Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregels
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 23 Algemene bouwregels
23.1 Ondergronds bouwen
Op plaatsen waar hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouw;
de verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m;
het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.
Voor het bouwen van onoverdekte zwembaden bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:
onoverdekte zwembaden zijn uitsluitend toegestaan in de bestemming waarbinnen de (bedrijfs) woning is gelegen;
de oppervlakte maximaal 100 m² mag zijn;
de afstand tot de woning maximaal 15 m mag zijn.
Het ondergronds bouwen van bergbezinkbassins, infiltratiebakken en vergelijkbare waterhuishoudkundige voorzieningen is in alle bestemmingen toegestaan, tenzij in een (dubbel)bestemming specifieke regels zijn opgenomen en hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.
23.2 Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde
Een bijbehorend bouwwerk mag niet worden voorzien van een dakterras, balkon of een andere niet op de grond gelegen buitenruimte.
Een bijbehorend bouwwerk of bouwwerk geen gebouw zijnde mag gelijktijdig, maar niet eerder dan het hoofdgebouw worden gebouwd, met uitzondering van een perceelsafscheiding met een bouwhoogte van maximaal 1 m.
Artikel 24 Algemene gebruiksregels
24.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:
het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk of een bedrijfsgebouw als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte;
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
het uitbaten van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
het uitbaten van een smartshop, een growshop en een headshop, alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs;
het uitbaten van een casino of speelautomatenhal;
de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
het recreatief nachtverblijf;
het plaatsen van kampeermiddelen, andere onderkomens of als dagcamping;
paardenbakken;
tenzij dit gebruik in de regels uitdrukkelijk is toegestaan.
24.2 Parkeren
24.2.1 Gebruiksregels
Het parkeren, laden en lossen van voertuigen in relatie met de bestemming, dient volledig te worden gerealiseerd binnen de bouwpercelen behorende bij de bestemming. Als dit niet mogelijk blijkt, dan mogen andere gronden gebruikt worden, in het geval dat:
aan de parkeernormen wordt voldaan, zoals vastgelegd in het geldende gemeentelijke parkeerbeleid "Parkeernota Cuijk, 2007-2015";
aan de parkeernormen wordt voldaan die specifiek zijn benoemd in een bestemming.
24.2.2 Afwijking van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2.1 voor het afwijken van de parkeernormen, onder voorwaarde dat:
het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, omdat er een bijzonder gemeentelijk belang met de verwezenlijking is gemoeid;
aantoonbaar is dat op acceptabele afstand parkeercapaciteit aanwezig is. Als dit parkeerplaatsen zijn die behoren tot het openbaar aanbod, dient via een parkeerdrukmeting te worden aangetoond dat er op momenten dat er gebruik van de parkeerplaatsen wordt gemaakt, voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn;
aan de omgevingsvergunning een afdracht in het mobiliteitsfonds wordt verbonden, zoals deze in het gemeentelijk parkeerbeleid is beschreven.
24.3 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.1 en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk bij een woning als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, onder voorwaarde dat:
door de aanvrager aangetoond wordt dat inwoning in het hoofdgebouw redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort;
bewoning van een bijbehorend bouwwerk noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen onder andere dient te blijken uit een positief advies van de onafhankelijke deskundige instantie;
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 80 m²;
de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bestaand bijbehorend bouwwerk dat op maximaal 20 m afstand is gelegen van de achtergevel van het hoofdgebouw;
nieuwbouw of plaatsing van een verplaatsbaar bouwwerk is alleen toegestaan als op het erf van het hoofdgebouw geen sprake is van reeds aanwezige bijbehorende bouwwerken die zonder ingrijpende verbouwingen geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg;
bij nieuwbouw of plaatsing van een verplaatsbaar bouwwerk mag de afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw maximaal 10 m zijn;
De afwijking wordt ingetrokken, indien de bij het verlenen van de afwijking bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Het gebruik van het bijbehorende bouwwerk moet vervolgens worden teruggebracht naar de gebruiksituatie van voor verlening van de afwijking en tijdelijke bouwwerken moeten worden verwijderd van het bouwperceel.
