel 16 van deze wet bedoelde inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, een rond dat terrein gelegen zone vast te worden gesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

 

Afweging

Ten aanzien van het plangebied betreft het de geluidzone rondom het Industrieterrein Haven Cuijk. Een klein gedeelte van de geluidzone van Industrieterrein Haven Cuijk ligt in het plangebied (Koninklijk Besluit 19 april 1991). De geluidzone ligt over de Oostermeerweg en de ten zuiden gelegen agrarische gronden aan de oostkant van het plangebied. Ter bescherming van de geluidsruimte is de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen waarin geluidsgevoelige functies alleen onder voorwaarden mogelijk zijn. Concreet liggen binnen de geluidzone alleen een weg en agrarische gronden: in beide gevallen zijn geen geluidsgevoelige functies en gebouwen toegestaan.

 

Stiltegebied

Een stiltegebied is een milieubeschermingsgebied waarin de geluiden van fauna moeten overheersen. Het woord ‘stilte’ betekent hierbij niet dat er geen geluid in het gebied waarneembaar is, maar staat voor de afwezigheid van storende, voor de omgeving vreemde geluiden. Stiltegebieden zijn van belang voor de rustzoekende recreant en de fauna in de natuur. Activiteiten die de geluidsbelasting negatief beïnvloeden, zijn niet meer mogelijk in het gebied dat als stiltegebied is aangewezen. Gebiedseigen geluiden, zoals die van de landbouw, zijn hiervan uitgesloten.

 

Onder 'stil' worden geluiden verstaan die tussen de 35 en 40 decibel liggen. Ook kan

worden gesteld dat een gebied 'stil' is als de lange perioden met natuurlijke geluiden overheersen tot de perioden met niet-natuurlijke geluiden.

 

De Provinciale milieuverordening (PMV) wijst bijzondere en kwetsbare gebieden aan vanuit milieuoptiek op basis van de Wet Milieubeheer. De PMV richt zich onder andere op het aanduiden van bodembeschermingsgebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden. Hierbinnen gelden gebruiksbeperkingen welke door deze verordening geregeld worden. Deze gebruiksbepalingen hebben onder andere betrekking op waterwinning en de omgang met afvalstoffen.

 

Afweging

Rondom het gebied Ossenbroek en Barendonk ligt een deel van het stiltegebied De Tongelaar. Het plangebied ligt op ongeveer 1,5 kilometer van het stiltegebied. Er zijn geen juridische maatregelen nodig in de regels of op de verbeelding.

 

5.3 Water

 

In de beleidsnota 'Uitgangspunten watertoets Aa en Maas' zijn in het kort de principes beschreven die richtinggevend zijn bij de waterschapsadvisering over ruimtelijke plannen. Er zijn acht uitgangspunten waarbij het uitgangspunt 'waterbelangen' uit vijf belangen bestaat.

 

5.3.1 Wateroverlastvrij bestemmen

De huidige functie van het gebied is een plassengebied als gevolg van bedrijfsmatige ontgrondingen. De plassen en oevers hebben in hoofdzaak een recreatieve, landschappelijke en agrarische inrichting. De plassen worden niet gebruikt voor waterberging en staan in open verbinding met de Maas. Deze verbinding wordt gevormd door een keersluis die bij hoogwater wordt gesloten om de achterliggende plassen, het Industrieterrein Haven Cuijk en diverse woongebieden te beschermen.

 

5.3.2 Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Waterschap De Dommel en Waterschap Aa en Maas hebben in de notitie “Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk” (11 juli 2006) een definitie en randvoorwaarden gegeven voor het

Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen. Daarbij is een vertaalslag gemaakt naar vijf toetsaspecten waaraan een plan of ontwikkeling getoetst kan worden. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat

de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg

heeft. Er mogen geen hydrologische knelpunten worden gecreëerd voor de te handhaven en de

vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties in de projectlocatie en het beïnvloedingsgebied.

Een hulpmiddel bij het bepalen en oplossen van hydrologische knelpunten is de HNO-tool van het

Waterschap. Daarmee kan berekend worden of er een waterbergingsopgave is en hoe groot deze dan

is.

 

In het plangebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij de HNO-tool vooraf ingezet moet worden.

 

5.3.3 Voorkomen van vervuiling

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd te

worden aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij wordt aandacht gevraagd

voor het materiaalgebruik. Om watervervuiling te voorkomen, wordt het gebruik van uitloogbare of

uitspoelbare bouwmaterialen tot een minimum beperkt.

