Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende agrarische voorzieningen;
behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor dassen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassen';
in afwijking van lid a. en b. geldt dat:
ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' ook een paardenhouderij is toegestaan;
en daaraan ondergeschikt het gebruik voor:
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
groenvoorzieningen;
paden, wegen en verkeersvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
extensief recreatief medegebruik;
nevenfuncties in de vorm van statische opslag binnen bestaande bebouwing;
en de bij het gebruik behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat:
per bouwvlak bebouwing ten behoeve van maximaal één agrarisch bedrijf is toegestaan;
per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken is toegestaan;
het bouwvlak volledig mag worden bebouwd, onder voorwaarde dat:
de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd minimaal 15 m moet zijn. Indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand tot de weg;
de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen minimaal 3 m moet zijn. Indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand tot de weg;
de goothoogte van bedrijfsgebouwen maximaal 4,5 m mag zijn;
de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen maximaal 8 m mag zijn;
de goothoogte van bedrijfswoningen maximaal 5,5 m mag zijn;
de bouwhoogte van bedrijfswoningen maximaal 10 m mag zijn;
de inhoud van bedrijfswoningen maximaal 750 m³ mag zijn;
de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning maximaal 3 m mag zijn;
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning maximaal 5,5 m mag zijn;
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning maximaal 100 m² mag zijn;
de bijbehorende bouwwerken minimaal 2 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning moeten worden gebouwd;
de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning maximaal 15 m mag zijn.
3.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:
alle bouwwerken geen gebouw zijnde gelegen voor de voorgevel van de bedrijfswoning, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 m mag zijn;
erf- en terreinafscheidingen en veekeringen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;
sleufsilo's, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,5 m mag zijn;
mestsilo's, waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn;
ooievaarsnesten, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn;
torensilo's, mestvergistingsinstallaties, kleine windmolens, luchtwassers en combiwassers, waarvan de bouwhoogte maximaal 12 m mag zijn;
Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:
erf- en terreinafscheidingen en veekeringen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;
kleinschalige voorzieningen ten behoeve van beheer of extensief recreatief medegebruik, waarvan de bouwhoogte en de oppervlakte maximaal 4 m, respectievelijk 20 m² mag zijn;
kadaverkoelingen, gastanks en versomaten, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;
bouwwerken ten behoeve van ooievaarsnesten, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn.
3.3 Afwijking van de bouwregels
3.3.1 Gebouwen
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2:
voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 m tot de as van de weg mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is, en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
voor het bouwen van gebouwen binnen 3 m van of in de zijdelingse en/of achterste perceelgrens mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 6 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
voor het bouwen van bedrijfswoningen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
voor het bouwen van bijbehorend bouwwerken op een afstand van meer dan 15 m van de bedrijfswoning mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;
voor het bouwen van dierenverblijven buiten het bouwvlak, onder voorwaarden dat:
het aantal dierenverblijven maximaal 1 per perceel mag zijn;
de oppervlakte van het perceel waarop dierenverblijven worden gebouwd minimaal 0,5 ha. moet zijn;
de oppervlakte per dierenverblijf maximaal 30 m² mag zijn;
de goot- en bouwhoogte maximaal 2 respectievelijk 3 m mag zijn;
dierenverblijven mogen uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van hobbymatige activiteiten van particulieren;
dierenverblijven dienen vanuit het oogpunt van dierenwelzijn aantoonbaar noodzakelijk en doelmatig te zijn;
er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
de afstand tot de (bedrijfs)woningen van derden mag niet minder bedragen dan 25 m;
de afstand tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 100 m;
voor het plaatsen van stacaravans en woonunits ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, onder voorwaarden dat:
stacaravans en/of woonunits zijn alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in reguliere woningen of de eigen bedrijfswoning;
de stacaravans en/of woonunits dienen te worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte;
de stacaravans en/of woonunits dienen te worden geplaatst binnen het bestaande bouwvlak;
per bouwvlak zijn maximaal 5 caravans/woonunits toegestaan;
de oppervlakte per stacaravan/woonunit mag maximaal 30 m² bedragen;
de bouwhoogte van een stacaravan/woonunit mag maximaal 3,5 m bedragen;
stacaravans/woonunits mogen per kalenderjaar maximaal 6 maanden aaneengesloten worden geplaatst. Na afloop van deze periode dienen de stacaravans/woonunits te worden verwijderd;
er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen
er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
3.3.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2:
voor bouwwerken geen gebouw zijnde binnen het bouwvlak:
voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van 2 m vóór de voorgevellijn, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
voor het bouwen van torensilo’s, mestvergistingsinstallaties en kleine windmolens met een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
voor het bouwen van mestsilo’s met een hogere bouwhoogte tot maximaal 8 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
voor bouwwerken geen gebouw zijnde buiten het bouwvlak:
voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van 2 m vóór de voorgevellijn, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
voor het bouwen van kleinschalige voorzieningen ten behoeve van beheer of extensief recreatief medegebruik met een hogere hoogte tot 8 m en/of een grotere oppervlakte tot 30 m², mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:
de uitoefening van nevenfuncties en/of verbrede landbouw;
tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn.
