Hoofdstuk 5 Fysieke aspecten
In dit hoofdstuk komen de fysieke aspecten van het plangebied aan de orde. Ingegaan wordt op de waterhuishouding, de natuurwaarden en flora en fauna en de infrastructuur van kabels- en leidingen en verkeer.
5.1 Water
De 'watertoets' is de wettelijke verankering van de relatie tussen waterhuishouding en een bestemmingsplan. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informaeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. In deze 'waterparagraaf' worden alle relevante aspecten nader beoordeeld.
Voor het grondgebied binnen het Land van Cuijk is in de StructuurvisiePlus Land van Cuijk het wensbeeld met betrekking tot de waterhuishouding en riolering beschreven.
5.1.1 Algemeen
Algemeen
Als gevolg van de hoogteverschillen in de watervoerende pakketten stroomt het grondwater in het Land van Cuijk in oostelijke richting. Doordat in het verleden in en rond het Land van Cuijk op grote schaal ontginningen hebben plaatsgevonden, is de waterhuishouding drastisch gewijzigd ten opzichte van de natuurlijke uitgangssituatie. Oorspronkelijk werd veel water in het hoogveen van de Peel vastgehouden. Door ontginningen wordt het water niet langer vastgehouden, maar moet het versneld worden afgevoerd om geen overlast voor de landbouw te veroorzaken. Door cultuurtechnische ingrepen in het kader van de ruilverkaveling is de grondwaterstand in het Land van Cuijk de afgelopen decennia in het gebied gedaald. Deze daling wordt versterkt door de onttrekking van grondwater ten behoeve van de drinkwaterwinning, industrie, landbouw en de drainerende werking
van de Maas.
In het Land van Cuijk zijn 10 verschillende (delen van) stroomgebieden te onderscheiden. Alle beken en waterlopen monden uiteindelijk uit in de Maas. Globaal gezien stroomt het water in noordelijke en oostelijke richting naar de lager gelegen Maas. Het overgrote deel van het oppervlaktewater stroomt in noordelijke richting om uiteindelijk via de Graafsche Raam bij Grave in de Maas uit te monden. Het
oppervlaktewater in het zuidelijke deel van het Land van Cuijk stroomt daarentegen in noordoostelijke richting af naar de Maas en mondt grotendeels bij Sambeek en Oeffelt uit in de Maas.
De bestaande kwaliteiten van het hydrologisch systeem zijn vooral gelegen in het feit dat de huidige waterhuishouding goed afgestemd is op het agrarisch gebruik in het Land van Cuijk. De kwaliteit van zowel het grondwater als het oppervlaktewater wordt nadelig beïnvloed door uitspoeling van meststoffen die in de landbouw vrijkomen.
5.1.2 Watertoets
In het kader van de watertoets is het planvoornemen voorgelegd aan het waterloket van het waterschap Aa en Maas. De reactie van het waterschap is in dit bestemmingsplan verwerkt.
Waterhuishoudkundige situatie.
Met de Waterkansenkaart biedt het waterschap Aa en Maas een eerste indruk van de waterhuishoudkundig relevante onderdelen die in de ruimtelijke planontwikkeling aan bod komen. De kaart kan gebruikt worden als startpunt voor het proces van de Watertoets en is een hulpmiddel als een ruimtelijk plan moet worden gewijzigd vanwege een voorgenomen functiewijziging of locatiekeuze voor nieuwe ontwikkelingen. Op de Waterkansenkaart is het plangebied gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. De waterkansenkaart is echter niet geschikt voor gebruik binnen het stedelijk
gebied. Aanvullend waterhuishoudkundig onderzoek is in deze gevallen meestal noodzakelijk.
Afwegingsstappen: “hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer”
In aansluiting op het landelijk beleid (NW4, WB1) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij dient de genoemde voorkeursvolgorde doorlopen te worden.
Hergebruik van hemelwater wordt met name overwogen bij grootschalige voorzieningen
als scholen, kantoorgebouwen e.d. Voor kleinschalige voorziening zoals deze, wordt dit, ook gezien de landelijke ervaringen met grijswatersystemen, niet gestimuleerd.
Voor het onderhavige planvoornemen zal gebruik worden gemaakt van infiltratie. Gezien de bodemomstandigheden ter plaatse is dit heel goed mogelijk. De groene omgeving van het plangebied geeft bovendien voldoende mogelijkheden om in deze infiltratie te voorzien.
5.1.3 Oppervlaktewater
In en in de directe omgeving van het plangebied is geen (legger-)watergang of ander oppervlaktewater gelegen.
5.1.4 Grondwater
Het plangebied is gelegen op de grens van een gebied waar wat hogere grondwaterstanden kunnen optreden. Derhalve is ondergrondse infiltratie niet wenselijk. Lokaal kan het beste via het oppervlak worden geïnfiltreerd. Bij de naastgelegen ruimte voor ruimte woningen is naast de weg een greppel gerealiseerd. De woningen wateren af naar de greppel. (geen gescheiden stelsel). Voor dit plan kan de greppel verder worden uitgebreid langs het nieuw aan te leggen weggedeelte.
5.1.5 Riolering en afvoer hemelwater
Waterhuishoudkundige voorzieningen
Waterinlaat- of riooloverstortpunten zijn binnen het plangebied niet aanwezig.
Gemeentelijk Rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP, oktober 2005) heeft de gemeente Cuijk zich ten doel gesteld om de afvoer van het hemelwater zoveel mogelijk los te koppelen van het rioolstelsel. Hemelwater moet ter plaatse worden geïnfiltreerd of als dat niet mogelijk is worden geborgen. Als ook dat niet mogelijk is, mag het worden afgevoerd naar het oppervlaktewater.
In het planvoornemen zal het hemelwater dat valt op nieuw te realiseren verhard oppervlak worden afgekoppeld naar een te realiseren infiltratievoorziening.
Scheiding van vuil water en schoon hemelwater
Bij alle nieuwe bouwplannen dient vermenging van vuil afvalwater en schoon hemelwater te worden voorkomen. Indien mogelijk wordt alleen het vuile water aan de riolering aangeboden. Het schone hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem.
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd te worden aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij wordt aandacht gevraagd voor het materiaalgebruik. Om watervervuiling te voorkomen worden geen uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen toegepast.
Riolering en afvoer hemelwater
De nieuwe woning zal worden wordt aangesloten op het gemeentelijke riool voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en wordt afgevoerd naar de lokale RWZI. Hemelwater wordt niet via het riool afgevoerd. Voor de probleemloze verwerking van een T=10 + 10% bui vanaf het nieuw verhard oppervlak van 165 m2 is een bergingscapaciteit van minimaal 7 m3 nodig. Bij een open berging (bijv greppel) bedraagt de noodzakelijke berging ca 5 m3 + 2 m3 infiltratie. (eea afhankelijk van de ontwerp van de berging). De greppel langs de ontsluitingsweg wordt doorgetrokken tot aan het perceel. Hiermee wordt voldoende bergingscapaciteit gecreëerd.
5.1.6 Hydrologisch neutraal bouwen
Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk dient te blijven aan de oorspronkelijke situatie.
Het oorspronkelijke gebouw had een oppervlakte van 7m x 17m = 149 m2. De oppervlakte van het nieuwe bouwvlak bedraagt 11m x 15 m = 165 m2. Er is sprake van een geringe toename van het verhard oppervlak van 15 m2. In de oorspronkelijke situatie was echter nog geen sprake van infiltratie. Er is daarom geen sprake van een verslechtering van de hydrologische situatie.
5.2 Flora en fauna
Een ontwikkeling kan gevolgen hebben voor natuurgebieden en individuele dier- en plantsoorten. Deze gebieden en soorten hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen hebben op een gebied (ver) daarbuiten.
Het opgrond van het bestemmingsplan toegelaten gebuik mag er niet toe leiden dat hierdoor de te beschermen waaren van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.
Op basis van de Flora en faunawet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten. De AMvB art. 75 van de Flora en faunawet, in werking getreden in februari 2005, introduceert een vrijstellingsregeling en een gedragscode. Voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting geldt in twee gevallen een vrijstelling
wanneer sprake is van beschermde diersoorten in het plangebied:
- een algemene vrijstelling voor algemene beschermde soorten;
- een vrijstelling bij zeldzamer soorten, op voorwaarde dat gehandeld wordt conform een goedgekeurde gedragscode.
Voor de soorten, genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en in bijlage 1 van de AMvB, is altijd een ontheffing nodig. In artikel 2 van de Flora en faunawet is de zorgplicht opgenomen. Dit houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten (en dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving.