 

De waterkwaliteit in de Kraaijenbergse Plassen is de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe functies toegestaan die de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Ondergeschikt aan het hoofdgebruik in een bestemming zijn waterhuishoudkundige voorzieningen en werken toegestaan om bijvoorbeelde de waterkwaliteit te controleren of te verbeteren.

 

5.3.4 Gescheiden houden van schoon en vuil water

Bij alle bouwplannen dient vermenging van vuil afvalwater en schoon hemelwater te worden

voorkomen. Indien mogelijk, wordt alleen het vuile water aan de riolering aangeboden. Het schone

hemelwater moet worden geïnfiltreerd in de bodem.

 

5.3.5 Doorlopen van de afwegingsstappen: “hergebruik - infiltratie - buffering – afvoer”

In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe

plannen altijd onderzocht dient te worden, hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater.

Hierbij dient de genoemde voorkeursvolgorde doorlopen te worden.

 

5.3.6 Meervoudig ruimtegebruik

In het plassengebied is ruimte voor veel functies. De meeste functies, zoals natuur, agrarisch en recreatief hebben een eigen plek gekregen op de oevers. Een voorbeeld van meervoudig gebruik is de dam tussen Plas 4 en 5 met een functie voor natuur, recreatie in de vorm van een nudistenstrand en een route voor een hoogspanningsverbinding. De plassen zelf zijn een mengeling van waterrecreatie en natuurwaarden.

 

5.3.7 Water als kans

De plassen worden in dit plan gezien als in hoofdzaak recreatief water, aangevuld met landschaps- en natuurwaarden. Vooral de recreatieve voorzieningen op de oevers gebruiken het water als uitgangspunt. In het plangebied gaat het alleen om Huize Linden dat logies aanbiedt aan het water, inclusief aanlegsteiger.

 

5.3.8 Waterbelangen

Het Waterschap Aa en Maas benoemd vijf waterschapsbelangen met een ruimtelijk component:

 

Ruimteclaims voor waterberging

De Kraaijenbergse Plassen staan in open verbinding met de Maas, maar worden niet gebruikt voor waterberging. De plassen vormen in principe een 'onnatuurlijk' en losstaand deel van het waterhuishoudingssteem van Cuijk. De nabijgelegen Tochtsloot en Sluisgraaf, beide A-watergangen van het Waterschap Aa en Maas, lopen om de plassen heen en wateren af in de Maas. Vanwege de ligging nabij de Maas en het ingerichte watersysteem vervullen de plassen geen noemenswaardige rol in de droogtebestrijding.

 

Ruimteclaims voor de aanleg van natte EVZ's en beekherstel

De Kraaijenbergse Plassen maken geen onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur of een ecologische verbindingszone. In het plangebied liggen geen beken.

 

Aanwezigheid en ligging watersystemen

De Kraaijenbergse Plassen staan via een keersluis in open verbinding met de Maas. Alleen bij hoog (9 meter) en laag (7 meter) water wordt de keersluis gesloten. Er monden geen andere beken of watergangen uit in de Kraaijenbergse Plassen. De A-watergang Sluisgraaf ligt deels in het plangebied, maar mondt niet uit in de plassen. De Sluisgraaf is in het bestemmingsplan opgenomen met de bestemming 'Water'. In het bestemmingsplan heeft het oppervlaktewater de bestemming 'Waterrecreatie' gekregen.

 
Aanwezigheid en ligging waterkering

Het Waterschap Aa en Maas is verantwoordelijk voor de primaire waterkering van de Maas ter hoogte van het plangebied. Een klein deel van de waterkering ligt in het plangebied. Ter bescherming is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen met beperkte bouw- en gebruiksmogelijkheden. Er geldt een bouwverbod waarvan slechts onder voorwaarden ontheffing kan worden verleend. Tevens zijn bepaalde werken en werkzaamheden verboden, zoals het planten van diepwortelende bomen. Stelregel is dat het belang van de waterkering voorgaat op de overige bestemmingen.

 

Aanwezigheid en ligging infrastructuur en ruimteclaims afvalwaterketen

In het plangebied staat een rioolgemaal aan de Steegstraat bij Linden met een persleiding naar een ander gemaal op het Industrieterrein Haven Cuijk. Aan de Oostermeerweg staat een tweede gemaal aan het einde van de Sluisgraaf. Dit gemaal zorgt voor de afwatering naar de Maas. De gemalen zijn bestemd als 'Bedrijf - Nutsvoorziening' en de belemmeringenstrook langs de rioolpersleiding is bestemd met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'.

 

5.4 Externe veiligheid

 

De externe veiligheidsrisico's worden bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen (productie, gebruik, opslag en vervoer) in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal dodelijke slachtoffers beperkt blijft. Het Vuurwerkbesluit (2002, herziening 2004) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, 2004) stellen afstandseisen aan risicovolle bedrijfsactiviteiten. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS, 2004) adviseert bij transportroutes en buisleidingen met gevaarlijke stoffen veiligheidsafstanden aan te houden.

 

Er wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (oftewel 10-6 ). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag

niet groter zijn dan 1 op 1 miljoen. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

 

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

 

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen.

 

In het concept Besluit transportroutes externe veiligheid (hierna: Btev) is bepaald dat bij ontwikkelingen het groepsrisico niet langer verantwoord hoeft te worden indien een weg gelegen is op meer dan 200 meter van het te ontwikkelen gebied. De praktijk heeft ook uitgewezen dat ontwikkelingen op deze afstand niet of nauwelijks bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico.

 

Inrichtingen

In het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. Buiten het plangebied staat een propaantank bij de woning aan de Dommelsvoort 11. De afstand tot het plangebied is 500 meter. Gezien de afstand is een verdere verantwoording van het groepsrisico en het plaatsgebonden risico ten aanzien van inrichtingen niet nodig.

 

Transport van gevaarlijke stoffen

In het plangebied liggen geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen.

De nabijgelegen rijksweg A73 en de provinciale weg N321 zijn transportroutes voor het wegverkeer en de Maas is dat voor het vaarverkeer. De afstand tot de N321 is minimaal 400 meter en tot de Maas 300 meter. Gezien deze afstanden is een verdere verantwoording van het groepsrisico en het plaatsgebonden risico niet nodig.

 

De A73 grenst aan het plangebied, echter binnen 200 meter van de rijksweg worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De dichtstbij gelegen woning ligt op 80 meter van de teen van de rijksweg. In een recent onderzoek naar externe veiligheid en de A73 (Windmill, 2008.049.11-2) is geconcludeerd dat de A73 ter plaatse van de Kraaijenbergse Plassen geen 10-6 contour heeft en het plaatsgebonden risico niet van invloed is. Het groepsrisico is eveneens verwaarloosbaar klein. Gezien het uitblijven van ontwikkelingen in het plangebied en recent onderzoek, is een verdere verantwoording van het groepsrisico en het plaatsgebonden risico niet nodig.

 

Buisleidingen

Er liggen geen delen van het hoofdnetwerk van buisleidingen voor gevaarlijke stoffen in het plangebied. Er ligt wel een aardgasleiding (Z-542-17-KR-010 t/m 014) van de Gasunie ten zuiden van het plangebied parallel aan de provincialeweg N321. De diameter van deze leiding bedraagt 8 inch en de druk 40 bar. Het tracé van deze aardgasleiding wordt mogelijk deels verlegd naar het zuiden om een groot recreatiepark aan te kunnen leggen. Dit recreatiepark grenst aan het plangebied en maakt gebruik van de mogelijkheden voor waterrecreatie.

 

Uit berekeningen van de NV Gasunie is gebleken dat de Plaatsgebonden Risicocontour nul meter is en het invloedsgebied 95 meter aan weerszijden van de leiding. Aangezien de gasleiding reeds op minimaal 220 meter van het plangebied ligt, is er geen reden om een nadere afweging van het Groepsrsicio te maken in dit bestemmingsplan.

 

5.5 Erfgoed

 

In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de EU, waaronder Nederland,

ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.

 

Bewoningsgeschiedenis Cuijk

Het karakter van de bewoningsgeschiedenis van Cuijk vanaf de Romeinse tijd laat zich onderscheiden in de bewoning van het gebied buiten het centrum van Cuijk of 'Het Land van Cuijk' en de bewoning in en rond het centrum van Cuijk of 'Het Hart van Cuijk'. Beide gebieden hebben hun eigen kenmerken waar het gaat om de menselijke bewoning en de zichtbaarheid van en het soort sporen dat de bewoners hebben achtergelaten. Beiden kunnen niet los van elkaar gezien worden. De aanwezigheid van deze landelijke en stedelijke component en de aanwezigheid van de Romeinen in Cuijk maken Cuijk volgens Rijk en Provincie van nationaal en zelfs internationaal belang. Het internationaal belang is vooral gelegen in het feit dat het Castellum Ceuclum tot het einde van de Romeinse Tijd in

