Hoofdstuk 6 Uitvoeringsaspecten
6.1 Algemeen
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke gevolgen van het bestemmingsplan afgewogen. In de volgende paragraven wordt gekeken naar ruimtelijke aspecten, zoals erfgoed en milieu, en specifieke functies, zoals wonen of groen. Bij elk onderwerp is gekeken naar de ruimtelijke gevolgen, het beleidskader, onderzoeksresultaten en de juridische vertaling naar regels en plankaart.
6.2 Milieu
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Met betrekking tot het planvoornemen kan geconstateerd worden dat de milieuaspecten
geen belemmering vormen voor het plan.
6.2.1 Bodem
De Wet bodembescherming (Wbb) bevat de voorwaarden die (kunnen) worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. Daarnaast verbiedt de Woningwet bouwen op verontreinigde grond.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient in het geval van incidentele bouwlocaties en bestaande bouwtitels beoordeeld te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen. Uitgangspunt is dat minimaal een historisch bodemonderzoek plaats dient te vinden, conform NEN 5725. Indien er sprake is van een verdachte locatie moet het historisch onderzoek worden aangevuld met een verkennend bodemonderzoek conform de geldende norm. Ook bij bestemmingswijziging naar een gevoeligere bestemming is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.
Afweging
Door Archimil is historisch en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Rapport 1156R114, 29 juni 2011. Hierbij is het volgende geconstateerd:
De bovenlaag is plaatselijk verontreinigd met asbest. Ten aanzien van deze verontreiniging zal geen sprake zijn van onaanvaardbare risico's;
De onderliggende bodemlaag en het grondwater zijn licht verontreinigd.
De aangetroffen verontreiniging met asbest is aanleiding voor nader onderzoek. Vóór verkoop van de grond zal de verontreiniging worden gesaneerd. Er is geen sprake van een spoedeisende situatie. De lichte verontreinigingen in onderlaag en grondwater zijn geen aanleiding voor nader onderzoek.
6.2.2 Lucht
Conform de Wet Luchtkwaliteit (binnen de Wet Milieubeheer) die vanaf 15 november 2007 in werking is getreden, zijn er meer mogelijkheden om kleine bouwprojecten door te laten gaan. Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeft geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging.
Uitgaande van het 3% criterium is binnen het plangebied geen sprake van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. De grens van 3% wordt overschreden als sprake zou zijn van de nieuwbouw van meer dan 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en de nieuwbouw van meer dan 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling ((Ministerie van VROM, Handreiking NIBM luchtkwaliteit, mei 2008). In vergelijking tot bovenstaande is de ontwikkeling binnen het plangebied dus verwaarloosbaar.
Daarnaast is op 16 januari 2009 het besluit ‘gevoelige bestemmingen’ in werking getreden. Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10) en/of voor stikstofdioxide (NO2). Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen.
Afweging
Het planvoornemen betreft een gevoelige bestemming, maar is geprojecteerd op een grotere afstand van rijks of provinciale wegen dan de aangegeven 300 respectievelijk 50 meter. Geconcludeerd wordt dat voor het plangebied geen onderzoek luchtkwaliteit behoeft te worden uitgevoerd.
Dit laat onverlet dat burgers voldoende beschermd moeten worden tegen (tijdelijke) te hoge concentraties. Hiervoor is het noodzakelijk dat de luchtkwaliteit wordt betrokken in de afweging of er sprake is van ‘een goede ruimtelijke ordening’. Dit betekent dat de luchtkwaliteit ‘schoon’ genoeg moet zijn voor de functie die daar wordt toegelaten.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen functies die een significant nadelige invloed hebben op de luchtkwaliteit. De kwaliteit van de lucht ter plaatse is geen belemmering voor het oprichting van een woning.
6.2.3 Geluid
Geluidhinder is de mogelijke overlast die de mens ondervindt van geluid afkomstig van kunstmatige objecten gedurende een groot deel van de dag of tijdens piekmomenten. Het gaat om geluid veroorzaakt door verkeer en bedrijven.
Wegverkeerslawaai
Ingevolge artikel 74 en 82 van de Wet geluidhinder bevindt zich aan weerszijden van wegen, niet zijnde woonerven of 30 km/uur wegen, een zone waarbinnen de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de gevel van woningen niet meer mag bedragen dan 48 dB (de voorkeursgrenswaarde). Voor nieuwe woningen kan onder voorwaarden een hogere
grenswaarde worden vastgesteld, indien uit onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De hogere grenswaarde moet op grond van artikel 76 van de Wet geluidhinder zijn vastgesteld vóór de vaststelling van het bestemmingsplan waarin de nieuwe woningen worden geprojecteerd of mogelijk worden gemaakt.
Afweging
De nieuw te bouwen woning wordt ontsloten door een zijtak van de Gildeweg, welke gelegen is in een 30 km/h-zone. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is op grond daarvan niet noodzakelijk. De ontsluitingsweg is bovendien een doodlopende weg, die eindigt bij het plangebied. Hierdoor zal het aantal verkeersbewegingen dat langs de woning plaatsvindt zeer beperkt zijn. Voorheen werd het perceel ontsloten vanaf de Venstraat. Ook deze is gelegen in een 30 km/h-zone.
Industrielawaai
Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Wet geluidhinder dient voor elke binnen een gemeente gelegen terrein, waarop de vestiging mogelijk is van in artikel 16 van deze wet bedoelde inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, een rond dat terrein gelegen zone vast te worden gesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Afweging
De gemeente Cuijk heeft binnen haar gemeentegrenzen een tweetal gezoneerde industrieterreinen: bedrijvenpark Laarakker in Haps en industrieterrein Haven Cuijk. Het plangebied ligt niet binnen één van deze zones. Er zijn geen juridische maatregelen nodig in de regels of op de plankaart.
Stiltegebied
Een stiltegebied is een milieubeschermingsgebied waarin de geluiden van flora en fauna overheersen.
Het woord ‘stilte’ betekent hierbij niet dat er geen geluid in het gebied waarneembaar is, maar staat voor de afwezigheid van storende, voor de omgeving vreemde geluiden. Stiltegebieden zijn van belang voor de rustzoekende recreant en de flora en fauna in de natuur. Activiteiten die de geluidsbelasting negatief beïnvloeden, zijn niet meer mogelijk in het gebied dat als stiltegebied is aangewezen. Gebiedseigen geluiden, zoals die van de landbouw, zijn hiervan uitgesloten.
Onder 'stil' worden geluiden verstaan die tussen de 35 en 40 decibel liggen. Ook kan
worden gesteld dat een gebied 'stil' is als de lange perioden met natuurlijke geluiden overheersen tot de perioden met niet-natuurlijke geluiden.
De Provinciale milieuverordening wijst bijzondere en kwetsbare gebieden aan vanuit milieuoptiek op basis van de Wet Milieubeheer. De PMV richt zich onder andere op het aanduiden van bodembeschermingsgebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden. Hierbinnen gelden gebruiksbeperkingen welke door deze verordening geregeld worden. Deze gebruiksbepalingen hebben onder andere betrekking op waterwinning en de omgang met afvalstoffen.
Afweging
Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een stiltegebied. Er zijn geen juridische maatregelen nodig in de regels of op de plankaart.
6.2.4 Licht
Lichthinder is de mogelijke overlast die de mens ondervindt van kunstlicht, hetzij in de vorm van regelrechte verblinding, hetzij als verstorende factor bij het verrichten van avondlijke en nachtelijke activiteiten, hetzij als bron van onbehagen. In de gemeente Cuijk is geen overkoepelend beleid opgesteld om lichthinder te voorkomen. Wel is in de Algemene Plaatselijke Verordening een vergunningplicht opgenomen om lichtapparaten en lichtreclame in gebruik te hebben. In het Welstandsbeleid 2004 is specifiek reclamebeleid opgenomen. Voor verschillende typen gebieden is bepaald of reclame-uitingen verlicht mogen zijn, en zo ja, of dat een verlichtingsbak of aangestraald mag zijn.
Afweging
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen voorbeelden te vinden van functies die meer dan gemiddeld gebruik maken van verlichting. Er zijn geen juridische maatregelen nodig in de regels of op de plankaart.
6.2.5 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning).
Afweging
Het plangebied ligt niet binnen de geurcirkel van een dierenverblijf of veehouderij. Er zijn geen juridische maatregelen nodig in de regels of op de plankaart.
6.3 Externe veiligheid
De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen (productie, gebruik, opslag en vervoer) in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele
calamiteit het aantal dodelijke slachtoffers beperkt blijft. Het Vuurwerkbesluit (2002, herziening 2004) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, 2004) stellen afstandseisen aan risicovolle bedrijfsactiviteiten. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS, 2004) adviseert bij transportroutes en buisleidingen met gevaarlijke stoffen veiligheidsafstanden aan te houden.