3.4.2 Statische opslag
Ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie' is statische opslag binnen bedrijfsgebouwen toegestaan, onder voorwaarde dat de oppervlakte maximaal 1.000 m² mag zijn.
3.5 Afwijking van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 voor nevenfuncties en/of verbrede landbouw, onder voorwaarde dat:
de agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven;
nevenfuncties en/of de uitoefening van functies in het kader van de verbrede landbouw bij agrarische bedrijven zijn enkel toegestaan binnen het bouwvlak;
de volgende nevenfuncties en/of de uitoefening van functies in het kader van de verbrede landbouw bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan:
agrarisch technisch hulpbedrijven, agrarische verwante bedrijven, waarvan de totale oppervlakte maximaal 600 m² mag zijn;
sociale en educatieve functies waarvan de totale oppervlakte maximaal 600 m² mag zijn;
recreatieve functies waarvan de totale oppervlakte maximaal 600 m² mag zijn;
productiegebonden detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte maximaal 50 m² mag zijn;
ondergeschikte horeca is toegestaan bij de nevenfuncties en/of verbrede landbouw zoals genoemd in sub c onder 2 en 3, waarbij de oppervlakte maximaal 50 m² mag zijn;
bij cumulatie van meerdere vormen van nevenfuncties en/of verbrede landbouw mag de totale omvang van nevenfuncties en/of verbrede landbouw maximaal 2.000 m² zijn, beide inclusief statische opslag;
buitenopslag ten behoeve van nevenfunctie en/of verbrede landbouw is niet toegestaan;
de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
de nevenfunctie en/of verbrede landbouw mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
de nevenfunctie en/of verbrede landbouw mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
er dient te worden voldaan aan de beleidsuitgangspunten zoals vermeld in de beleidsnotitie ‘bebouwingsconcentraties voor kwaliteitsverbetering in het buitengebied’ zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Cuijk op d.d. 4 oktober 2010 en de wijziging d.d. 18 april 2011.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – dassen’:
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een ander bodemcultuur;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofilering van waterlopen, sloten en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Vormverandering van het bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak onder voorwaarde dat:
de totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot;
er geen sprake mag zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
de wijziging gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
3.7.2 Permanente teeltondersteunende voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bevoegd om het plan te wijzigen door de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - permanente teeltondersteunende voorzieningen' toe te voegen en/of het bouwvlak te vergroten, onder voorwaarde dat:
het niet mogelijk is binnen het bestaande bouwvlak permanente teeltondersteunende voorzieningen te realiseren;
de vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak;
de totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 5 ha, waarbij een oppervlakte van ten minste 2,5 ha uitsluitend gebruikt mag worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
de wijziging dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf;
vooraf dient advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige;
de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
3.7.3 Wonen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bevoegd om het plan te wijzigen naar de bestemming 'Wonen', voor zover het de agrarische bedrijfsbebouwing geldt, in die zin dat:
de wijzigingsbevoegdheid gelijktijdig gecombineerd mag worden met de wijzigingsbevoegdheid 'Woningsplitsing' in artikel 14 "Wonen" van dit bestemmingsplan, onder voorwaarde dat aan alle voorwaarden van beide wijzigingsbevoegdheden wordt voldaan;
het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik niet langer mogelijk is;
het bouwvlak wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen;
de voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat maximaal 15% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m³, en/of aan de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 250 m²;
de gesloopte bebouwing nimmer mag worden teruggebouwd;
de woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
3.7.4 Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bevoegd om het plan te wijzigen naar de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden' ten behoeve van behoud en/of herstel van de natuurwaarden.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende agrarische voorzieningen;
behoud, herstel en ontwikkeling van de landschaps-, hydrologische en natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
aardkundig waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied';
dassen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarische met waarden - dassen';
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - groenblauwe mantel':
ligt de nadruk op behoud, herstel en bescherming van ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken;
is de nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf niet toegestaan;
en daaraan ondergeschikt het gebruik voor:
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
groenvoorzieningen;
paden, wegen en verkeersvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
extensief recreatief medegebruik;
en de bij het gebruik behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
4.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:
erf- en terreinafscheidingen en veekeringen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;
kleinschalige voorzieningen ten behoeve van beheer of extensief recreatief medegebruik, waarvan de bouwhoogte en de oppervlakte maximaal 4 m, respectievelijk 20 m² mag zijn;
kadaverkoelingen, gastanks en versomaten, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;
bouwwerken ten behoeve van ooievaarsnesten, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 voor:
het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van 2 m vóór de voorgevellijn, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
het bouwen van kleinschalige voorzieningen ten behoeve van beheer of extensief recreatief medegebruik met een hogere hoogte tot 8 m en/of een grotere oppervlakte tot 30 m², mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, onder voorwaarde dat de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden niet onevenredig worden aangetast.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:
de uitoefening van nevenfuncties en/of verbrede landbouw;
tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4 voor het gebruiken van gronden buiten het bouwvlak voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn, onder voorwaarden dat de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden niet onevenredig worden aangetast.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied':
het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,5 m onder maaiveld;
het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling e/of bronnering;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het verwijderen, aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen anders dan containervelden, voor zover groter dan 100 m² per perceel;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – dassen’:
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een ander bodemcultuur;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofilering van waterlopen, sloten en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Vormverandering van het bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak onder voorwaarde dat:
de totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot;
deze wijziging is niet toegestaan voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone- extensiveringsgebied’;
er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
4.7.2 Vergroting van het bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve veehouderijen, onder voorwaarde dat:
voor grondgebonden agrarische bedrijven geldt dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 2,5 ha;
voor overige niet grondgebonden agrarische bedrijven, agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.;
de vegroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf;
de vergroting dient plaats te vindenaansluitend aan het bestaande bouwvlak;
er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
vooraf dient advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige;
ten minste 10% van het bouwvlak wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' dient een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwalitieten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.