functie bleef en dus aansluit op het regiem van de Frankische koningen die de start zijn voor de Middeleeuwen. De plaatsen in Noordwest Europa waar deze aansluiting van perioden bestudeerd kan worden zijn zeer zeldzaam. Op grond van onderzoeken in het Land van Cuijk blijkt dat het Maasdal bij Cuijk een zichtbare, continue bewoningsgeschiedenis kent die al een aanvang nam in het Paleolithicum en sindsdien vrijwel onafgebroken bewoond is gebleven. De aantrekkelijkheid van het Cuijkse landschap door de eeuwen heen hangt samen met de vele gebruiksmogelijkheden die een constant veranderend en vruchtbaar rivierlandschap biedt. De Maas transformeert van een breed vertakt riviersysteem naar een ingesneden rivierdal. De nederzetting Cuijk komt tot ontwikkeling op de plaats waar de landen waterwegen elkaar kruisen.

 

UNESCO Werelderfgoed, kenmerkende stads- en dorpsgezichten, maritiem erfgoed

Het plangebied ligt niet in een UNESCO Werelderfgoed of in een kenmerkend stads- of dorpsgezicht. Er is eveneens geen sprake van maritiem erfgoed.

 

Rijksmonumenten

In het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig.

 

Karakterstieke panden

De gemeenteraad van Cuijk is voornemens over te gaan tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten. Om tot een selectie van gemeentelijke monumenten te komen, is een eerste inventarisatie van de historische bouwkunst in de gemeente Cuijk noodzakelijk. Burgemeester en wethouders hebben daartoe op 29 maart 2011 de 'Actualisatie lijst karakteristieke objecten' vastgesteld. De doelstelling van het project kan als volgt worden geformuleerd:

‘Het uitvoeren van een cultuurhistorische inventarisatie ten behoeve van een actualisatie van de lijst van karakteristieke objecten van de gemeente Cuijk.’

Actualisatie betekent dat naast het plaatsen van nieuwe objecten op de lijst, het ook mogelijk is dat objecten uit de bestaande lijst worden afgevoerd omdat zij naar de huidige inzichten niet langer een status als karakteristiek object behoeven. De geactualiseerde lijst wordt gebruikt bij de opstelling van bestemmingsplannen voor het grondgebied van de gemeente Cuijk (aanduiding karakteristieke bebouwing). Objecten (of complexen) die aangewezen zijn als rijksmonument, zijn in het kader van dit onderzoek niet nader onderzocht. Voor deze elementen is reeds een redengevende beschrijving aanwezig, is van rijkswege een cultuurhistorische waardering gemaakt en worden deze bij wet beschermd.

 

Afweging

Er is volgens de 'Actualisatie lijst karakteristieke objecten' één karakteristiek object aanwezig: een Hallehuisboerderij aan De Berg 10 te Linden. Dergelijk objecten zijn niet wettelijk beschermd, maar hebben wel cultuurhistorische waarde waar zorgvuldig mee omgesprongen moet worden. In het bestemmingsplan krijgt de Hallehuisboerderij de bouwaanduiding 'karakteristiek' met als doel de karakteristieke hoofdvorm te beschermen. Verbouwingen en sloop zijn alleen onder voorwaarden toegestaan.

 

Archeologisch beleidsplan Cuijk

De gemeente Cuijk heeft een bijzonder rijk bodemarchief. Op veel plaatsen zijn archeologische sporen aanwezig of te verwachten vanwege de bewoningsgeschiedenis gedurende de Romeinse tijd, maar ook vanwege nog aanwezige sporen uit de Prehistorie en de vroege en late Middeleeuwen. Het beleidsplan is opgesteld om aan te geven hoe de gemeente hiermee om gaat. Bij het beleidsplan hoort een archeologische beleidskaart. In het beleidsplan is aangegeven hoe in bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met archeologie en in de bijlage van het plan zijn voorbeeldregels opgenomen. De voorbeeldregels zijn gekoppeld aan de gebieden van de archeologische beleidskaart.

 

Afweging

Uit de beleidskaart blijkt dat in het plangebied de aanduidingen Waarde - archeologie 4 en 5 van toepassing zijn. De gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' houden in dat voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 resp. 2.500 m² en dieper dan 0,50 meter bij de aanvraag om een omgevingsvergunning een rapport dient te worden overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, voldoende zijn vastgesteld. Tevens geldt voor bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunningsplicht.

[image] Uitsnede archeologisch beleidsplan Cuijk

 

5.6 Flora en fauna

 

De natuurwetgeving in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming. Hiertoe zijn twee wetten actief, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Een ontwikkeling kan gevolgen hebben voor natuurgebieden en individuele dier- en plantsoorten. Deze gebieden en soorten hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen hebben op een gebied (ver) daarbuiten. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er niet toe leiden dat hierdoor de te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde plant- en diersoorten worden aangetast.

 

Soortbescherming

In de Flora- en faunawet ziet de wetgever toe op de bescherming van zeldzame plant- en diersoorten en hun leefomgeving. Bij ruimtelijke planvorming dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Om tegemoet te komen aan de ruimtelijke dynamiek en vernieuwingsprocessen moet geruime tijd van te voren geïnvesteerd worden in een vervangende leefomgeving, zodat die reeds aanwezig is op het moment dat plannen voor een nieuw ruimtebeslag worden gemaakt.

 

Afweging

Het voorliggende bestemmingsplan heeft grotendeels een beheersmatig karakter. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waardoor aanwezige soorten verdwijnen. In het algemeen geldt, dat er geen sprake is van negatieve effecten op beschermde soorten.

 

Gebiedsbescherming

In de Natuurbeschermingswet 1998 is de gebiedsbescherming geregeld. De kern van de gebiedsbescherming wordt gevormd door het netwerk van Natura 2000-gebieden die strikt beschermd zijn. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken onderdeel uit van de Natura-2000-gebieden.Bij ruimtelijke ingrepen in de nabije omgeving van beschermde gebieden moet worden bepaald in hoeverre de externe werking van de ingreep een effect heeft op het te beschermen gebied.

 

Afweging

De Sint-Jansberg bij Plasmolen (L) is als Natura-2000-gebied in ontwerp. Gezien de afstand van bijna 5,5 kilometer en de fysieke barrière van de rijksweg A73 en de Maas wordt aantasting niet verwacht. Het Natura-2000-gebied Oeffelter Meent bevindt zich op een afstand van ruim 6 kilometer van het plangebied. Vanwege het ontbreken van grote ontwikkelingen in het gebied wordt geen aantasting van de te beschermen gebieden verwacht.

 

Ecologische hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Het netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook beheersgebieden behoren ertoe. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in Noord-Brabant sluit aan op die in de rest van Nederland. Natura 2000 gebieden, het Europese netwerk van natuurgebieden, maakt onderdeel uit van de EHS.

 

Afweging

Aan de westzijde van de Kraaijenbergse Plassen ligt een ecologische verbindingszone. Het betreft in het plangebied de oevers en in de toekomst De Riet. De plassen zelf maken geen deel uit van de ecologische verbindingszone. De oevers zijn reeds op natuurlijke wijze ingericht met eilandjes, poelen en moerasgronden en krijgen de bestemming 'Natuur'.

 

Het voorliggende bestemmingsplan heeft grotendeels een beheersmatig karakter. Het plan voorziet niet in directe nieuwbouwmogelijkheden. In het algemeen geldt dat er geen sprake kan zijn van negatieve effecten op leefgebieden en daarmee op eventueel voorkomende soorten. Er bestaat dan ook geen noodzaak tot een nader ecologisch onderzoek voor het plangebied.

 

5.7 Ruimtebeslag defensie

 

In het plangebied liggen geen defensieterreinen. Wel heeft de gehele gemeente Cuijk te maken met het radarverstoringsgebied en de funnel van militair vliegveld Volkel. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden in een bepaald gebied rond een luchtvaartterrein maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten, zoals woon- en kantoorgebouwen, antennemasten, windmolens en bomen. Hiermee wordt voorkomen dat radarsignalen worden verstoord en vliegtuigen met objecten in botsing kunnen komen. De maximaal toelaatbare hoogtes en de ligging en omvang van het gebied worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbanen en berusten op internationale vastgelegde afspraken.

 

Afweging

Het plangebied valt niet in het obstakelgebied/ aanvlieggebied (funnel) van de vliegbasis, maar wel in het radarverstoringsgebied. In de regels en op de verbeelding wordt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' opgenomen voor het radarverstoringsgebied. Bouwwerken hoger dan 65 meter + NAP vormen een belemmering voor het radarverstoringsgebied. Het peil in het plangebied is +/- 10 meter + NAP op land en +/- 8 meter + NAP in het water.