24.4 Beroep- of bedrijf-aan-huis
24.4.1 Gebruiks- en bouwregels
In de bestemmingen waarin een woning is toegestaan of na een omgevingsvergunning mogelijk kan worden gemaakt, is ondergeschikt aan deze bestemmingen de uitoefening van een beroep-aan-huis of een bedrijf-aan-huis toegestaan als medegebruik, onder voorwaarde dat:
het een dienstverlenend of ambachtelijk beroep of bedrijf is met een ruimtelijke uitwerking en uitstraling in overeenstemming met de functie wonen, zoals administratieve, juridische, (para-)medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische of daarmee vergelijkbare beroepen en bedrijven;
het medegebruik van ondergeschikte betekenis blijft en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair blijft;
het medegebruik niet is toegestaan in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;
het geen beroep of bedrijf betreft met een milieucomponent waarvoor een omgevingsvergunning vereist is;
er geen sprake is van detailhandel, waaronder in ieder geval begrepen de verkoop over de toonbank en het ophalen van goederen na elektornische betaling;
het beroep of bedrijf alleen incidentele en geen structurele verkeersbewegingen tot gevolg heeft, veroorzaakt door bezoekers en het laden en lossen;
de benodigde parkeervoorzieningen voor de woning en het beroep of bedrijf op eigen terrein worden gerealiseerd;
het medegebruik beperkt blijft tot de bewoners van de woning;
het medegebruik beperkt blijft tot maximaal 35% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50 m²;
de reclame-uitingen onverlicht zijn, een maximale oppervlakte van 0,2 m² en een maximale bouwhoogte hebben van 1,2 m.
24.4.2 Afwijking van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.4.1 voor:
een beroep of bedrijf met een milieucomponent waarvoor een omgevingsvergunning nodig is, onder voorwaarde dat de milieucomponent van de omgevingsvergunning verleend kan worden;
detailhandel, onder voorwaarde dat:
het om producten gaat die specifiek ten dienste staan of voortkomen uit het beroep of bedrijf en daarmee direct vernand houden;
de detailhandel in economische en ruimtelijke zin ondergeschikt is aan het beroep of bedrijf;
het parkeren op de openbare weg ten behoeve van het beroep of bedrijf, onder voorwaarde dat:
het fysiek niet mogelijk is te parkeren op eigen terrein;
het stedenbouwkundig niet verantwoord is te parkeren op eigen terrein;
uit de verkeerssituatie ter plaatse is af te leiden dat de verkeersaantrekkende werking en het parkeren niet tot structurele problemen in de verkeersafwikkeling zal leiden;
maximaal één personeelslid die niet als bewoner staat ingeschreven.
Artikel 25 Algemene aanduidingsregels
25.1 geluidzone - industrie
25.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming cq. instandhouding van de geluidsruimte van het industrieterrein 'Industrieterrein Haven Cuijk', zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Koninklijk Besluit 19 april 1991).
25.1.2 Bouwregels
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wet geluidhinder worden gebouwd, tenzij:
een besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde voor de betrokken woning of voor het betrokken gebouw vóór de vaststelling van dit plan is verleend; of
uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op enige gevel van de betrokken woning of het betrokken gebouw niet hoger zal zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde.
25.2 vrijwaringszone - radar
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 65 m boven NAP, in verband met het obstakelvrij kunnen functioneren van een radarinstallatie voor vliegbewegingen.
25.3 vrijwaringszone - watergang
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - watergang' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een:
bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
gebruiksverbod voor gebruik dat het beheer en onderhoud van de watergang bemoeilijkt, danwel onmogelijk maakt;
uitgezonderd van de verboden zijn met de watergang verband houdend gebruik en bouwwerken, zoals waterhuishoudkundige voorzieningen en hekwerken, onder voorwaarde dat het beheer en onderhoud van de watergang gewaarborgd is.
25.4 bebouwingsvrije zone A73
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'bebouwingsvrije zone A73' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met uitzondering van met de snelweg A73 verband houdende bouwwerken, zoals geluidwerende voorzieningen.
25.5 overlegzone A73
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overlegzone A73' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met uitzondering van met de snelweg A73 verband houdende bouwwerken, zoals geluidwerende voorzieningen.
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a. voor het bouwen binnen de aanduiding 'overlegzone A73', onder voorwaarde dat:
de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad;
het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de wegbeheerder.
25.6 boom- en vaste plantenteelt categorie 2
Het is ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'boom- en vaste plantenteelt categorie 2' verboden om zonder omgevingsvergunning boom- en vaste plantenteelt uit te voeren of te laten uitvoeren.
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat de werken en werkzaamheden niet tot onevenredige aantasting leiden van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hierna genoemde waarden:
struweelvogels;
dassenleefgebied;
openheid, historische groenstructuren en archeologische waarden;
aardkundig waardevol gebied;
ecologische hoofdstructuur.