4.7.3 Permanente teeltondersteunende voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bevoegd om het plan te wijzigen door de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – permanente teeltondersteunende voorzieningen’ toe te voegen en/of het bouwvlak te vergroten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
het is niet mogelijk binnen het bestaande bouwvlak permanente teeltondersteunende voorzieningen te realiseren;
de vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak;
de totale oppervlakte van het bouwvlak maximaal 5 ha mag zijn, waarbij een oppervlakte van ten minste 2,5 ha uitsluitend gebruikt mag worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn;
de wijziging dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf;
vooraf dient advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige;
er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’ dient een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijfsmatige doeleinden in de vorm van voorzieningen voor het openbaar nut, zoals de energie-, warmte- en telecommunicatievoorziening;
gemalen;
en daaraan ondergeschikt het gebruik voor:
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
groenvoorzieningen;
paden, wegen en verkeersvoorzieningen;
extensief recreatief medegebruik;
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat:
per bouwvlak bebouwing ten behoeve van maximaal één bedrijf/nutsvoorziening is toegestaan;
per bouwvlak de bebouwde oppervlakte maximaal 100 m² mag zijn;
de goothoogte maximaal 3,5 m mag zijn;
de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn.
5.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:
erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;
ooievaarsnesten, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn;
signalerings- en telecommunicatiemasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 35 m mag zijn.
5.3 Afwijking van de bouwregels
5.3.1 Gebouwen
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor:
het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 6 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 10 m, onder voorwaarde dat dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
het uitbreiden van de bebouwde oppervlakte, onder voorwaarde dat:
de vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van het bedrijf;
de vergroting dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvlak;
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan;
er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
5.3.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor:
het bouwen van telecommunicatiemasten, waarbij de bouwhoogte maximaal 45 m mag zijn;
het bouwen van installaties en kleine windmolens met een bouwhoogte tot maximaal 15 m, onder voorwaarde dat dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
het bouwen van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
behoud, herstel en/of ontwikkeling van het groen, de landschapselementen en de bijbehorende groeiplaats;
behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur- en landschappelijke waarden, zoals brede structuren als natuur- en landschappelijke oevers;
stranden en ligweides;
het behoud, herstel en versterking van de biotoop van de das;
extensief agrarisch gebruik;
en daaraan ondergeschikt het gebruik voor:
water, waterberging, waterbeheersing en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen als aanlegsteigers en botenhellingen;
paden, wegen en verkeersvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
extensief recreatief medegebruik, waaronder hengelsoprt;
geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, waaronder ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' een geluidwal;
en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
6.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is niet toegestaan, met uitzondering van:
aanlegsteigers en andere constructies voor het afmeren van vaartuigen;
eenvoudige, kleinschalige voorzieningen in de vorm van bouwwerken ten behoeve van het beheer en extensief recreatief medegebruik, onder voorwaarde dat:
de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn;
de oppervlakte maximaal 20 m² mag zijn;
hekwerken en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;
ooievaarsnesten waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn;
geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn.
6.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 voor:
het realiseren van eenvoudige voorzieningen voor extensief recreatief medegebruik, in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte van maximaal 8 m, waarbij de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
het bouwen van hogere geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, onder voorwaarde dat:
de afwijking noodzakelijk is om aan de eisen te kunnen voldoen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;
de bouwhoogte maximaal 8 meter mag zijn.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval het gebruik van gronden verstaan voor:
het plaatsen van kampeermiddelen, andere onderkomens of als dagcamping;
de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
het inrichten en gebruiken van gronden als erf bij een woning of als volkstuin;
het recreatief nachtverblijf;
detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden;
het beproeven van voertuigen of het beoefenen van de motor- of modelvliegtuigsport.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² wordt gewijzigd of het maaiveld zelf met meer dan 0,2 m wordt gewijzigd;
het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het aanleggen en/of verharde van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het groen, de landschapselementen en de bijbehorende groeiplaats, landschappelijke waarden en natuurwaarden, zoals brede landschappelijke structuren en oevers.
Artikel 7 Natuur
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Natuur ’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden;
het behoud, herstel en versterking van de biotoop van de das;
extensieve beweiding;
een strand en ligweide ter plaatse van de aanduiding 'strand';
en daaraan ondergeschikt het gebruik voor:
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
groenvoorzieningen;
paden, wegen en verkeersvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
extensief recreatief medegebruik;
geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, waaronder ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' een geluidwal.
en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
7.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is niet toegestaan, met uitzondering van:
eenvoudige, kleinschalige voorzieningen in de vorm van bouwwerken ten behoeve van het beheer en extensief recreatief medegebruik, onder voorwaarde dat:
de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn;
de oppervlakte maximaal 20 m² mag zijn;
hekwerken en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;
ooievaarsnesten waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn;
geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn.
7.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 voor:
het realiseren van eenvoudige voorzieningen voor extensief recreatief medegebruik, in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte van maximaal 8 m, waarbij de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
het bouwen van hogere geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, onder voorwaarde dat:
de afwijking noodzakelijk is om aan de eisen te kunnen voldoen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;
de bouwhoogte maximaal 8 meter mag zijn.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins verlagen van de waterstand;
het vellen of rooien van bomen;
het verwijderen van landschapselementen;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het aanleggen en/of verharde van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurgebied, de landschappelijke en nauurwaarden van de gronden.
Artikel 8 Natuur - Voorlopig
8.1 Voorlopige bestemming
8.1.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden;
behoud, herstel en versterking van de biotoop van de das;
waterberging, waterbeheersing en waterhuishoudkundige voorzieningen (tijdelijke doorvaart ten behoeve van ontgromdingswerkzaamheden);
zand-, klei- en grindwinning (tijdelijk), inclusief depotvorming tijdens de ontgrondingswerkzaamheden;
wegen (tijdelijk);
en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
8.1.2 Bouwregels
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is niet toegestaan, met uitzondering van:
eenvoudige, kleinschalige voorzieningen in de vorm van bouwwerken ten behoeve van het beheer en extensief recreatief medegebruik, onder voorwaarde dat:
de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn;
de oppervlakte maximaal 20 m² mag zijn;
hekwerken en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;
ooievaarsnesten waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn;
geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn.
8.1.3 Specifieke gebruiksregels
Ten behoeve van de tijdelijke zand-, klei- en grindwinning, de tijdelijke gronddepots en de tijdelijke weg is het toegestaan om de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, tot 0,6 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
het vellen of rooien van bos;
het verwijderen van landschapselementen;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het tijdelijk ontrekken van de openbare weg de ‘Wielweg’ aan de openbaarheid.
8.2 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming
De bestemming ‘Natuur (natuur- en landschapswaarden) – voorlopig’ geldt, zoals bedoeld in 8.1, vanaf de dag van inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Kraaijenbergse Plassen' tot 1 januari 2016. Met ingang van 1 januari 2016 wijzigt de bestemming ‘Natuur – voorlopig’ in de definitieve bestemming ‘Natuur’.
8.3 Definitieve bestemming
8.3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Natuur – voorlopig’ aangewezen gronden zijn na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 8.2 bestemd voor:
het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden;
het behoud, herstel en versterking van de biotoop van de das;
extensieve beweiding;
en daaraan ondergeschikt het gebruik voor:
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
groenvoorzieningen;
paden, wegen en verkeersvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
extensief recreatief medegebruik;
en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
8.3.2 Bouwregels
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is niet toegestaan, met uitzondering van:
eenvoudige, kleinschalige voorzieningen in de vorm van bouwwerken ten behoeve van het beheer en extensief recreatief medegebruik, onder voorwaarde dat:
de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn;
de oppervlakte maximaal 20 m² mag zijn;
hekwerken en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;
ooievaarsnesten waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn.
8.3.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.3.2 voor:
het realiseren van eenvoudige voorzieningen voor extensief recreatief medegebruik, in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte van maximaal 8 m, waarbij de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
het bouwen van hogere geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, onder voorwaarde dat:
de afwijking noodzakelijk is om aan de eisen te kunnen voldoen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;
de bouwhoogte maximaal 8 meter mag zijn.
8.3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins verlagen van de waterstand;
het vellen of rooien van bomen;
het verwijderen van landschapselementen;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het aanleggen en/of verharde van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurgebied, de landschappelijke en nauurwaarden van de gronden.
Artikel 9 Recreatie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Receatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijfsmatige activiteiten gericht op het aanbieden en leveren van recreatieve activiteiten inclusief kleinschalige horeca gericht op de volgende functies:
dagrecreatie;
verblijfsrecreatie;
cultuur;
vergaderaccomodatie
wonen;
In afwijking van lid a. en lid b. geldt dat:
ter plaatse van de aanduiding 'parkeren' alleen parkeervoorzieningen zijn toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger' ook een aanlegsteiger is toegestaan;
en daaraan ondergeschikt het gebruik voor:
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
groenvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen
Het bouwen van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat:
de oppervlakte van het hoofdgebouw maximaal 200 m² mag zijn;
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken maximaal 100 m² mag zijn;
de goothoogte maximaal 3 m mag zijn;
de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn;
de dakhelling 45º moet zijn.
9.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding 'parkeren' moeten minimaal 40 parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
Ten dienste van dagrecreatie, cultuur en vergaderaccomodatie mogen maximaal 70 personen tegelijkertijd worden ontvangen.
Ten dienste van verblijfsrecreatie mogen maximaal 12 personen tegelijkertijd overnachten.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het verzetten van grond (vergraven, ophogen, afgraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen);
de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;
het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagelmiddelen;
het graven, dempen, ddan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het vellen van bos;
het aanbrengen van niet-omkeerbare verharding en/of verharde oppervlakte van meer dan 100 m²;
het aanleggen en/of verharden van wegen, fiets-, wandel- en ruiterpaden.
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de geleiding, beveiliging en regeling van verkeersbewegingen;
de ontsluiting van de aanliggende percelen;
parkeren;
en daaraan ondergeschikt het gebruik voor:
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
groenvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
extensief recreatief medegebruik;
geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen;
en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
10.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn, met uitzondering van:
palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer waarvan de bouwhoogte maximaal 12 m mag zijn;
signalerings- en telecommunicatiemasten waarvan de bouwhoogte maximaal 40 m mag zijn.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en met inachtneming van het bepaalde in lid 28.1, nadere eisen te stellen aan:
de bouw- en goothoogte van bouwwerken;
de afmetingen van bouwwerken;
de situering van bouwwerken;
het aantal en de situering van parkeerplaatsen.
10.4 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.2 voor het bouwen van hogere geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, onder voorwaarde dat:
de afwijking noodzakelijk is om aan de eisen te kunnen voldoen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;
de bouwhoogte maximaal 8 meter mag zijn.
10.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 11 Verkeer - Voorlopig
11.1 Voorlopige bestemming
11.1.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de geleiding, beveiliging en regeling van verkeersbewegingen;
waterberging, waterbeheersing en waterhuishoudkundige voorzieningen (tijdelijke doorvaart ten behoeve van ontgrondingswerkzaamheden);
zand-, klei- en grindwinning (tijdelijk), inclusief depotvorming tijdens de ontgrondingswerkzaamheden;
en daaraan ondergeschikt het gebruik voor:
groenvoorzieningen;
en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
11.1.2 Bouwregels
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn, met uitzondering van:
de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer maximaal 12 m mag zijn;
de bouwhoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten maximaal 40 m mag zijn.
11.1.3 Specifieke gebruiksregels
Ten behoeve van de tijdelijke zand-, klei- en grindwinning en de tijdelijke
gronddepots is het toegestaan om de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, tot 0,6 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
het vellen of rooien van bos;
het verwijderen van landschapselementen;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het tijdelijk ontrekken van de openbare weg de ‘Wielweg’ aan de openbaarheid.
11.2 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming
De bestemming ‘Verkeer – Voorlopig’ geldt, zoals bedoeld in 11.1, vanaf de dag van inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Kraaijenbergse Plassen' tot 1 januari 2016. Met ingang van 1 januari 2016 wijzigt de bestemming ‘Verkeer – voorlopig’ in de definitieve bestemming 'Verkeer’.
11.3 Definitieve bestemming
11.3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de geleiding, beveiliging en regeling van verkeersbewegingen;
de ontsluiting van de aanliggende percelen;
parkeren;
en daaraan ondergeschikt het gebruik voor:
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
groenvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
extensief recreatief medegebruik;
geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen;
en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
11.3.2 Bouwregels
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn, met uitzondering van:
palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer waarvan de bouwhoogte maximaal 12 m mag zijn;
signalerings- en telecommunicatiemasten waarvan de bouwhoogte maximaal 40 m mag zijn.
11.3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 28.1, nadere eisen te stellen aan:
de bouw- en goothoogte van bouwwerken;
de afmetingen van bouwwerken;
de situering van bouwwerken;
het aantal en de situering van parkeerplaatsen.