Er wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (oftewel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag
niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.
In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen.
6.3.1 Inrichtingen
In het plangebied of in de directe omgeving daarvan bevinden zich geen risicovolle inrichtingen met opslag van gevaarlijke stoffen.
Afweging
Er zijn geen juridische maatregelen nodig in de regels of op de plankaart.
6.3.2 Transport van gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt niet binnen de contour vanwege een transportroute voor gevaarlijke stoffen.
Afweging
Er zijn geen juridische maatregelen nodig in de regels of op de plankaart.
6.4 Bedrijven en milieuzonering
Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende
activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en worden bestaande bedrijven niet in hun mogelijkheden beperkt.
Afweging
In de directe omgeving van de woning zijn geen bedrijven gelegen. De woning zal geen hinder ondervinden van bedrijvigheid. Bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
6.5 Groen
Ten zuiden van het bouwperceel is een bosje gelegen. Het bosje vormt de overgang naar het buitengebied, waardoor in een goede afzooming van de dorpsrand wordt voorzien.
Afweging
Het bosje maakt geen deel uit van het plangebied. In het bp Op de plankaart en in de regels wordt voor dit bosje de bestemming "Groen" opgenomen.
6.6 Wonen
De woonfunctie is de meest voorkomende in bestemmingsplannen. Een woning is een primaire levensbehoefte en de plek waar de mens het grootste deel van zijn tijd doorbrengt. Vanwege het belang van de woonfunctie voor iedereen en het daarbij behorende ruimtebeslag, zijn er relatief veel beleidstukken over dit onderwerp.
6.6.1 Volkshuisvestingsrapportage gemeente Cuijk
In 2002 heeft Adviesbureau Companen in samenwerking met de gemeente een volkshuisvestingsonderzoek gehouden. Op basis van dat onderzoek is op 10 juli 2002 de "Volkshuisvestingsrapportage gemeente Cuijk (Wonen in Cuijk)" gepresenteerd. Na een brede
discussie daarover heeft de gemeenteraad in de vergadering van 10 maart 2003 besloten dat het gemeentebestuur zich in de komende (10/15) jaren ter zake volkshuisvesting en woningbouw zal laten leiden door wat in het rapport van Companen naar voren is gebracht. In het bijzonder gaat het om de aantallen woningen die zouden moeten worden gebouwd (de kwantitatieve behoefte) en de soorten woningen.
Kwantitatieve woningbehoefte
Ter zake de kwantitatieve woningbehoefte waren (zijn) de belangrijkste conclusies van het volkshuisvestingsonderzoek, c.q. de rapportage van Companen:
in de gemeente Cuijk zullen in de komende 10 jaar ruim 1.400 woningen (daadwerkelijk) aan de woningvoorraad moeten worden toegevoegd;
de cijfers houden geen rekening met de (door de gemeente gewenste) regionale opvangfunctie voor Cuijk;
ook na 10 jaar komt er nog geen einde aan de groei van de woningbehoefte. Tegen die tijd zal de behoefte aan toename van de woningvoorraad nog minstens 90 woningen per jaar zijn.
Kwalitatieve woningbehoefte: differentiatie
Belangrijk is om te weten voor welke doelgroepen de gemeente dient te bouwen. Companen concludeert als volgt:
afnemende behoefte aan woningen voor gezinnen met kinderen;
afnemende behoefte aan woningen voor jongere één- en tweepersoonshuishoudens, hoewel dat door de moeilijke toetreding tot de koopmarkt van dit moment niet zichtbaar wordt; In de praktijk is er sprake van een vooralsnog als tijdelijk beschouwde stagnatie in de doorstroming, met name in de koopsector.
een grote toename van de behoefte aan adequate huisvesting van ouderen.
Ook voor de gemeente Cuijk geldt (dus) in het algemeen dat in de woningbouw het accent verlegd moet gaan worden van traditionele ééngezinswoningen naar woningen voor kleine huishoudens, waaronder voor ouderen. In de huursector moet in het bijzonder voor ouderen gebouwd worden. In de koopsector is toevoeging gevraagd in alle woningtypen en prijsklassen, vooral ook weer voor kleinere huishoudens; overigens niet alleen voor personen van oudere leeftijd, maar ook van middelbare leeftijd. En levensloopbestendige woningen bouwen, anders genoemd: nultredenwoningen, is een nieuw aspect binnen de woningbouwopgave voor de toekomst.
6.6.2 Woningbouwprogramma 2005-2015
In vervolg op het volkshuisvestingsonderzoek en het raadsbesluit van 10 maart 2003 is een (nieuw) meerjarenwoningbouwprogramma opgesteld. Op 4 juli 2005 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma gemeente Cuijk 2005-2015 vastgesteld. Het woningbouwprogramma is qua aantallen te bouwen woningen primair afgestemd op de door de provincie vastgestelde prognosegegevens over de woningvoorraadontwikkeling op gemeenteniveau, c.q. "indicaties" van de gemeentelijke woningbouwprogramma's. Bij de aantallen van de provincie is vervolgens woningbouw opgeteld:
ter vervanging van gesloopte woningen;
ten behoeve van extramuralisering van de huisvesting van ouderen en/of anderszins zorgbehoevenden, en
in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling.
Er is rekening gehouden met een wenselijke ruime strategische overmaat aan bouwplannen (respectievelijk bestemmingsplancapaciteit). Tegenvallers op de ene locatie kunnen dan opgevangen worden op een andere locatie.
De laatste jaren hebben zich meerdere kansen voorgedaan om te bevorderen dat op inbreidingslocaties woningen worden gebouwd. Mede om vorm te geven aan de doelstelling in het Uitwerkingsplan Land van Cuijk om meer woningbouw binnenstedelijk te realiseren,
zijn die kansen aangegrepen. Bij de vaststelling van het (nieuwe) meerjaren woningbouwprogramma is dan ook rekening gehouden met (nieuwe) mogelijkheden om te bouwen op inbreidingslocaties.
6.6.3 Mantelzorgbeleid
De maatschappelijke vraag naar zorg-/woonmogelijkheden is aanleiding geweest tot het opstellen van een uniforme regeling voor het Land van Cuijk voor huisvesting ten behoeve van mantelzorg. De uniforme regeling dient te voorzien in het realiseren van een gevarieerd aanbod van wonen en zorg op
maat, waaronder ook huisvesting dichtbij kinderen, ouders of anderen kan vallen. Door huisvesting ten behoeve van mantelzorg te faciliteren kunnen tal van wederzijdse voordelen worden geboden, zoals de mogelijkheid langer zelfstandig te wonen, het voorkomen van vereenzaming en isolement, hulp in de huishouding van werkende ouders, etc. Het komt dus ook tegemoet aan een sociale (woon)wens.
Onder “mantelzorg” wordt verstaan “het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband”. Om medewerking te kunnen verlenen aan het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, dient sprake te zijn van mantelzorg als hierboven omschreven.
Om te kunnen bepalen of sprake is van mantelzorg zal advies worden ingewonnen bij een onafhankelijke deskundige instantie. Uit de omschrijving blijkt dat de doelgroep ruim is gesteld en deze verder gaat dan de tot nu toe bekende ouder-kindrelatie. Om te voorkomen dat een woonperceel verwordt tot een (commerciële) opvanggelegenheid, mag per woonperceel maximaal één afhankelijke woonsituatie aanwezig zijn.
Afweging
Het mantelzorgbeleid is algemeen geldend en wordt in elk nieuw bestemmingsplan
juridisch verankerd, zo ook in het voorliggend bestemmingsplan. Voor het beleid zijn standaardregels geschreven die in voorliggend bestemmingsplan in de "Algemene Regels" zijn opgenomen.
6.6.4 Herziening bijgebouwen stedelijk gebied (2002)
Op 8 juli 2002 is door de gemeenteraad van Cuijk de partiële herziening “Bijgebouwen stedelijk gebied” vastgesteld. Het doel van de partiële herziening is één bebouwingsregeling op te stellen voor bijgebouwen bij (burger)woningen in het stedelijk gebied van Cuijk.
Aanleiding voor de herziening is dat het grondgebied van de gemeente Cuijk wordt beheerst door circa honderd vigerende bestemmingsplannen. Veel van deze plannen dateren van vóór de gemeentelijke herindeling (1994) en zijn onder regie van verschillende gemeentebesturen, in samenwerking met diverse adviesbureaus, tot stand gekomen. Dit heeft er toe geleid dat uniformiteit tussen de plannen ontbreekt, zowel qua systematiek als inhoud. Deze verschillen worden als tekortkomingen ervaren.
Het streven is de regeling voor bijgebouwen, met de herziening “Bijgebouwen stedelijk gebied” te laten voldoen aan de volgende kwaliteitseisen: uniform, voor één uitleg vatbaar, eenvoudig, gericht op beoogd ruimtelijk beeld, juridisch houdbaar, maatschappelijk actueel.
Afweging
De partiële herziening “Bijgebouwen stedelijk gebied” is van toepassing op het stedelijk gebied van de gemeente Cuijk. Het stedelijk gebied bestaat uit alle bestaande deelgebieden waar planmatige woonbebouwing het ruimtelijk beeld bepaalt. Het gebied bestaat globaal uit de kernen Cuijk, Beers, Haps, Katwijk, Linden, Vianen en St. Agatha. Op het voorliggende plangebied is de “Bijgebouwen stedelijk gebied” regeling van toepassing.
De regeling, is globaal bekeken, van toepassing op zijerven en achtererven bij burgerwoningen. De (woon)bestemming van het hoofdgebouw en van het voorerf op de desbetreffende percelen blijft onveranderd. In de regeling wordt benadrukt dat de zijerven en achtererven voor het wonen bestemd blijven. In combinatie met, en ondergeschikt aan het wonen, mag beperkt een aan huis gebonden beroep worden uitgeoefend. Met beperkt wordt gedoeld op de bepaling dat deze beroepsactiviteiten alleen in niet-vrijstaande bijgebouwen mogen plaatsvinden.
6.6.5 Beroep en bedrijf aan huis
In de gemeente Cuijk is in het bestemmingsplan "Bijgebouwenregeling stedelijke gebieden" een regeling opgenomen om beroepen en bedrijven in de woning mogelijk te maken. Het beroep of bedrijf wordt als functie gezien die ondergschikt is aan het wonen. Het gaat om kleinschalige activiteiten die probleemloos in een woning en een woonomgeving kunnen worden uitgeoefend. Hiervoor wordt een aangepaste lijst van bedrijfsactiviteiten gebruikt, die is opgenomen in de bijlage bij de regels.
Aan het ondergeschikte gebruik zijn voorwaarden verbonden, waaronder een maximale oppervlakte van 50 m². In een aantal gevallen is de oppervlakte in de praktijk groter gebleken. Hiervoor is als uitzondering een aparte aanduiding opgenomen om de grotere oppervlakte vast te leggen.
Afweging
De regeling is opgenomen in de "Algemene regels".
6.7 Financieel
Een bestemmingsplan moet financieel uitvoerbaar zijn tijdens de planperiode. Hierbij dient naast de financiële uitvoerbaarheid vanuit de gemeentebegroting bezien, ook aandacht besteed te worden aan de ecolonomische uitvoerbaarheid van bestemmingen die gerealiseerd worden door particulieren en bedrijven.
6.7.1 Economische uitvoerbaarheid
De gronden zijn in eigendom van de gemeente. De kosten van de planherziening inclusief bijbehorende advieskosten zijn voor de gemeente. Na wijziging van de bestemming wordt het perceel bouwrijp verkocht. Uit de exploitatieopzet blijkt dat de kosten worden gedekt door de opbrengsten.
De uitvoeringskosten, zoals bouwkosten, aansluiting op de nutsvoorzieningen en de aanleg van een parkeervoorziening komen voor rekening van de koper.
6.7.2 Exploitatieplan
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het sinds 1 juli 2008 verplicht om bij een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vast te stellen. Een exploitatieplan is echter niet verplicht als er:
geen ontwikkelmogelijkheden zijn;
de gemeente alle grond in eigendom heeft;
de gemeente met alle eigenaren van de gronden waarop ontwikkeld kan worden, zogenaamde anterieure overeenkomsten heeft afgesloten.
Afweging
Het perceel waarop de ontwikkeling van een woning is gepland, is volledig in eigendom van de gemeente. De gemeentelijke kosten worden gedekt door de gronduitgifteprijzen. In casu wordt daarmee voldaan aan het bepaalde in artikel 6.12, lid 2.a. van de Wet ruimtelijke ordening. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn anderszins verzekerd, zodat geen grondexploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.
6.7.3 Planschade
De regeling omtrent de tegemoetkoming in de planschade is geregeld in afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van onder andere:
een bepaling van een bestemmingsplan, inpassingsplan of beheersverordening;
een bepaling van planwijziging of een planuitwerking, onderscheidenlijk een ontheffing of nadere eis;
een projectbesluit, tijdelijke afwijking, buitenplanse afwijking;
op aanvraag een tegemoetkoming toekennen, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is.
Artikel 6.4a Wro regelt dat gemeenten een overeenkomst kunnen sluiten met de verzoeker van de planologische aanpassing dat de planschade die voor tegemoetkoming in aanmerking voor zijn rekening komt.
Afweging
Het bestemmingsplan maakt een functiewijziging mogelijk van Maatschappelijk naar Wonen (één woning). In redelijkheid kan worden verwacht dat deze functiewijziging geen waardevermindering met zich meebrengt voor de omliggende woningen.
6.7.4 Maatschappelijke haalbaarheid
De bouw van een woning leidt niet tot overwegende planologische bezwaren. Realisering betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van het plangebied.
6.8 Handhaafbaarheid
De gemeente Cuijk heeft haar beleid ten aanzien van toezicht en controle op regelgeving vastgelegd in het Handhavingsbeleidsplan ‘Je Maintiendrai, gemeente Cuijk, december 2006’. Het handhavingsbeleid moet leiden tot gemeentebrede, gestructureerde en integrale handhaving. Het betreft een beleidscyclus, waarbij de monitoring van de uitvoering van de handhaving kan leiden tot bijstelling van het beleid. Het beleidsplan initieert een lerende organisatie, waarbij de kwaliteit van de handhaving toeneemt en de uitvoering van de handhaving steeds efficiënter wordt.
Bij handhaving wordt onderscheid gemaakt tussen preventieve en repressieve handhaving. Onder preventieve handhaving wordt in eerste instantie verstaan: het houden van toezicht. Daarnaast is ook goede informatievoorziening en gerichte voorlichting aan de burger van belang. De kwaliteit van verleende vergunningen staat voorop. Daarnaast dient ook aandacht besteed te worden aan de actualiteit en de handhaafbaarheid van verordeningen, vergunningen en bestemmingsplannen. Indien wordt afgeweken van geldende regelgeving en er dus sprake is van illegale activiteit(en) zal repressieve handhaving worden toegepast. Dit kan bestuursrechtelijk, strafrechtelijk of privaatrechtelijk van aard zijn.
In het geldende handhavingsbeleidsplan zijn, op basis van een uitgevoerde risicoanalyse, voor alle gemeentelijke handhavingstaken met betrekking tot de fysieke leefomgeving prioriteiten gesteld.
In het handhavingsbeleidsplan wordt nader ingegaan op de verschillende vormen van handhaving (nalevingsstrategie, preventiestrategie). De handhavingsstrategie ‘Hoe handhaven we in Brabant’ komt uitgebreid aan de orde. Er zijn ook beleidsregels ten aanzien van gedogen opgenomen in het plan. Dit bestemmingsplan biedt duidelijke juridisch-planologische kaders waaraan kan worden getoetst.
6.8.1 Duidelijke regelingen voor duidelijke doelen
Om in de toekomst adequaat handhavend te kunnen optreden zijn duidelijke regelingen voor duidelijke doelen noodzakelijk. De uitgangspunten van het plan moeten op een heldere en goed traceerbare wijze zijn vertaald in de juridische opzet van het plan. Van elke regel moet het oorspronkelijke doel traceerbaar zijn.
Door de in dit plan gemaakte keuze voor een systematische planopzet, uitgesplitst naar diverse aspecten, die corresponderen met de bestemming, kan op eenvoudige wijze de vertaling van toelichting naar bebouwing- en gebruiksregels worden gevolgd. Het doel van de opgenomen regelingen is steeds duidelijk.
6.8.2 Handhaving binnen het kader van het bestemmingsplan
Na het van kracht worden van dit bestemmingsplan moet toegezien worden op
handhaving van de volgende regelingen:
gebruiksregels voor gronden en opstallen:
opgetreden moet worden tegen strijdig gebruik van gronden en opstallen, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving en gebruiksregels voor gronden en opstallen;
de bouwregels:
opgetreden moet worden tegen illegale bouwsels, dat wil zeggen bouwsels die zonder of in afwijking van een bouwvergunning worden gebouwd en afwijken van de bouwregels.
6.8.3 Overgangsrecht
De regelingen in het overgangsrecht zijn in de Wro vastgelegd. De gemeente zal zich aan de standaard overgangsregels, zoals vastgelegd in paragraaf 3.2 van het Bro, conformeren. Daarbij is het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan als toetsingsmoment van belang.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de handhaafbaarheid
van het project voldoende is gegarandeerd.