25.7 monumentale boom
25.7.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'monumentale boom' zijn de gronden, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming cq. instandhouding van de groeiplaats(en) van (potentieel) monumentale bo(o)m(en).
25.7.2 Bouwregels
Het is ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'monumentale boom' verboden om bouwwerken te bouwen, met uitzondering van:
de herbouw van bestaande bouwwerken;
de realisering van hekwerken waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn.
25.7.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.7.2 voor het bouwen van een nieuw bouwwerk, onder voorwaarde dat:
aangetoond is dat door het bouwen en/of het gebruik van de gronden de groeiplaats(en), conditie, levensverwachting en (beeld)kwaliteit van de bo(o)m(en) niet wordt aangetast;
het bevoegd gezag kan desgewenst een Bomeneffectenanalyse verlangen, waaruit moet blijken dat de bouw en de werken en/of werkzaamheden behorende bij de bouw, niet tot onevenredige aantasting leiden van de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de bo(o)m(en) en bijbehorende groeiplaats(en);
de regels van de ter plaatse geldende bestemming(en) onverkort van toepassing worden verklaard.
25.7.4 Specifieke gebruiksregels
Onder een gebruik strijdig met de gebiedsaanduiding ‘monumentale boom’ wordt in ieder geval verstaan:
het bevestigen van voorwerpen aan of in de betreffende monumentale boom;
het plaatsen van schaftketen, toiletten, betonmolens of andere voertuigen, machines of bouwsels binnen de groeiplaats van de betreffende monumentale boom.
25.7.5 Afwijking van specifieke gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.7.4 voor het gebruik van de gronden en bouwwerken overeenkomstig deze regels, onder voorwaarde dat deze werken niet tot onevenredige aantasting leiden van de conditie, levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de bo(o)m(en) en bijbehorende groeiplaats(en).
25.7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Het is ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'monumentale boom' verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het verlagen, ophogen of egaliseren van het maaiveld;
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en ontginnen, alsmede het aanleggen van drainage; het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het wijzigen van de grondwaterstand door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of op andere wijze;
het opslaan van goederen waaronder ook inbegrepen het opslaan van afvalstoffen.
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat de werken en werkzaamheden niet tot onevenredige aantasting leiden van de conditie, levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de bo(o)m(en) en bijbehorende groeiplaats(en).
25.7.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 27.3 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'monumentale boom' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat:
de levensverwachting van de monumentale bo(o)m(en) door ziekte of ouderdom minder dan 10 jaar is;
de bescherming van de monumentale bo(o)m(en) niet langer noodzakelijk is, omdat de bo(o)m(en) wordt verplaatst;
zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.
Artikel 26 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels en de plankaart voor:
kleinschalig logeren bij agrarische bedrijven en woningen, onder voorwaarde dat:
de logeerplaatsen dienen een plek te krijgen binnen de bestaande bebouwing;
het aantal logeerplaatsen maximaal 5 mag zijn;
de oppervlakte die gebruikt wordt ten behoeve van het kleinschalig logeren maximaal 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte tot een maximum oppervlakte van 150 m² mag zijn.
kleinschalig kamperen bij agrarische bedrijven en woningen, onder voorwaarde dat:
het aantal kampeerplaatsen maximaal 25 mag zijn;
de oppervlakte die gebruikt wordt ten behoeve van het kleinschalig kamperen, maximaal 0,2 ha mag zijn;
de gronden die gebruikt worden voor het kleinschalig kamperen dienen direct te grenzen aan het bouwvlak of bestemmingsvlak van het agrarische bedrijf of woning;
de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
het kleinschalig kamperen dient te passen binnen het toeristisch/recreatief beleid van de gemeente.
een verruiming van de bouwregels voor woningen en bijbehorende bouwwerken, onder voorwaarde dat:
bij sloop van overtollige bedrijfsbebouwing, ofwel 15% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m³ en/of 15% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 250 m²;
bij in te richten of te beplanten gronden 5% van de oppervlakte mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m3 en/of 5% van de oppervlakte mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 250 m².
het bouwen van een paardenbak, onder voorwaarde dat:
de paardenbak wordt gesitueerd direct grenzend aan het bouwvlak of bestemmingsvlak waarbij de paardenbak wordt gerealiseerd;
de oppervlakte maximaal 800 m² mag zijn;
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 2 m mag zijn, met uitzondering van lichtmasten waarvan de hoogte maximaal 6 m mag zijn;
bedrijfsmatig gebruik is niet toegestaan;
de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
het overschrijden van bestemmingsgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
het bouwen van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, onder voorwaarden dat:
de oppervlakte per gebouwtje maximaal 20 m² mag zijn;
de (bouw)hoogte maximaal 3,5 m mag zijn.
het verhogen van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde:
ten behoeve van kunstwerken (zoals beelden, etc.), geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m.