11.3.4 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.3.2 voor het bouwen van hogere geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, onder voorwaarde dat:
de afwijking noodzakelijk is om aan de eisen te kunnen voldoen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;
de bouwhoogte maximaal 8 meter mag zijn.
11.3.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen en voorzieningen voor waterkeringen;
behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke- en hydrologische waarden van het water;
het behoud, herstel en versterking van de biotoop van de das;
en daaraan ondergeschikt het gebruik voor:
groenvoorzieningen;
paden, wegen en verkeersvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
extensief recreatief medegebruik;
en daarbij behorende bouwwerk geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
12.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:
de situering en omvang van een bouwwerk geen gebouw zijnde geen gevaar mag opleveren voor het functioneren van het watersysteem;
het bevoegd gezag advies inwint bij de waterbeheerder, ten behoeve van de bouw van bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals bruggen en duikers.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 28.1, nadere eisen te stellen aan:
de afmetingen van bouwwerken geen gebouw zijnde;
de situering van bouwwerken geen gebouw zijnde.
12.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:
de opslag van grote obstakels als boten e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen.
12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins verlagen van de waterstand;
het vellen of rooien van bomen;
het verwijderen van landschapselementen;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het aanleggen en/of verharde van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurgebied, de landschappelijke- en nauurlijke- en hydrologische waarden van de gronden;
het bevoegd gezag advies inwint bij de waterbeheerder inzake de hydrologische waarden.
Artikel 13 Water - Recreatief
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - Recreatief' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
waterrecreatie;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, natuurlijke, recreatieve en landschappelijke oevers en aanlegsteigers en andere constructies voor het afmeren van vaartuigen;
behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur, landschappelijke en hydrologische waarden van het water;
het behoud, herstel en versterking van de biotoop van de das in het bijzonder;
bedrijfsmatige activiteiten, zoals opgenomen in bijlage 2 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijf' van de regels, inclusief ligplaatsen;
een brug voor wegverkeer ter plaatse van de aanduiding 'brug';
een permanent depot voor grind ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
ontgrondingsactiviteiten in de vorm van de bedrijfsmatige winning en storting van zand, grind en klei;
en daaraan ondergeschikt het gebruik voor:
groenvoorzieningen en openbaar groen;
nutsvoorzieningen;
en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
13.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:
de situering en omvang van een bouwwerk geen gebouw zijnde geen gevaar mag opleveren voor het functioneren van het watersysteem;
het bevoegd gezag advies inwint bij de waterbeheerder, ten behoeve van de bouw van bouwwerken geen gebouwen.
13.2.3 Aanduidingen
In afwijking van het bepaalde in lid 13.2.2 geldt dat ter plaatse van:
de aanduiding 'brug':
de situering en omvang van een bouwwerk geen gebouw zijnde geen gevaar mag opleveren voor het functioneren van het watersysteem;
de doorvaarbare hoogte en de maatvoering van de brug in overleg met de water- en wegbeheerder worden bepaald;
de aanduiding 'opslag':
geen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd;
de hoogte van het grinddepot boven het wateroppervlak maximaal 2 m mag zijn.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 28.1, nadere eisen te stellen aan:
de afmetingen van bouwwerken geen gebouw zijnde;
de situering van bouwwerken geen gebouw zijnde.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:
de opslag van grote obstakels als boten e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen;
woondoeleinden, waaronder in een woonboot, plezierboot of vergelijkbaar onderkomen;
detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van beroepscheepvaart ten behoeve van ontgrondingswerkzaamheden.
13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins verlagen van de waterstand;
het vellen of rooien van bomen;
het verwijderen van landschapselementen;
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
het aanleggen en/of verharde van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurgebied, de natuurlijke, landschappelijke en hydrologische waarden van de gronden;
het bevoegd gezag advies inwint bij de waterbeheerder inzake de hydrologische waarden.
Artikel 14 Wonen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf;
de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;
en daaraan ondergeschikt het gebruik voor:
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
groenvoorzieningen;
paden, wegen en verkeersvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
extensief recreatief medegebruik;
en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen geldt dat:
de afstand van gebouwen tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, minimaal 15 m moet zijn. Indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand;
de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen minimaal 2 m moet zijn. Indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand.
14.2.2 Hoofdgebouw
Het bouwen van hoofdgebouwen is toegestaan, onder voorwaarde dat:
het niet is toegestaan het bestaande aantal hoofdgebouwen per bestemmingsvlak te vermeerderen, waarbij geldt dat één hoofdgebouw gelijk is aan één woning, met als peildatum de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
nieuwbouw van een hoofdgebouw niet is toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw;
bij vervangende nieuwbouw het hoofdgebouw uitsluitend gesitueerd mag worden ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend;
de goothoogte van een hoofdgebouw maximaal 5,5 m mag zijn;
de bouwhoogte van een hoofdgebouw maximaal 10 m mag zijn;
de inhoud van een hoofdgebouw maximaal 750 m³ mag zijn.
14.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Het bouwen van bijbehorende bouwwerken is toegestaan, onder voorwaarde dat:
de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk maximaal 3 m mag zijn;
de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk maximaal 5,5 m mag zijn;
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken maximaal 100 m² mag zijn;
vrijstaande bijbehorende bouwwerken op een afstand van minimaal 2 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw moeten worden gebouwd;
de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot het hoofdgebouw maximaal 15 m mag zijn.
14.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:
de bouwhoogte op het voorerf maximaal 1 m mag zijn;
de bouwhoogte op het achtererf maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:
erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn,
ooievaarsnesten, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn.
14.2.5 Aanduidingen
In afwijking van het bepaalde in lid 14.2.1 tot en met lid 14.2.4 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ruimte voor ruimte woning':
het hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' moet worden gebouwd;
het hoofdgebouw maximaal één woning mag bevatten;
de goothoogte van het hoofdgebouw maximaal 4,5 m mag zijn;
de bouwhoogte van het hoofdgebouw maximaal 10 m mag zijn;
de dakhelling van de gebouwen minimaal 40º en maximaal 50º mag zijn;
de inhoud van het hoofdgebouw maximaal 1.000 m³ mag zijn;
de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot de naar de weg en het open buitengebied gekeerde perceelsgrenzen minimaal 7 m moet zijn;
de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot de overige perceelsgrenzen minimaal 5 m moet zijn;
de bijbehorende bouwwerken achter de achtergevel van het hoofdgebouw en/of het verlengde daarvan gesitueerd moeten worden;
de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot de achtergevel van het hoofdgebouw maximaal 20 m mag zijn;
voor het aanleggen van een openluchtzwembad geldt dat:
de afstand van het zwembad tot de zijdelingse en achterste bestemmingsgrens minimaal 5 m moet zijn;
de oppervlakte van het zwembad maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwperceel mag zijn met een absoluut maximum van 100 m²;
het zwembad uitsluitend mag worden gesitueerd achter de achtergevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan en op een afstand van niet meer dan 20 m;
het zwembad uitsluitend voor hobbymatig gebruik mag worden benut.
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 28.1, nadere eisen te stellen aan:
de bouw- en goothoogte van bouwwerken;
de afmetingen van bouwwerken;
de situering van bouwwerken;
het aantal en de situering van parkeerplaatsen.
In het geval van nieuwbouw, verbouw en/of uitbreiding van bebouwing van en/of bij karakteristieke en (rijks)monumentale objecten kunnen aanvullend nadere eisen worden gesteld aan:
de onderlinge situering van bouwwerken;
de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;
de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van bouwwerken;
onder de aanvullende voorwaarden dat:
er een noodzaak is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de aan de bestaande bebouwing te onderkennen cultuurhistorische en historisch stedenbouwkundige waarden;
het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.
14.4 Afwijking van de bouwregels
14.4.1 Gebouwen
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.2 en lid 14.2.3 voor:
het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 m tot de weg, onder voorwaarde dat dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
het bouwen van gebouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, onder voorwaarde dat dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
14.4.2 Hoofdgebouw
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.2 voor het herbouwen van de woning op een andere locatie, onder voorwaarde dat:
herbouw voor minimaal 30% plaats moet vinden op de bestaande fundering;
herbouw op een andere locatie stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
bij een gesplitste woning de twee woningen niet vervangen mogen worden voor twee vrijstaande woningen;
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden aangetast;
de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast;
er wordt voldaan aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
14.4.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.4 voor:
het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van 2 m vóór de voorgevellijn, onder voorwaarde dat dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere hoogte tot maximaal 6 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.
14.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:
het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte;
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken anders dan functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw;
detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden;
horeca-activiteiten.
14.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen of te laten slopen.
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat:
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing;
de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven zijn;
het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm plaatsvindt;
de sloop en herbouw vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijke belangen wenselijker is dan restauratie;
het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.
14.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van de splitsing van een woning, onder voorwaarde dat:
splitsing alleen is toegestaan indien het een woonboerderij betreft;
de bouwmassa van de woonboeredrij moet een inhoud hebben van minimaal 900 m³;
bij splitsing mogen maximaal 2 volwaardige woningen ontstaan, met beide een inhoud van minimaal 450 m³;
na splitsing mogen de twee woningen niet worden gesloopt en vervangen worden voor twee vrijstaande woningen;
het bestaande architectonische karakter van de woonboerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische waarden, mogen niet wezenlijk aangetast worden;
voldaan moet worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;
de vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
de nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
voor zover er sprake is van de aanwezigheid van meer bijbehorende bouwwerken dan de 100 m² die als bijbehorend bouwwerk per woning zijn toegestaan, moeten die gebouwen worden gesloopt;
de gesloopte bebouwing mag nimmer worden teruggebouwd.
Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming de bovengrondse hoogspanningsverbindingen met bijbehorende belemmeringenzone met een breedte van 26 m, gemeten vanuit het hart van de verbinding. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
15.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemmingen, mogen op en in de gronden uitsluitend bouwwerken voor de hoogspanningsverbinding worden gebouwd, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 55 m mag zijn.
15.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 voor het bouwen ten behoeve van de ter plaatse geldende bestemmingen, onder voorwaarde dat:
het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leiding dient te zijn gewaarborgd;
het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakte-verhardingen;
het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
het aanbrengen van hoogopgaande bomen en beplanting.
het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;
het permanent opslaan van goederen;
het tijdelijk en permanent opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren.
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leiding is gewaarborgd;
het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.
15.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat:
de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat:
de bescherming van de hoogspanningsverbinding niet langer noodzakelijk is, omdat de hoogspanningsverbinding wordt verplaatst;
zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.
de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding ' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
Artikel 16 Leiding - Riool
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse rioolwatertransportleiding(en) met bijbehorende belemmeringenzone met een breedte van 3,5 m gemeten, vanuit het hart van de leiding. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
16.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemmingen, mogen op en in de gronden uitsluitend bouwwerken voor de leiding worden gebouwd, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn.
16.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 voor het bouwen ten behoeve van de ter plaatse geldende bestemmingen, onder voorwaarde dat:
het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leiding is gewaarborgd;
het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
het aanbrengen van hoogopgaande bomen en beplanting;
het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;
het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren.
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leiding is gewaarborgd;
het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.
16.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat:
de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat:
de bescherming van de rioolleiding niet langer noodzakelijk is, omdat de rioolleiding wordt verplaatst;
zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.
de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
Artikel 17 Leiding - Water
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse watertransportleiding(en) met bijbehorende belemmeringenzone met een breedte van 3,5 m gemeten, vanuit het hart van de leiding. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
17.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemmingen, mogen op en in de gronden uitsluitend bouwwerken voor de leiding worden gebouwd, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn.
17.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 voor het bouwen ten behoeve van de ter plaatse geldende bestemmingen, onder voorwaarde dat:
het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leiding is gewaarborgd;
het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
het aanbrengen van hoogopgaande bomen en beplanting;
het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;
het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren.
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leiding is gewaarborgd;
het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.
17.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Water' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat:
de bescherming van de leiding niet langer noodzakelijk is, omdat de leiding wordt verplaatst;
zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.
Artikel 18 Waarde - Archeologie 3
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Omgevingsvergunning
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,5 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
18.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 18.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
18.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in lid 18.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 18.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 3":
het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt;
het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt.
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
is gebleken dat de in lid 17.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
de in lid 17.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
18.4 Omgevingsvergunning voor het slopen
Ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 3" kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het slopen de volgende voorschriften worden verbonden:
de sloopwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,5 m vanaf 0,3 m boven het maaiveld en minder worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
18.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 19 Waarde - Archeologie 4
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Omgevingsvergunning
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 0,5 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
19.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 19.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
19.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in lid 19.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 19.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 4":
het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;
het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt.
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
is gebleken dat de in lid 18.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
de in lid 18.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
19.4 Omgevingsvergunning voor het slopen
Ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 4" kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het slopen de volgende voorschriften worden verbonden:
de sloopwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 0,5 m vanaf 0,3 m boven het maaiveld en minder worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
19.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 20 Waarde - Archeologie 5
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Omgevingsvergunning
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
20.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 20.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
20.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in lid 20.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 20.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 5":
het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;
het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt.
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
is gebleken dat de in lid 19.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
de in lid 19.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
20.4 Omgevingsvergunning voor het slopen
Ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 5" kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het slopen de volgende voorschriften worden verbonden:
de sloopwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m vanaf 0,3 m boven het maaiveld en minder worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
20.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 21 Waterstaat - Waterkering
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangegeven gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor:
voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water;
aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering met bijbehorende taluds, bermen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
behoud en bescherming van de kazematten;
verhardingen;
groenvoorzieningen.
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
21.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemmingen, mogen op en in de gronden uitsluitend bouwwerken voor de waterkeringsvoorziening worden gebouwd, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn.
21.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 voor het bouwen ten behoeve van de ter plaatse geldende bestemmingen, onder voorwaarde dat:
de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemming worden gebruikt;
de bebouwing niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van het waterkerend vermogen van de waterkering;
het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de beheerder van de waterkeringsvoorziening.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is het verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
Het verbod is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, onder voorwaarde dat:
de werken geen gebouw zijnde of werkzaamheden niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van het waterkerend vermogen van de waterkering;
het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de beheerder van de waterkeringsvoorziening.