Afweging
Niet wordt verwacht dat er beschermde soorten uit de flora- en faunawet in het gebied voorkomen. Het uitvoeren van een vervolgonderzoek naar soorten uit de Flora- en faunawet is dan ook niet noodzakelijk. Wel dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht artikel 2 uit de Flora- en faunawet.
5.3 Natuurwaarden
Er is geen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of Ecologische verbindingszone (EVZ) in de omgeving. Dit plan is gelegen aan de dorpsrand. Het landschapsontwikkelingsplan vraagt aandacht voor afzooming van dorpsranden.
Het planvoornemen betreft de herontwikkeling van een perceel voor woningbouw. Het perceel ligt te midden van andere woningen / woonwagens en werd voorheen intensief gebruikt door Jong Nederland. Het perceel is grotendeels verhard. Op het bouwperceel is geen waardevolle natuur aanwezig. Het bosje ten zuiden van het bouwperceel blijft intact. Het bosje vormt de overgang naar het buitengebied, waardoor in een goede afzooming van de dorpsrand wordt voorzien.
In het bosje bevinden zich geen monumentale bomen die speciale bescherming behoeven.
5.4 Kabels en Leidingen
Kabels en buisleidingen maken onderdeel uit van de infrastructuur in Nederland. Het gaat om het vervoer en de verspreiding van vloeistoffen, gassen en elektriciteit. Vanwege het belang en de mogelijke gevaarzetting van de stoffen en de elektriciteit, moet de aanwezigheid van de kabels en leidingen bekend zijn in ruimtelijke plannen. Kabels, leidingen en straalpaden dienen te worden beschermd tegen ingrepen die de werking ervan kunnen bedreigen. Aan de andere kant dient de omgeving te worden beschermd tegen het gevaar dat van bestaande en toekomstige leidingen, kabels en hoogspanningslijnen kan uitgaan.
Afweging
Op het perceel ligt een gasleiding en een aansluiting op de riolering. Op of in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied liggen geen kabels en leidingen waarvoor een beschermingszone geldt. Er zijn geen juridische maatregelen nodig in de regels of op de plankaart.
5.5 Verkeer en parkeren
Ontsluiting en bereikbaarheid
Het plangebied wordt ontsloten via de Gildeweg. Vanaf de Gildeweg loopt een pad ten behoeve van de ontsluiting van de ruimte-voor-ruimte woningen. Dit pad wordt doorgetrokken tot aan het plangebied.
Parkeren
Ten behoeve van het planvoornemen dient uitgegaan te worden van 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het perceel biedt voldoende ruimte om deze te realiseren.
5.6 Erfgoed
In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de EU, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
5.6.1 Archeologisch Beleidsplan Cuijk (2009)
De gemeente Cuijk heeft een bijzonder rijk bodemarchief. Op veel plaatsen zijn archeologische sporen aanwezig of te verwachten vanwege de bewoningsgeschiedenis gedurende de Romeinse tijd, maar ook vanwege nog aanwezige sporen uit de Prehistorie en de vroege en late Middeleeuwen.
Het beleidsplan is opgesteld om aan te geven hoe de gemeente hiermee om gaat.
Bij het beleidsplan hoort een archeologische beleidskaart. In het beleidsplan is aangegeven hoe in bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met archeologie en in de bijlage van het plan zijn voorbeeldregels opgenomen. De voorbeeldregels zijn gekoppeld aan de gebieden van de archeologische beleidskaart.
uitsnede archeologische verwachtingskaart
Afweging
De locatie is op de beleidskaart aangewezen als "Waarde archeologie 4". Dit betekent dat indien de verstoring een grotere oppervlakte heeft dan 250 m² en een diepte van meer dan 50 cm, een archeologisch onderzoeksrapport moet worden overgelegd. Als beide interventiewaarden worden overschreden geldt een archeologische onderzoeksplicht.
De bodemverstoring voor de beoogde woning bedraagt ca. 165 m2. De maximale
verstoringsdiepte ten behoeve van ondergronds bouwen bedraagt 4 meter beneden maaiveld. Met de voorgenomen bodemingreep wordt derhalve alleen de dieptegrens overschreden. Overeenkomstig de opgestelde interventiewaarden geldt voor de bodemverstoring welke het gevolg is van de aanleg van de woning dat er geen archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is.
Op de plankaart en in de regels wordt de dubbelbestemming "Waarde archeogie 4" opgenomen.