Artikel 27 Algemene wijzigingsregels
27.1 Wettelijke regeling
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de planregels met verwijzingen naar wettelijke regelingen te wijzigen, in het geval dat deze wettelijke regelingen na het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
27.2 Karakteristieke objecten en (rijks)monumenten
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat:
de aanduiding ‘karakteristiek’ en/of 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat:
de bescherming van een object niet langer noodzakelijk is, omdat een object bij een calamiteit verloren is gegaan;
het rijk een object als rijksmonument heeft afgeschreven;
zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.
de aanduiding ‘karakteristiek’ en/of 'specifieke bouwaanduiding - monument' en/of 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' aan gronden wordt toegevoegd, onder voorwaarde dat:
door een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie is vastgesteld dat een object karakteristiek of monumentaal is vanwege cultuurhistorische-, architectuurhistorische- en ensemblewaarden, herkenbaarheid/gaafheid en zeldzaamheid;
het rijk een object als rijksmonument heeft aangewezen;
aan de aanduiding 'karakteristiek' de volgende regels voor een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk van toepassing worden verklaard:
Nadere eisen
In het geval van nieuwbouw, verbouw en/of uitbreiding van bebouwing van en/of bij karakteristieke en (rijks)monumentale objecten kunnen aanvullend nadere eisen worden gesteld aan:
de onderlinge situering van bouwwerken;
de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;
de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van bouwwerken;
onder de aanvullende voorwaarden dat:
er een noodzaak is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de aan de bestaande bebouwing te onderkennen cultuurhistorische en historisch stedenbouwkundige waarden;
vooraf het advies is ingewonnen van een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'' is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen of te laten slopen.
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat:
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing;
de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven zijn;
het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm plaatsvindt;
de sloop en herbouw vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijke belangen wenselijker is dan restauratie;
het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.
27.3 Dubbelbestemmingen
27.3.1 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
27.3.2 Leiding - Riool
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
27.3.3 Leiding - Water
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Water' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
27.3.4 Waarde - Archeologie 3
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat:
uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;
de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
27.3.5 Waarde - Archeologie 4
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat:
uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;
de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
27.3.6 Waarde - Archeologie 5
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat:
uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;
de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
Artikel 28 Algemene procedureregels
28.1 Procedure bij nadere eisen
Burgemeester en wethouders stellen belanghebbenden in de gelegenheid om hun zienswijzen omtrent een voorgenomen nadere eis naar voren te brengen. De wijze van in gelegenheid stellen is vormvrij, onder voorwaarde dat in het besluit wordt vastgelegd:
de wijze van in gelegenheid stellen;
de samengevatte zienswijze(n) van de belanghebbende(n);
de afweging van deze zienswijze(n).
Burgemeester en wethouders leggen alleen een nadere eis op, onder voorwaarde dat:
de nadere eisen niet op onevenredige wijze aan een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan;
de nadere eisen alleen worden gesteld in de specifieke situatie dat de regels leiden tot een onevenredige aantasting van:
een goede woonsituatie;
de sociale veiligheid;
het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken;
de verkeersveiligheid;
de milieusituatie;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 29 Overige regels
29.1 Afweging bij afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag weegt in aanvulling op overig bepaalde voorwaarden in ieder geval af, of bij een omgevingsvergunning met afwijking, of bij het gebruik van een wijzigingsbevoegdheid, het verlenen van medewerking niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
een goede woonsituatie;
de sociale veiligheid;
het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken;
de verkeersveiligheid;
de milieusituatie;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Strijdigheid van belangen
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, heeft het belang van de dubbelbestemming prioriteit. De dubbelbestemming vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid, en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria worden voldaan en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht, dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
29.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
de ruimte tussen gebouwen.
29.3 Wettelijke en gemeentelijke regelingen
Voor zover in deze regels verwezen wordt naar andere wettelijke en gemeentelijke regelingen, worden deze regelingen bedoeld zoals deze luidden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan.