[image]

 

 

 

 

 

 

bestemmingsplan

 

‘Beers NB, Gildeweg 30a, de Wisse’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Datum : 10 september 2012

IDN : NL.IMRO.1684.01BPdewisse-VA01

 

Toelichting

Inhoudsopgave

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding 7

1.1 Algemeen 7

1.2 Aanleiding en doel 7

1.3 Plangebied 7

1.4 Vigerend bestemmingsplan 8

1.5 Leeswijzer 8

Hoofdstuk 2 Huidige situatie 9

2.1 Algemeen 9

2.2 Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur 9

2.3 Functies 9

2.4 Historische situatie plangebied 10

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving 12

3.1 Algemeen 12

3.2 Ontwikkeling 12

Hoofdstuk 4 Beleidskader 13

4.1 Algemeen 13

4.2 Rijksbeleid 13

4.3 Provinciaal beleid 15

4.4 Regionaal beleid 16

Hoofdstuk 5 Fysieke aspecten 18

5.1 Water 18

5.2 Flora en fauna 19

5.3 Natuurwaarden 20

5.4 Kabels en Leidingen 20

5.5 Verkeer en parkeren 20

5.6 Erfgoed 21

Hoofdstuk 6 Uitvoeringsaspecten 23

6.1 Algemeen 23

6.2 Milieu 23

6.3 Externe veiligheid 25

6.4 Bedrijven en milieuzonering 26

6.5 Groen 26

6.6 Wonen 26

6.7 Financieel 29

6.8 Handhaafbaarheid 30

Hoofdstuk 7 Juridische verantwoording 31

7.1 Algemeen 31

7.2 Toelichting op de verbeelding 31

7.3 Toelichting op de regels 32

Hoofdstuk 8 Procedure 35

8.1 Inspraak en vooroverleg 35

8.2 Zienswijzen 35

 
Bijlagen bij de toelichting 37

Bijlage 1 Eindverslag inspraak, vooroverleg en ambtelijke wijzigingen 39

Bijlage 2 Bodemonderzoek 41

 

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Algemeen

 

Na sloop van het verenigingsgebouw de Wisse, aan de Venstraat 19 te Beers, is een locatie vrijgekomen voor woningbouw. Dit plan geeft het juridisch kader voor de bouw van één vrijstaande woning.

1.2 Aanleiding en doel

 

Op grond van het vigerende bestemmingsplan is woningbouw op deze locatie niet mogelijk. De

bestemming moet daarvoor worden gewijzigd. In deze bestemmingsplanherziening wordt het planologisch/juridisch kader gegeven om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

 

In de regels behorende bij dit plan zijn de bouw- en gebruiksregels vastgelegd.

1.3 Plangebied

 

 [image] [image]

Topografische ligging van het plangebied

 

Beers is een kern gelegen in het landelijk gebied van noordoost Brabant, ten westen van Cuijk langs de A73. Het plangebied is gelegen aan de zuidrand van het dorp Beers.

Aan de oostzijde grenst het perceel aan de drie ruimte-voor-ruimte kavels aan de Gildeweg nrs. 28, 30 en 32. Aan de westzijde bevindt zich de woonwagenstandplaats van Beers. Ten noorden van het perceel liggen de woningen aan de Venstraat. Het bosje ten zuiden van het plangebied vormt de overgang naar het buitengebied. Ontsluiting van het perceel vindt plaats vanaf de Gildeweg.

Na de sloop van het voormalige verenigingsgebouw De Wisse aan de Venstraat 19 Beers ligt het terrein thans braak.

 

Het perceel is kadastraal bekend gemeente Cuijk, sectie P, nr. 1419 gedeeltelijk.

 

 [image]

 

 

1.4 Vigerend bestemmingsplan

 

De gronden zijn gelegen binnen het plangebied van bestemmingsplan “Beers NB”. Het bestemmingsplan “Beers NB” is vastgesteld op 21 juni 2010. Tegen het bestemmingsplan is beroep ingesteld, maar geen voorlopige voorziening aangevraagd. Het bestemmingsplan is in werking getreden. Het beroep betreft niet het onderhavige plangebied.

 
De locatie waarop het planvoornemen betrekking heeft, is bestemd als “Maatschappelijk”. Het zuidelijk deel van het perceel heeft de bestemming “Groen”. Tevens geldt de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 5.

 

 [image]

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan “Beers”.

De bouw van een woning past niet binnen de bestemming “Maatschappelijk”.

Om de bouw van een woning mogelijk te maken, krijgt het perceel de bestemming “Wonen”.

1.5 Leeswijzer

In de hierna volgende hoofdstukken van dit bestemmingsplan komen onder meer de volgende elementen aan de orde:

 

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

 

2.1 Algemeen

 

Dit hoofdstuk beschrijft de huidige, ruimtelijke situatie. Om een weloverwogen ruimtelijk beleid te voeren is het zaak om kennis te hebben van de bouwgeschiedenis van een gebied en de daardoor ontstane ruimtelijke structuur en functies. De huidige situatie vormt de basis voor nieuwe ontwikkelingen.

2.2 Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur

 

Beers is van oudsher een agrarisch dorp. Beers heeft vooral bekendheid gekregen door de Beerse Overlaat. Dit was vroeger een laag gedeelte in de dijk. Bij hoog water liep het water bij de Beerse Overlaat over de dijk, waardoor de druk op de rest van de dijken minder krachtig werd. Het gevolg was dat een strook grond tussen Beers en Den Bosch onder water kwam te staan. Na de Maaskanalisatie kwam een einde aan de overstromingen. Een monument langs de weg Beers-Gassel herinnert nog aan het moment waarop de Beerse Overlaat zijn functie verloor als gevolg van de kanalisatie en het permanent verhogen van de dijk.

Het kerkdorp Beers ligt in Noord Brabant en maakt deel uit van de gemeente Cuijk. Het is een kleine woonkern in het landelijk gebied. De kern Beers telt circa 1800 inwoners. De belangrijkste straten van de kern zijn: Molenstraat-Grotestraat, Gildeweg, Burgemeester Thijssenstraat en Elstweg. De kerktoren vormt een karakteristiek punt in de kern.

 

Ten oosten van Beers ligt de kern Cuijk, met direct ten oosten daarvan de Maas. Richting noordoosten is het nieuwe woongebied Heeswijkse Kampen in ontwikkeling, gelegen in en aan de Heeswijkse Plas, met noordelijk daarvan de haven van Cuijk. De kern Beers heeft overwegend een woonfunctie, met daarin enkele andere functies zoals bedrijven en horeca. De kern bevat met name vrijstaande en dubbele woningen met tuin.

 

Het plangebied bevindt aan de zuidrand van de bebouwde kom van Beers.

2.3 Functies

 

 [image]

Het plangebied bestaat uit een braakliggend terrein, verscholen achter de ruimte – voor –ruimte woningen aan de Gildeweg.

 

Tussen het plangebied en de standplaatsen voor woonwagens bevindt zich een muur. Het perceel wordt aan de noordzijde ontsloten door een pad vanaf de Gildeweg. Het bosje aan de zuidzijde vormt een overgang naar het landelijk gebied. Het perceel is ongeveer 650 m2 groot.

 

De bebouwing aan de Venstraat ten noorden van het plangebied, bestaat uit vrijstaande woningen in drie bouwlagen met tuin, verder naar het noorden bevinden zich twee-aan-eengebouwde woningen met twee bouwlagen. De ruimte- voor – ruimte woningen aan de Gildeweg zijn vrijstaande woningen op ruime kavels.

 

 [image] [image]

Pad vanaf de Gildeweg Standplaatsen Venstraat

 

 [image] [image]

 

Ruimte voor ruimte woning Venstraat

2.4 Historische situatie plangebied

 

Tot voor kort bevond zich hier verenigingsgebouw “De Wisse”; het onderkomen van Jong Nederland Beers. Jong Nederland organiseert activiteiten voor jongeren van 4 tot 16 jaar op het gebied van sport, spel, creativiteit en buitenleven.

 [image]

Verenigingsgebouw “De Wisse”.

 

Door groei van het ledenaantal van Jong Nederland Beers werd het clubgebouw “De Wisse” te klein. Dit was de reden voor een aantal oud-leiders van Jong Nederland Beers om op zoek te gaan naar een nieuwe accommodatie.

 

Na diverse gesprekken met de Gemeente Cuijk, Stichting Beheer Gemeenschapsaccommodaties Beers en aannemersbedrijf Claassen is begonnen met de verbouwing van enkele ruimtes binnen De Kloosterhof. De verbouwing is inmiddels achter de rug, de ruimtes zijn ingericht en de verhuizing een feit.

 

Sinds 1 oktober 2009 stond het gebouw leeg. Het gebouw is in 2010 gesloopt.

 

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

 

3.1 Algemeen

 

Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke ontwikkelingen die zijn voorzien in het plangebied in de komende tien jaar. De wenselijkheid en de uitvoerbaarheid van de ontwikkelingen wordt in het volgende hoofdstuk afgewogen.

3.2 Ontwikkeling

 

Besloten is de vrijgekomen locatie te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw.

Het betreft een inbreidingslocatie, aansluitend aan andere woningen gelegen aan een bestaande toegangsweg. Het toevoegen van woonbebouwing vormt een logische afronding van de locatie.

 

De nieuwe woning dient in lijn te liggen met de bestaande woningen. Of iets ten noorden van die lijn, opdat de woning zichtbaar is vanaf de Gildeweg.

Het bestaande bosje dient behouden te blijven als buffer tussen het open buitengebied en bestaande bebouwing (Inclusief de woonwagenstandplaatsen).

 

Bij de herinrichting van de locatie dient de aandacht uit te gaan naar een duurzame afscheiding met de woonwagenlocatie (bijvoorbeeld in de vorm van een muur) en voldoende afstand tussen de nieuwe (hoofd) bebouwing en de woonwagenlocatie.

 

Voor wat betreft beeldkwaliteit wordt aangesloten bij de naastgelegen ruimte voor ruimte woningen.

 

De goothoogte mag maximaal 6 m bedragen en de woning mag niet hoger worden dan 10 m.

 

De afstand tussen hoofdgebouw en perceelsgrens is minimaal 3 m.

 

 [image][image]

Hoofdstuk 4 Beleidskader

 

4.1 Algemeen

 

Alle overheden hebben de mogelijkheid om ruimtelijke belangen vast te leggen in beleidsdocumenten. De Rijksoverheid richt zich vooral op nationale belangen, de provincie Noord-Brabant op provinciale en regionale belangen en de gemeente op lokale belangen.

4.2 Rijksbeleid

 

4.2.1 Inleiding

Het Rijk heeft de afzonderlijke nota’s op het desbetreffende ruimtelijk beleid samengevoegd tot één Nota Ruimte. De Nota Ruimte is als integraal product van betekenis voor het ruimtelijk beleid. Sinds februari 2008 is de nota formeel in werking.

 

4.2.2 Nota Ruimte, ruimte voor ontwikkeling

De Nota Ruimte schept ruimte voor ontwikkeling uitgaande van het motto “decentraal wat kan, centraal wat moet”. Het accent verschuift van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen.

 

Het kabinet gaat dan ook uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land.

 

Het beleid met betrekking tot de basiskwaliteit van steden en dorpen (zoals Beers)

en bereikbaarheid kent vier pijlers:

waarbij de laatste drie op dit bestemmingsplan van toepassing zijn.

 

Het planvoornemen beoogt een versterking te geven aan de bebouwingsstructuur en maatschappelijke functie van het bestaande stedelijke gebied van Beers en de lokale

voorzieningen in het bijzonder. Daarmee wordt aangesloten bij het beleid uit de

Nota Ruimte, gericht op het zorgen voor een vitaal platteland.

 

4.2.3 Nota Belvedere

De nota Belvedere is een nota van een viertal ministeries waarin is vastgelegd hoe cultuurhistorie ruimtelijke ontwikkelingen kan inspireren, met als uitgangspunt “behoud door ontwikkeling”. De beleidsnota beoogt de aanwezige cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland. Cultuurhistorie moet een inspiratiebron zijn en een kwaliteitsimpuls vormen voor de ruimtelijke inrichting van Nederland.

 [image] [image]

Bescherming van cultuurhistorische waarden geven het landschap en de dorpskom of wijk diepgang. Ze vertellen iets over het verleden en over hoe de mensen met het landschap omgingen. De mensen hebben tegenwoordig behoefte het (terug) lezen van de geschiedenis en een landschap met verleden is daar uitermate geschikt voor.

 

De cultuurhistorie in het landschap kan toeristen en recreanten trekken. Daarnaast is variatie in landschappen, met respect voor cultuurhistorische waarden, aantrekkelijker dan een eenheidsworst. Een eerste vereiste daartoe is het voorkomen van de teloorgang van het bodemarchief(-archeologie) en het respecteren van historische gegevens bij behoud, ontwerp en herinrichting van bestaande en nieuwe gebieden.

 

Binnen het plangebied zijn geen monumenten of beeldbepalende panden gelegen, waarvan de kwaliteit behouden moet worden.

 

Binnen de gemeente Cuijk is het Belvederegebied Maasvallei gelegen. De kern Beers maakt geen onderdeel uit van de Maasvallei. Derhalve is het Belvederebeleid niet van toepassing. Echter zal in het bestemmingsplan wel rekening gehouden worden met mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden.

 

In ieder geval wordt rekening gehouden met de volgende waarden:

 

Verdrag van Malta

Het verdrag van Malta is een Europees Verdrag, waarin de ondertekende landen hebben afgesproken bij ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk rekening te houden met archeologie. Het uitgangspunt is “behoud in situ” oftewel behoud in de bodem op locatie. Bij het planvoornemen wordt aan dit beleid voldaan.

 

4.2.4 Archeologie en cultuurhistorie

Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met erkende archeologische waarden, zoals die door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) zijn aangegeven op “Archeologische Monumentenkaart (AMK 2000)”, alsmede eventueel te verwachten archeologische waarden, zoals die door de RCE zijn aangegeven op de “indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW 2000)”.

 

Het uitgangspunt hierbij is dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, een nader onderzoek plaatsvinden naar de

archeologische waarden in de vorm van een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI).

 

Het plangebied bevindt zich aan de zuidrand van het dorp Beers. Net ten noorden van het historisch geografisch vlak “De Beerse Overlaat”. Om controle te krijgen over de wateroverlast van de Maas, en om de polders aan de Gelderse zijde van de Maas te sparen werd ter hoogte van Beers en Cuijk twee dijkvakken, de overlaten, opzettelijk laag gehouden. Bij hoge waterstanden stroomde de rivier over en trad de 'Groene Rivier" in werking.

 

Het verschijnsel van de Beerse Overlaat trad vanaf 1700 steeds frequenter op tot het plan: "Rapport betreffende de Verbetering van de Maas voor Groote Afvoeren" uit 1926 van ir. C. W. Lely in de periode 1931-1942 werd uitgevoerd. Grote delen van de voormalige Beerse Overlaat zijn in de periode 1940 - 1950 onderhevig geweest aan ruilverkavelingen waardoor veel kavelstructuren verdwenen of gewijzigd zijn. Het historisch zeer open en weids karakter is echter nog goed bewaard gebleven. Het landschap, met de dijken, wielen en historische bebouwing op terpen laat nog veel zien van de historie van de Beerse Overlaat.

 

Door behoud van de groenvoorziening ten zuiden van het perceel blijft de overgang naar het open landschap bewaard.

Voor een nadere uitwerking van de archeologische en cultuurhistorische waarden ter plaatse van het plangebied , zie paragraaf 5.2.2.

 

 

4.2.5 Natura 2000 / Vogel- en Habitatrichtlijn

Natura 2000 is het initiatief van de Europese Unie om natuur zoveel mogelijk te behouden. Het is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de EU. Het netwerk omvat alle gebieden die beschermd zijn op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Natura 2000 schrijft ook maatregelen van soortenbescherming voor. In Nederland zijn deze maatregelen vertaald in de Flora- en faunawet.

 

Door middel van dit regime ziet de wetgever toe op de bescherming van zeldzame planten, diersoorten en insecten en hun leefomgeving. Om tegemoet te komen aan de ruimtelijke dynamiek en vernieuwingsprocessen moet geruime tijd van te voren geïnvesteerd worden in een vervangende leefomgeving, zodat die reeds aanwezig is op het moment dat plannen voor een nieuw ruimtebeslag worden gemaakt. Het plangebied is niet aangewezen als Natura 2000-, vogelrichtlijn- of habitatrichtlijngebied. Het betreft echter een braakliggend terrein waardoor mogelijk beschermde

soorten uit de flora- en faunawet in het gebied voorkomen.

Voor de uitkomsten van een quickscan flora en fauna zie paragraaf 5.2.3.

4.3 Provinciaal beleid

 

4.3.1 Inleiding

Het beleid van de provincie Noord-Brabant en de regio is vastgelegd in diverse beleidsstukken, welke van invloed zijn op dit bestemmingsplan. Deze worden hieronder besproken.

 

4.3.2 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO)

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening vervangt samen met de Verordening Ruimte (fase 1 en 2) de Interimstructuurvisie, de Paraplunota, de Uitwerkingsplannen van het Streekplan en het beleidsdeel van de Reconstructieplannen. Daarnaast is in de gebiedspaspoorten, die geïntegreerd zijn in de SVRO, de ruimtelijke visie op het landschap gegeven. De SVRO geeft de hoofdlijnen weer van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij

is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.

 

[image] Uitsnede SVRO

 

Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking.

Steden moet aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.

 

Dit zijn de ambities uit de SRVO die met name van belang zijn voor de kern Beers en dus het plangebied. Daarnaast bevat de SRVO ambities op het gebied van werkgelegenheid en landschap.

 

4.3.3 Verordening Ruimte

Op 17 december 2010 hebben Provinciale Staten de Verordening Ruimte vastgesteld. De onderwerpen die in de Verordening Ruimte staan komen uit de provinciale structuurvisie. Het betreft de ontwerpen:

 

 

[image] Uitsnede Verordening Ruimte

 

Het plangebied ligt op de kaart behorende bij de Verordening Ruimte in “bestaand stedelijk gebied, kernen in landelijk gebied”. Het planvoornemen betreft een stedelijke ontwikkeling. Volgens deze verordening dient een bestemmingsplan voor zo’n ontwikkeling uitsluitend te zijn gelegen in bestaand stedelijk gebied (artikel 2.1.3). Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied van de kern Beers.

Daarnaast geldt de aanduiding “aardkundig waardevol gebied” (artikel 7.2). Hier ligt het gebied “Maasterrassen Land van Cuijk” . Het betreft een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Door de functiewijziging van maatschappelijk naar wonen worden de aardkundige waarden van het gebied niet aangetast.

Het planvoornemen past binnen de Verordening Ruimte.

4.4 Regionaal beleid

 

4.4.1 Inleiding

De StructuurvisiePlus Land van Cuijk (december 2000) is de gezamenlijke visie van de gemeenten Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill en St. Hubert en Sint Anthonis alsmede de provincie Noord-Brabant op de ruimtelijke ordening in het Land van Cuijk. De visie heeft tot doel te functioneren als een duurzaam en kwalitatief georiënteerd kader, waarmee de ruimtelijke ontwikkelingen in het Land van Cuijk zowel op korte, middellange als lange termijn kunnen worden gestuurd. Aandacht wordt geschonken aan de ruimtelijke vraagstukken met betrekking tot wonen, werken, recreatie, landschap en ecologie, landbouw en hydrologie.

 

 [image] [image]

 

4.4.2 StructuurvisiePlus Land van Cuijk

De structuurvisieplus bestaat uit een structuurbeeld en een programma. In het structuurbeeld is de kern Beers aangeduid als bestaand woongebied. Het beheer binnen dit gebied moet zich richten op de instandhouding van de patroonspecifieke kenmerken van de kern. Verdere ontwikkeling is mogelijk met inachtneming van de specifieke kwaliteiten. Binnen de StructuurvisiePlus ligt het accent op behouden, versterken en ontwikkelen van de in het structuurbeeld beschreven duurzame ruimtelijke kwaliteiten van het Land van Cuijk.

 

Op de plankaart van de StructuurvisiePlus ligt het plangebied binnen het bestaande woongebied. Hier heeft autonome ontwikkeling en beheer prioriteit.

 

Herontwikkeling van een vrijgekomen perceel ten behoeve van een vrijstaande woning versterkt het patroon ter plaatse en de aanwezige kwaliteiten. Daarmee past het initiatief inde StructuurvisiePlus.

 

Hoofdstuk 5 Fysieke aspecten

 

In dit hoofdstuk komen de fysieke aspecten van het plangebied aan de orde. Ingegaan wordt op de waterhuishouding, de natuurwaarden en flora en fauna en de infrastructuur van kabels- en leidingen en verkeer.

5.1 Water

 

De 'watertoets' is de wettelijke verankering van de relatie tussen waterhuishouding en een bestemmingsplan. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informaeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. In deze 'waterparagraaf' worden alle relevante aspecten nader beoordeeld.

 

Voor het grondgebied binnen het Land van Cuijk is in de StructuurvisiePlus Land van Cuijk het wensbeeld met betrekking tot de waterhuishouding en riolering beschreven.

 

5.1.1 Algemeen

Algemeen

Als gevolg van de hoogteverschillen in de watervoerende pakketten stroomt het grondwater in het Land van Cuijk in oostelijke richting. Doordat in het verleden in en rond het Land van Cuijk op grote schaal ontginningen hebben plaatsgevonden, is de waterhuishouding drastisch gewijzigd ten opzichte van de natuurlijke uitgangssituatie. Oorspronkelijk werd veel water in het hoogveen van de Peel vastgehouden. Door ontginningen wordt het water niet langer vastgehouden, maar moet het versneld worden afgevoerd om geen overlast voor de landbouw te veroorzaken. Door cultuurtechnische ingrepen in het kader van de ruilverkaveling is de grondwaterstand in het Land van Cuijk de afgelopen decennia in het gebied gedaald. Deze daling wordt versterkt door de onttrekking van grondwater ten behoeve van de drinkwaterwinning, industrie, landbouw en de drainerende werking

van de Maas.

 

In het Land van Cuijk zijn 10 verschillende (delen van) stroomgebieden te onderscheiden. Alle beken en waterlopen monden uiteindelijk uit in de Maas. Globaal gezien stroomt het water in noordelijke en oostelijke richting naar de lager gelegen Maas. Het overgrote deel van het oppervlaktewater stroomt in noordelijke richting om uiteindelijk via de Graafsche Raam bij Grave in de Maas uit te monden. Het

oppervlaktewater in het zuidelijke deel van het Land van Cuijk stroomt daarentegen in noordoostelijke richting af naar de Maas en mondt grotendeels bij Sambeek en Oeffelt uit in de Maas.

 

De bestaande kwaliteiten van het hydrologisch systeem zijn vooral gelegen in het feit dat de huidige waterhuishouding goed afgestemd is op het agrarisch gebruik in het Land van Cuijk. De kwaliteit van zowel het grondwater als het oppervlaktewater wordt nadelig beïnvloed door uitspoeling van meststoffen die in de landbouw vrijkomen.

 

5.1.2 Watertoets

In het kader van de watertoets is het planvoornemen voorgelegd aan het waterloket van het waterschap Aa en Maas. De reactie van het waterschap is in dit bestemmingsplan verwerkt.

Waterhuishoudkundige situatie.

Met de Waterkansenkaart biedt het waterschap Aa en Maas een eerste indruk van de waterhuishoudkundig relevante onderdelen die in de ruimtelijke planontwikkeling aan bod komen. De kaart kan gebruikt worden als startpunt voor het proces van de Watertoets en is een hulpmiddel als een ruimtelijk plan moet worden gewijzigd vanwege een voorgenomen functiewijziging of locatiekeuze voor nieuwe ontwikkelingen. Op de Waterkansenkaart is het plangebied gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. De waterkansenkaart is echter niet geschikt voor gebruik binnen het stedelijk

gebied. Aanvullend waterhuishoudkundig onderzoek is in deze gevallen meestal noodzakelijk.

 

Afwegingsstappen: “hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer”

In aansluiting op het landelijk beleid (NW4, WB1) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij dient de genoemde voorkeursvolgorde doorlopen te worden.

Hergebruik van hemelwater wordt met name overwogen bij grootschalige voorzieningen

als scholen, kantoorgebouwen e.d. Voor kleinschalige voorziening zoals deze, wordt dit, ook gezien de landelijke ervaringen met grijswatersystemen, niet gestimuleerd.

Voor het onderhavige planvoornemen zal gebruik worden gemaakt van infiltratie. Gezien de bodemomstandigheden ter plaatse is dit heel goed mogelijk. De groene omgeving van het plangebied geeft bovendien voldoende mogelijkheden om in deze infiltratie te voorzien.

 

5.1.3 Oppervlaktewater

In en in de directe omgeving van het plangebied is geen (legger-)watergang of ander oppervlaktewater gelegen.

 

5.1.4 Grondwater

Het plangebied is gelegen op de grens van een gebied waar wat hogere grondwaterstanden kunnen optreden. Derhalve is ondergrondse infiltratie niet wenselijk. Lokaal kan het beste via het oppervlak worden geïnfiltreerd. Bij de naastgelegen ruimte voor ruimte woningen is naast de weg een greppel gerealiseerd. De woningen wateren af naar de greppel. (geen gescheiden stelsel). Voor dit plan kan de greppel verder worden uitgebreid langs het nieuw aan te leggen weggedeelte.

 

5.1.5 Riolering en afvoer hemelwater

Waterhuishoudkundige voorzieningen

Waterinlaat- of riooloverstortpunten zijn binnen het plangebied niet aanwezig.

 

Gemeentelijk Rioleringsplan

In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP, oktober 2005) heeft de gemeente Cuijk zich ten doel gesteld om de afvoer van het hemelwater zoveel mogelijk los te koppelen van het rioolstelsel. Hemelwater moet ter plaatse worden geïnfiltreerd of als dat niet mogelijk is worden geborgen. Als ook dat niet mogelijk is, mag het worden afgevoerd naar het oppervlaktewater.

In het planvoornemen zal het hemelwater dat valt op nieuw te realiseren verhard oppervlak worden afgekoppeld naar een te realiseren infiltratievoorziening.

 

Scheiding van vuil water en schoon hemelwater

Bij alle nieuwe bouwplannen dient vermenging van vuil afvalwater en schoon hemelwater te worden voorkomen. Indien mogelijk wordt alleen het vuile water aan de riolering aangeboden. Het schone hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem.

 

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd te worden aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij wordt aandacht gevraagd voor het materiaalgebruik. Om watervervuiling te voorkomen worden geen uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen toegepast.

 

Riolering en afvoer hemelwater

De nieuwe woning zal worden wordt aangesloten op het gemeentelijke riool voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en wordt afgevoerd naar de lokale RWZI. Hemelwater wordt niet via het riool afgevoerd. Voor de probleemloze verwerking van een T=10 + 10% bui vanaf het nieuw verhard oppervlak van 165 m2 is een bergingscapaciteit van minimaal 7 m3 nodig. Bij een open berging (bijv greppel) bedraagt de noodzakelijke berging ca 5 m3 + 2 m3 infiltratie. (eea afhankelijk van de ontwerp van de berging). De greppel langs de ontsluitingsweg wordt doorgetrokken tot aan het perceel. Hiermee wordt voldoende bergingscapaciteit gecreëerd.

 

5.1.6 Hydrologisch neutraal bouwen

Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk dient te blijven aan de oorspronkelijke situatie.

 

Het oorspronkelijke gebouw had een oppervlakte van 7m x 17m = 149 m2. De oppervlakte van het nieuwe bouwvlak bedraagt 11m x 15 m = 165 m2. Er is sprake van een geringe toename van het verhard oppervlak van 15 m2. In de oorspronkelijke situatie was echter nog geen sprake van infiltratie. Er is daarom geen sprake van een verslechtering van de hydrologische situatie.

5.2 Flora en fauna

 

Een ontwikkeling kan gevolgen hebben voor natuurgebieden en individuele dier- en plantsoorten. Deze gebieden en soorten hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen hebben op een gebied (ver) daarbuiten.

Het opgrond van het bestemmingsplan toegelaten gebuik mag er niet toe leiden dat hierdoor de te beschermen waaren van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.

 

Op basis van de Flora en faunawet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten. De AMvB art. 75 van de Flora en faunawet, in werking getreden in februari 2005, introduceert een vrijstellingsregeling en een gedragscode. Voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting geldt in twee gevallen een vrijstelling

wanneer sprake is van beschermde diersoorten in het plangebied:

- een algemene vrijstelling voor algemene beschermde soorten;

- een vrijstelling bij zeldzamer soorten, op voorwaarde dat gehandeld wordt conform een goedgekeurde gedragscode.

Voor de soorten, genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en in bijlage 1 van de AMvB, is altijd een ontheffing nodig. In artikel 2 van de Flora en faunawet is de zorgplicht opgenomen. Dit houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten (en dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving.

 

Afweging

Niet wordt verwacht dat er beschermde soorten uit de flora- en faunawet in het gebied voorkomen. Het uitvoeren van een vervolgonderzoek naar soorten uit de Flora- en faunawet is dan ook niet noodzakelijk. Wel dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht artikel 2 uit de Flora- en faunawet.

5.3 Natuurwaarden

 

Er is geen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of Ecologische verbindingszone (EVZ) in de omgeving. Dit plan is gelegen aan de dorpsrand. Het landschapsontwikkelingsplan vraagt aandacht voor afzooming van dorpsranden.

 

Het planvoornemen betreft de herontwikkeling van een perceel voor woningbouw. Het perceel ligt te midden van andere woningen / woonwagens en werd voorheen intensief gebruikt door Jong Nederland. Het perceel is grotendeels verhard. Op het bouwperceel is geen waardevolle natuur aanwezig. Het bosje ten zuiden van het bouwperceel blijft intact. Het bosje vormt de overgang naar het buitengebied, waardoor in een goede afzooming van de dorpsrand wordt voorzien.

 

In het bosje bevinden zich geen monumentale bomen die speciale bescherming behoeven.

5.4 Kabels en Leidingen

 

Kabels en buisleidingen maken onderdeel uit van de infrastructuur in Nederland. Het gaat om het vervoer en de verspreiding van vloeistoffen, gassen en elektriciteit. Vanwege het belang en de mogelijke gevaarzetting van de stoffen en de elektriciteit, moet de aanwezigheid van de kabels en leidingen bekend zijn in ruimtelijke plannen. Kabels, leidingen en straalpaden dienen te worden beschermd tegen ingrepen die de werking ervan kunnen bedreigen. Aan de andere kant dient de omgeving te worden beschermd tegen het gevaar dat van bestaande en toekomstige leidingen, kabels en hoogspanningslijnen kan uitgaan.

 

Afweging

Op het perceel ligt een gasleiding en een aansluiting op de riolering. Op of in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied liggen geen kabels en leidingen waarvoor een beschermingszone geldt. Er zijn geen juridische maatregelen nodig in de regels of op de plankaart.

5.5 Verkeer en parkeren

 

Ontsluiting en bereikbaarheid

Het plangebied wordt ontsloten via de Gildeweg. Vanaf de Gildeweg loopt een pad ten behoeve van de ontsluiting van de ruimte-voor-ruimte woningen. Dit pad wordt doorgetrokken tot aan het plangebied.

 

 [image]

Parkeren

Ten behoeve van het planvoornemen dient uitgegaan te worden van 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het perceel biedt voldoende ruimte om deze te realiseren.

5.6 Erfgoed

 

In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de EU, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.

 

5.6.1 Archeologisch Beleidsplan Cuijk (2009)

De gemeente Cuijk heeft een bijzonder rijk bodemarchief. Op veel plaatsen zijn archeologische sporen aanwezig of te verwachten vanwege de bewoningsgeschiedenis gedurende de Romeinse tijd, maar ook vanwege nog aanwezige sporen uit de Prehistorie en de vroege en late Middeleeuwen.

 

Het beleidsplan is opgesteld om aan te geven hoe de gemeente hiermee om gaat.

 

 

Bij het beleidsplan hoort een archeologische beleidskaart. In het beleidsplan is aangegeven hoe in bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met archeologie en in de bijlage van het plan zijn voorbeeldregels opgenomen. De voorbeeldregels zijn gekoppeld aan de gebieden van de archeologische beleidskaart.

 

[image]
uitsnede archeologische verwachtingskaart

 

 

 

Afweging

De locatie is op de beleidskaart aangewezen als "Waarde archeologie 4". Dit betekent dat indien de verstoring een grotere oppervlakte heeft dan 250 m² en een diepte van meer dan 50 cm, een archeologisch onderzoeksrapport moet worden overgelegd. Als beide interventiewaarden worden overschreden geldt een archeologische onderzoeksplicht.

 

De bodemverstoring voor de beoogde woning bedraagt ca. 165 m2. De maximale

verstoringsdiepte ten behoeve van ondergronds bouwen bedraagt 4 meter beneden maaiveld. Met de voorgenomen bodemingreep wordt derhalve alleen de dieptegrens overschreden. Overeenkomstig de opgestelde interventiewaarden geldt voor de bodemverstoring welke het gevolg is van de aanleg van de woning dat er geen archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is.

 
Op de plankaart en in de regels wordt de dubbelbestemming "Waarde archeogie 4" opgenomen.

 

Hoofdstuk 6 Uitvoeringsaspecten

 

6.1 Algemeen

 

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke gevolgen van het bestemmingsplan afgewogen. In de volgende paragraven wordt gekeken naar ruimtelijke aspecten, zoals erfgoed en milieu, en specifieke functies, zoals wonen of groen. Bij elk onderwerp is gekeken naar de ruimtelijke gevolgen, het beleidskader, onderzoeksresultaten en de juridische vertaling naar regels en plankaart.

6.2 Milieu

 

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Met betrekking tot het planvoornemen kan geconstateerd worden dat de milieuaspecten

geen belemmering vormen voor het plan.

 

6.2.1 Bodem

De Wet bodembescherming (Wbb) bevat de voorwaarden die (kunnen) worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. Daarnaast verbiedt de Woningwet bouwen op verontreinigde grond.

 

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient in het geval van incidentele bouwlocaties en bestaande bouwtitels beoordeeld te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen. Uitgangspunt is dat minimaal een historisch bodemonderzoek plaats dient te vinden, conform NEN 5725. Indien er sprake is van een verdachte locatie moet het historisch onderzoek worden aangevuld met een verkennend bodemonderzoek conform de geldende norm. Ook bij bestemmingswijziging naar een gevoeligere bestemming is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

 

Afweging

Door Archimil is historisch en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Rapport 1156R114, 29 juni 2011. Hierbij is het volgende geconstateerd:

De aangetroffen verontreiniging met asbest is aanleiding voor nader onderzoek. Vóór verkoop van de grond zal de verontreiniging worden gesaneerd. Er is geen sprake van een spoedeisende situatie. De lichte verontreinigingen in onderlaag en grondwater zijn geen aanleiding voor nader onderzoek.

 

6.2.2 Lucht

Conform de Wet Luchtkwaliteit (binnen de Wet Milieubeheer) die vanaf 15 november 2007 in werking is getreden, zijn er meer mogelijkheden om kleine bouwprojecten door te laten gaan. Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeft geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging.

 

Uitgaande van het 3% criterium is binnen het plangebied geen sprake van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. De grens van 3% wordt overschreden als sprake zou zijn van de nieuwbouw van meer dan 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en de nieuwbouw van meer dan 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling ((Ministerie van VROM, Handreiking NIBM luchtkwaliteit, mei 2008). In vergelijking tot bovenstaande is de ontwikkeling binnen het plangebied dus verwaarloosbaar.

 

Daarnaast is op 16 januari 2009 het besluit ‘gevoelige bestemmingen’ in werking getreden. Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10) en/of voor stikstofdioxide (NO2). Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen.

 

Afweging

Het planvoornemen betreft een gevoelige bestemming, maar is geprojecteerd op een grotere afstand van rijks of provinciale wegen dan de aangegeven 300 respectievelijk 50 meter. Geconcludeerd wordt dat voor het plangebied geen onderzoek luchtkwaliteit behoeft te worden uitgevoerd.

 

Dit laat onverlet dat burgers voldoende beschermd moeten worden tegen (tijdelijke) te hoge concentraties. Hiervoor is het noodzakelijk dat de luchtkwaliteit wordt betrokken in de afweging of er sprake is van ‘een goede ruimtelijke ordening’. Dit betekent dat de luchtkwaliteit ‘schoon’ genoeg moet zijn voor de functie die daar wordt toegelaten.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen functies die een significant nadelige invloed hebben op de luchtkwaliteit. De kwaliteit van de lucht ter plaatse is geen belemmering voor het oprichting van een woning.

 

6.2.3 Geluid

Geluidhinder is de mogelijke overlast die de mens ondervindt van geluid afkomstig van kunstmatige objecten gedurende een groot deel van de dag of tijdens piekmomenten. Het gaat om geluid veroorzaakt door verkeer en bedrijven.

 

Wegverkeerslawaai

Ingevolge artikel 74 en 82 van de Wet geluidhinder bevindt zich aan weerszijden van wegen, niet zijnde woonerven of 30 km/uur wegen, een zone waarbinnen de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de gevel van woningen niet meer mag bedragen dan 48 dB (de voorkeursgrenswaarde). Voor nieuwe woningen kan onder voorwaarden een hogere

grenswaarde worden vastgesteld, indien uit onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De hogere grenswaarde moet op grond van artikel 76 van de Wet geluidhinder zijn vastgesteld vóór de vaststelling van het bestemmingsplan waarin de nieuwe woningen worden geprojecteerd of mogelijk worden gemaakt.

 

Afweging

De nieuw te bouwen woning wordt ontsloten door een zijtak van de Gildeweg, welke gelegen is in een 30 km/h-zone. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is op grond daarvan niet noodzakelijk. De ontsluitingsweg is bovendien een doodlopende weg, die eindigt bij het plangebied. Hierdoor zal het aantal verkeersbewegingen dat langs de woning plaatsvindt zeer beperkt zijn. Voorheen werd het perceel ontsloten vanaf de Venstraat. Ook deze is gelegen in een 30 km/h-zone.

 

Industrielawaai

Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Wet geluidhinder dient voor elke binnen een gemeente gelegen terrein, waarop de vestiging mogelijk is van in artikel 16 van deze wet bedoelde inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, een rond dat terrein gelegen zone vast te worden gesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

 

Afweging

De gemeente Cuijk heeft binnen haar gemeentegrenzen een tweetal gezoneerde industrieterreinen: bedrijvenpark Laarakker in Haps en industrieterrein Haven Cuijk. Het plangebied ligt niet binnen één van deze zones. Er zijn geen juridische maatregelen nodig in de regels of op de plankaart.

 

Stiltegebied

Een stiltegebied is een milieubeschermingsgebied waarin de geluiden van flora en fauna overheersen.

Het woord ‘stilte’ betekent hierbij niet dat er geen geluid in het gebied waarneembaar is, maar staat voor de afwezigheid van storende, voor de omgeving vreemde geluiden. Stiltegebieden zijn van belang voor de rustzoekende recreant en de flora en fauna in de natuur. Activiteiten die de geluidsbelasting negatief beïnvloeden, zijn niet meer mogelijk in het gebied dat als stiltegebied is aangewezen. Gebiedseigen geluiden, zoals die van de landbouw, zijn hiervan uitgesloten.

 

Onder 'stil' worden geluiden verstaan die tussen de 35 en 40 decibel liggen. Ook kan

worden gesteld dat een gebied 'stil' is als de lange perioden met natuurlijke geluiden overheersen tot de perioden met niet-natuurlijke geluiden.

 

De Provinciale milieuverordening wijst bijzondere en kwetsbare gebieden aan vanuit milieuoptiek op basis van de Wet Milieubeheer. De PMV richt zich onder andere op het aanduiden van bodembeschermingsgebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden. Hierbinnen gelden gebruiksbeperkingen welke door deze verordening geregeld worden. Deze gebruiksbepalingen hebben onder andere betrekking op waterwinning en de omgang met afvalstoffen.

 

Afweging

Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een stiltegebied. Er zijn geen juridische maatregelen nodig in de regels of op de plankaart.

 

6.2.4 Licht

Lichthinder is de mogelijke overlast die de mens ondervindt van kunstlicht, hetzij in de vorm van regelrechte verblinding, hetzij als verstorende factor bij het verrichten van avondlijke en nachtelijke activiteiten, hetzij als bron van onbehagen. In de gemeente Cuijk is geen overkoepelend beleid opgesteld om lichthinder te voorkomen. Wel is in de Algemene Plaatselijke Verordening een vergunningplicht opgenomen om lichtapparaten en lichtreclame in gebruik te hebben. In het Welstandsbeleid 2004 is specifiek reclamebeleid opgenomen. Voor verschillende typen gebieden is bepaald of reclame-uitingen verlicht mogen zijn, en zo ja, of dat een verlichtingsbak of aangestraald mag zijn.

 

Afweging

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen voorbeelden te vinden van functies die meer dan gemiddeld gebruik maken van verlichting. Er zijn geen juridische maatregelen nodig in de regels of op de plankaart.

 

6.2.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning).

 

Afweging

Het plangebied ligt niet binnen de geurcirkel van een dierenverblijf of veehouderij. Er zijn geen juridische maatregelen nodig in de regels of op de plankaart.

6.3 Externe veiligheid

De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen (productie, gebruik, opslag en vervoer) in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele

calamiteit het aantal dodelijke slachtoffers beperkt blijft. Het Vuurwerkbesluit (2002, herziening 2004) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, 2004) stellen afstandseisen aan risicovolle bedrijfsactiviteiten. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS, 2004) adviseert bij transportroutes en buisleidingen met gevaarlijke stoffen veiligheidsafstanden aan te houden.

 

Er wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (oftewel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag

niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

 

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

 

In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen.

 

6.3.1 Inrichtingen

In het plangebied of in de directe omgeving daarvan bevinden zich geen risicovolle inrichtingen met opslag van gevaarlijke stoffen.

 

Afweging

Er zijn geen juridische maatregelen nodig in de regels of op de plankaart.

 

6.3.2 Transport van gevaarlijke stoffen

Het plangebied ligt niet binnen de contour vanwege een transportroute voor gevaarlijke stoffen.

 

Afweging

Er zijn geen juridische maatregelen nodig in de regels of op de plankaart.

6.4 Bedrijven en milieuzonering

 

Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende

activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en worden bestaande bedrijven niet in hun mogelijkheden beperkt.

 

Afweging

In de directe omgeving van de woning zijn geen bedrijven gelegen. De woning zal geen hinder ondervinden van bedrijvigheid. Bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

6.5 Groen

 

Ten zuiden van het bouwperceel is een bosje gelegen. Het bosje vormt de overgang naar het buitengebied, waardoor in een goede afzooming van de dorpsrand wordt voorzien.

 

Afweging

Het bosje maakt geen deel uit van het plangebied. In het bp Op de plankaart en in de regels wordt voor dit bosje de bestemming "Groen" opgenomen.

6.6 Wonen

 

De woonfunctie is de meest voorkomende in bestemmingsplannen. Een woning is een primaire levensbehoefte en de plek waar de mens het grootste deel van zijn tijd doorbrengt. Vanwege het belang van de woonfunctie voor iedereen en het daarbij behorende ruimtebeslag, zijn er relatief veel beleidstukken over dit onderwerp.

 

6.6.1 Volkshuisvestingsrapportage gemeente Cuijk

In 2002 heeft Adviesbureau Companen in samenwerking met de gemeente een volkshuisvestingsonderzoek gehouden. Op basis van dat onderzoek is op 10 juli 2002 de "Volkshuisvestingsrapportage gemeente Cuijk (Wonen in Cuijk)" gepresenteerd. Na een brede

discussie daarover heeft de gemeenteraad in de vergadering van 10 maart 2003 besloten dat het gemeentebestuur zich in de komende (10/15) jaren ter zake volkshuisvesting en woningbouw zal laten leiden door wat in het rapport van Companen naar voren is gebracht. In het bijzonder gaat het om de aantallen woningen die zouden moeten worden gebouwd (de kwantitatieve behoefte) en de soorten woningen.

 

Kwantitatieve woningbehoefte

Ter zake de kwantitatieve woningbehoefte waren (zijn) de belangrijkste conclusies van het volkshuisvestingsonderzoek, c.q. de rapportage van Companen:

 

Kwalitatieve woningbehoefte: differentiatie

Belangrijk is om te weten voor welke doelgroepen de gemeente dient te bouwen. Companen concludeert als volgt:

 

Ook voor de gemeente Cuijk geldt (dus) in het algemeen dat in de woningbouw het accent verlegd moet gaan worden van traditionele ééngezinswoningen naar woningen voor kleine huishoudens, waaronder voor ouderen. In de huursector moet in het bijzonder voor ouderen gebouwd worden. In de koopsector is toevoeging gevraagd in alle woningtypen en prijsklassen, vooral ook weer voor kleinere huishoudens; overigens niet alleen voor personen van oudere leeftijd, maar ook van middelbare leeftijd. En levensloopbestendige woningen bouwen, anders genoemd: nultredenwoningen, is een nieuw aspect binnen de woningbouwopgave voor de toekomst.

 

6.6.2 Woningbouwprogramma 2005-2015

In vervolg op het volkshuisvestingsonderzoek en het raadsbesluit van 10 maart 2003 is een (nieuw) meerjarenwoningbouwprogramma opgesteld. Op 4 juli 2005 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma gemeente Cuijk 2005-2015 vastgesteld. Het woningbouwprogramma is qua aantallen te bouwen woningen primair afgestemd op de door de provincie vastgestelde prognosegegevens over de woningvoorraadontwikkeling op gemeenteniveau, c.q. "indicaties" van de gemeentelijke woningbouwprogramma's. Bij de aantallen van de provincie is vervolgens woningbouw opgeteld:

 

Er is rekening gehouden met een wenselijke ruime strategische overmaat aan bouwplannen (respectievelijk bestemmingsplancapaciteit). Tegenvallers op de ene locatie kunnen dan opgevangen worden op een andere locatie.

 

De laatste jaren hebben zich meerdere kansen voorgedaan om te bevorderen dat op inbreidingslocaties woningen worden gebouwd. Mede om vorm te geven aan de doelstelling in het Uitwerkingsplan Land van Cuijk om meer woningbouw binnenstedelijk te realiseren,

zijn die kansen aangegrepen. Bij de vaststelling van het (nieuwe) meerjaren woningbouwprogramma is dan ook rekening gehouden met (nieuwe) mogelijkheden om te bouwen op inbreidingslocaties.

 

6.6.3 Mantelzorgbeleid

De maatschappelijke vraag naar zorg-/woonmogelijkheden is aanleiding geweest tot het opstellen van een uniforme regeling voor het Land van Cuijk voor huisvesting ten behoeve van mantelzorg. De uniforme regeling dient te voorzien in het realiseren van een gevarieerd aanbod van wonen en zorg op

maat, waaronder ook huisvesting dichtbij kinderen, ouders of anderen kan vallen. Door huisvesting ten behoeve van mantelzorg te faciliteren kunnen tal van wederzijdse voordelen worden geboden, zoals de mogelijkheid langer zelfstandig te wonen, het voorkomen van vereenzaming en isolement, hulp in de huishouding van werkende ouders, etc. Het komt dus ook tegemoet aan een sociale (woon)wens.

 

Onder “mantelzorg” wordt verstaan “het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband”. Om medewerking te kunnen verlenen aan het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, dient sprake te zijn van mantelzorg als hierboven omschreven.

 

Om te kunnen bepalen of sprake is van mantelzorg zal advies worden ingewonnen bij een onafhankelijke deskundige instantie. Uit de omschrijving blijkt dat de doelgroep ruim is gesteld en deze verder gaat dan de tot nu toe bekende ouder-kindrelatie. Om te voorkomen dat een woonperceel verwordt tot een (commerciële) opvanggelegenheid, mag per woonperceel maximaal één afhankelijke woonsituatie aanwezig zijn.

 

Afweging

Het mantelzorgbeleid is algemeen geldend en wordt in elk nieuw bestemmingsplan

juridisch verankerd, zo ook in het voorliggend bestemmingsplan. Voor het beleid zijn standaardregels geschreven die in voorliggend bestemmingsplan in de "Algemene Regels" zijn opgenomen.

 

6.6.4 Herziening bijgebouwen stedelijk gebied (2002)

Op 8 juli 2002 is door de gemeenteraad van Cuijk de partiële herziening “Bijgebouwen stedelijk gebied” vastgesteld. Het doel van de partiële herziening is één bebouwingsregeling op te stellen voor bijgebouwen bij (burger)woningen in het stedelijk gebied van Cuijk.

Aanleiding voor de herziening is dat het grondgebied van de gemeente Cuijk wordt beheerst door circa honderd vigerende bestemmingsplannen. Veel van deze plannen dateren van vóór de gemeentelijke herindeling (1994) en zijn onder regie van verschillende gemeentebesturen, in samenwerking met diverse adviesbureaus, tot stand gekomen. Dit heeft er toe geleid dat uniformiteit tussen de plannen ontbreekt, zowel qua systematiek als inhoud. Deze verschillen worden als tekortkomingen ervaren.

Het streven is de regeling voor bijgebouwen, met de herziening “Bijgebouwen stedelijk gebied” te laten voldoen aan de volgende kwaliteitseisen: uniform, voor één uitleg vatbaar, eenvoudig, gericht op beoogd ruimtelijk beeld, juridisch houdbaar, maatschappelijk actueel.

 

Afweging

De partiële herziening “Bijgebouwen stedelijk gebied” is van toepassing op het stedelijk gebied van de gemeente Cuijk. Het stedelijk gebied bestaat uit alle bestaande deelgebieden waar planmatige woonbebouwing het ruimtelijk beeld bepaalt. Het gebied bestaat globaal uit de kernen Cuijk, Beers, Haps, Katwijk, Linden, Vianen en St. Agatha. Op het voorliggende plangebied is de “Bijgebouwen stedelijk gebied” regeling van toepassing.

 

De regeling, is globaal bekeken, van toepassing op zijerven en achtererven bij burgerwoningen. De (woon)bestemming van het hoofdgebouw en van het voorerf op de desbetreffende percelen blijft onveranderd. In de regeling wordt benadrukt dat de zijerven en achtererven voor het wonen bestemd blijven. In combinatie met, en ondergeschikt aan het wonen, mag beperkt een aan huis gebonden beroep worden uitgeoefend. Met beperkt wordt gedoeld op de bepaling dat deze beroepsactiviteiten alleen in niet-vrijstaande bijgebouwen mogen plaatsvinden.

 

6.6.5 Beroep en bedrijf aan huis

In de gemeente Cuijk is in het bestemmingsplan "Bijgebouwenregeling stedelijke gebieden" een regeling opgenomen om beroepen en bedrijven in de woning mogelijk te maken. Het beroep of bedrijf wordt als functie gezien die ondergschikt is aan het wonen. Het gaat om kleinschalige activiteiten die probleemloos in een woning en een woonomgeving kunnen worden uitgeoefend. Hiervoor wordt een aangepaste lijst van bedrijfsactiviteiten gebruikt, die is opgenomen in de bijlage bij de regels.

 

Aan het ondergeschikte gebruik zijn voorwaarden verbonden, waaronder een maximale oppervlakte van 50 m². In een aantal gevallen is de oppervlakte in de praktijk groter gebleken. Hiervoor is als uitzondering een aparte aanduiding opgenomen om de grotere oppervlakte vast te leggen.

 

Afweging

De regeling is opgenomen in de "Algemene regels".

 

 

 

6.7 Financieel

 

Een bestemmingsplan moet financieel uitvoerbaar zijn tijdens de planperiode. Hierbij dient naast de financiële uitvoerbaarheid vanuit de gemeentebegroting bezien, ook aandacht besteed te worden aan de ecolonomische uitvoerbaarheid van bestemmingen die gerealiseerd worden door particulieren en bedrijven.

 

6.7.1 Economische uitvoerbaarheid

De gronden zijn in eigendom van de gemeente. De kosten van de planherziening inclusief bijbehorende advieskosten zijn voor de gemeente. Na wijziging van de bestemming wordt het perceel bouwrijp verkocht. Uit de exploitatieopzet blijkt dat de kosten worden gedekt door de opbrengsten.

 

De uitvoeringskosten, zoals bouwkosten, aansluiting op de nutsvoorzieningen en de aanleg van een parkeervoorziening komen voor rekening van de koper.

 

6.7.2 Exploitatieplan

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het sinds 1 juli 2008 verplicht om bij een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vast te stellen. Een exploitatieplan is echter niet verplicht als er:

 

Afweging

Het perceel waarop de ontwikkeling van een woning is gepland, is volledig in eigendom van de gemeente. De gemeentelijke kosten worden gedekt door de gronduitgifteprijzen. In casu wordt daarmee voldaan aan het bepaalde in artikel 6.12, lid 2.a. van de Wet ruimtelijke ordening. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn anderszins verzekerd, zodat geen grondexploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

 

6.7.3 Planschade

De regeling omtrent de tegemoetkoming in de planschade is geregeld in afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van onder andere:

op aanvraag een tegemoetkoming toekennen, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is.

Artikel 6.4a Wro regelt dat gemeenten een overeenkomst kunnen sluiten met de verzoeker van de planologische aanpassing dat de planschade die voor tegemoetkoming in aanmerking voor zijn rekening komt.

 

Afweging

Het bestemmingsplan maakt een functiewijziging mogelijk van Maatschappelijk naar Wonen (één woning). In redelijkheid kan worden verwacht dat deze functiewijziging geen waardevermindering met zich meebrengt voor de omliggende woningen.

 

6.7.4 Maatschappelijke haalbaarheid

De bouw van een woning leidt niet tot overwegende planologische bezwaren. Realisering betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van het plangebied.

 

 

 

6.8 Handhaafbaarheid

 

De gemeente Cuijk heeft haar beleid ten aanzien van toezicht en controle op regelgeving vastgelegd in het Handhavingsbeleidsplan ‘Je Maintiendrai, gemeente Cuijk, december 2006’. Het handhavingsbeleid moet leiden tot gemeentebrede, gestructureerde en integrale handhaving. Het betreft een beleidscyclus, waarbij de monitoring van de uitvoering van de handhaving kan leiden tot bijstelling van het beleid. Het beleidsplan initieert een lerende organisatie, waarbij de kwaliteit van de handhaving toeneemt en de uitvoering van de handhaving steeds efficiënter wordt.

 

Bij handhaving wordt onderscheid gemaakt tussen preventieve en repressieve handhaving. Onder preventieve handhaving wordt in eerste instantie verstaan: het houden van toezicht. Daarnaast is ook goede informatievoorziening en gerichte voorlichting aan de burger van belang. De kwaliteit van verleende vergunningen staat voorop. Daarnaast dient ook aandacht besteed te worden aan de actualiteit en de handhaafbaarheid van verordeningen, vergunningen en bestemmingsplannen. Indien wordt afgeweken van geldende regelgeving en er dus sprake is van illegale activiteit(en) zal repressieve handhaving worden toegepast. Dit kan bestuursrechtelijk, strafrechtelijk of privaatrechtelijk van aard zijn.

 

In het geldende handhavingsbeleidsplan zijn, op basis van een uitgevoerde risicoanalyse, voor alle gemeentelijke handhavingstaken met betrekking tot de fysieke leefomgeving prioriteiten gesteld.

In het handhavingsbeleidsplan wordt nader ingegaan op de verschillende vormen van handhaving (nalevingsstrategie, preventiestrategie). De handhavingsstrategie ‘Hoe handhaven we in Brabant’ komt uitgebreid aan de orde. Er zijn ook beleidsregels ten aanzien van gedogen opgenomen in het plan. Dit bestemmingsplan biedt duidelijke juridisch-planologische kaders waaraan kan worden getoetst.

 

6.8.1 Duidelijke regelingen voor duidelijke doelen

Om in de toekomst adequaat handhavend te kunnen optreden zijn duidelijke regelingen voor duidelijke doelen noodzakelijk. De uitgangspunten van het plan moeten op een heldere en goed traceerbare wijze zijn vertaald in de juridische opzet van het plan. Van elke regel moet het oorspronkelijke doel traceerbaar zijn.

 

Door de in dit plan gemaakte keuze voor een systematische planopzet, uitgesplitst naar diverse aspecten, die corresponderen met de bestemming, kan op eenvoudige wijze de vertaling van toelichting naar bebouwing- en gebruiksregels worden gevolgd. Het doel van de opgenomen regelingen is steeds duidelijk.

 

6.8.2 Handhaving binnen het kader van het bestemmingsplan

Na het van kracht worden van dit bestemmingsplan moet toegezien worden op

handhaving van de volgende regelingen:

  1. gebruiksregels voor gronden en opstallen:

opgetreden moet worden tegen strijdig gebruik van gronden en opstallen, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving en gebruiksregels voor gronden en opstallen;

  1. de bouwregels:

opgetreden moet worden tegen illegale bouwsels, dat wil zeggen bouwsels die zonder of in afwijking van een bouwvergunning worden gebouwd en afwijken van de bouwregels.

 

6.8.3 Overgangsrecht

De regelingen in het overgangsrecht zijn in de Wro vastgelegd. De gemeente zal zich aan de standaard overgangsregels, zoals vastgelegd in paragraaf 3.2 van het Bro, conformeren. Daarbij is het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan als toetsingsmoment van belang.

 

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de handhaafbaarheid

van het project voldoende is gegarandeerd.

 

Hoofdstuk 7 Juridische verantwoording

 

7.1 Algemeen

 

In dit hoofdstuk worden de plankaart en de planregels van het bestemmingsplan van een nadere toelichting voorzien.

 

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de planregels, te weten:

 

Bij het opstellen van de inhoud van de regels wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestemmingsplansystematiek van de gemeente Cuijk. De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens

kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

7.2 Toelichting op de verbeelding

 

Bij dit plan hoort één plankaart die formeel wordt aangeduid als de plankaart. De plankaart is eenvoudig opgezet. Dit bevordert de inzichtelijkheid, de handhaafbaarheid en de rechtszekerheid bij de beoordeling van bouwplannen. De plankaart geeft de gronden van een perceel aan de Gildeweg in Beers weer. De bestemmingen van deze gronden zijn (deels met nadere aanduidingen) op de plankaart opgenomen. Bij de plankaart horen een legenda, een overzichtsvenster en een transfer.

 

Op de verbeelding zijn aangegeven:

 

Het plangebied is ingevuld met de bestemming ‘Wonen’ en de bestemming “Groen”. Binnen de woonbestemming is het oprichten van een woning binnen het bouwvlak toegestaan. Tevens geldt de dubbelbestemming Waarde-archeologie 4.

 

Legenda

In de legenda zijn de plankaart van het plangebied, de bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen opgenomen. Het plangebied omvat de gronden die onderwerp zijn van voorliggend bestemmingsplan. Met de bestemmingen wordt het gebruik van de gronden vastgelegd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen enkel-, dubbel-, voorlopige en uit te werken bestemmingen. In het geval van bijzondere of afwijkende gebruiksituaties worden aanduidingen gebruikt. Het gaat om gebieds-, functie-, bouw- en maatvoeringsaanduidingen, aangevuld met bouwvlakken en figuren. In de verklaring staan tenslotte de onderdelen van de plankaart die geen juridische grondslag hebben. Ze worden gebruikt om de plankaart makkelijker leesbaar te maken, door bijvoorbeeld een topgrafische ondergrond toe te voegen.

 

Overzichtsvenster

Het overzichtsvenster plaatst het plangebied in de directe omgeving. Bij meerdere plankaarten is een overzichtsvenster verplicht.

 

Transfer

In de transfer staat algemene informatie over het bestemmingsplan, zoals de naam, de status en de schaal.

 

7.3 Toelichting op de regels

 

De planregels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen en aanduidingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden, en hoe en wat er gebouwd kan, of mag worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.

 

De planregels zijn altijd onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. inleidende regels;

  2. bestemmingsregels;

  3. algemene regels;

  4. overgangs- en slotregels.

 

7.3.1 Inleidende regels

De inleidende regels omvatten de gebruikte begripsomschrijvingen en afkortingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Voor zover van toepassing zijn de regels uit de SVBP2008 overgenomen. Ter versterking van de uniformiteit wordt in de begripsomschrijvingen zoveel mogelijk aangesloten bij andere regelgeving, met name die van bestemmingsplan "Beers nb".

 

7.3.2 Bestemmingsregels

In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemming is, overeenkomstig de SVBP2008 in beginsel opgebouwd uit:

 

Het komt vaak voor dat niet alle onderdelen zijn gebruikt in een bestemming. In onderstaand overzicht zijn de gebruikte (dubbel)bestemmingen in dit bestemmingsplan opgenomen. De juridische maatregelen die in de hoofdstukken 3 en 4 naar voren zijn gekomen, worden verder toegelicht.

 

Enkelbestemmingen

Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor verhardingen, woonstraten, paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen. Er zijn geen bouwvlakken opgenomen.

De bestemming “Verkeer” heeft een ontheffingsmogelijkheid voor het gebruik als tuin waarbij bebouwing niet is toegestaan.

 

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in een vrijstaande woning.

Op het bouwvlak is de oprichting van maximaal één woning toegestaan.

 

Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologie 4

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archologische waarden van de gronden. Onder andere dient voor het bouwen de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 0,50 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

 

 

7.3.3 Algemene regels

De algemene regels bevatten verplicht de anti-dubbeltelbepaling en kunnen algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels, wijzigingsregels, procedureregels en overige regels bevatten. De algemene regels worden hier nader toegelicht.

 

Anti-dubbeltelbepaling

In het Bro is een standaard opgenomen voor de anti-dubbeltelregel. Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd. In het verleden werd nog wel eens een extra (bouw)perceel of gedeelte daarvan verworven om meer bouwmogelijkheden te krijgen. Bijvoorbeeld bij een regel dat een groter bouwperceel recht geeft op een groter oppervlakte aan bijgebouwen. Na het verkrijgen van de omgevingsvergunning werd de grond weer afgestoten. Gevolg: meer bouwwerken op een perceel dan feitelijk bedoeld was.

De anti-dubbeltelregel voorkomt dit door te verbieden dat nieuw verworven (bouw)percelen in de berekening worden meegenomen als deze al eerder bij een omgevingsvergunning zijn betrokken.

 

Algemene bouwregels

De algemene bouwregels zijn een aanvulling op de specifieke bouwregels van de diverse bestemmingen. Het gaat bijvoorbeeld om de omgang met bestaande maten, het toestaan van ondergeschikte bouwdelen en ondergronds bouwen.

 

Algemene gebruiksregels

In de Wro is in artikel 7.10 lid 1 een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend. In de algemene gebruiksregels worden vaak algemene verboden opgenomen. Er zijn ook regels opgenomen die voor meerdere bestemmingen gelden, zoals mantelzorg en aan-huis-verbonden-beroepen of -bedrijven.

 

Algemene aanduidingsregels

In dit artikel kunnen regels worden opgenomen die algemeen van toepassing zijn op de gebruikte aanduidingen in het bestemmingsplan. Het gaat om gebieds-, functie-, bouwvlak-, bouw- en maatvoeringsaanduidingen en figuren zoals beschreven in de SVBP2008. Deze regels worden vooral gebruikt voor een aanduiding die in meerdere bestemmingen ligt. Het gaat bijvoorbeeld om de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' en de functieaanduiding 'monumentale boom'. In het laatste geval kan een deel van de aanduiding in de bestemming 'Verkeer" liggen en een deel in de bestemming 'Groen'. De algemene aanduidingsregel is dan aanvullend op beide bestemmingen.

 

Bouwvlak

Bij het intekenen van het bouwvlakken zijn stedenbouwkundige afwegingen leidend. Het bouwvlak geeft de locatie aan waarbinnen bebouwing (hoofdgebouw) mag worden opgericht. In de bestemming 'Wonen' is gekozen voor een kleiner bouwvlak waarbinnen het hoofdgebouw (de woning) moet worden opgericht. De bijbehorende bouwwerken mogen wel buiten het bouwvlak worden gebouwd.

 

Rekening houdend met de vigerende bouwvlakken krijgen vrijstaande, twee-aaneen woningen zoveel mogelijk een eigen bouwvlak met een diepte van 15,00 m, tenzij deze diepte om ruimtelijke redenen niet acceptabel wordt geacht. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is minimaal 3,00 m.

 

Maatvoeringsaanduidingen

In de regels wordt zoveel mogelijk gewerkt met standaardmaatvoering. Waar dit niet wenselijk is, wordt in de regels en op de plankaart een uitzondering gemaakt door middel van een maatvoeringsaanduiding. In voorliggend bestemmingsplan wordt geen gebruik gemaakt van maatvoeringsaanduidingen.

 

Figuren

Op de plankaart kan een figuur worden gebruikt om een bepaalde regel te verduidelijken of een relatie te leggen. In voorliggend bestemmingsplan wordt geen gebruik gemaakt van figuren.

 

Algemene afwijkingsregels

Met algemene afwijkingsregels wordt aan het bestemmingsplan flexibiliteit meegegeven. De algemene afwijkingsregels kunnen, voor zover van toepassing, voor elke bestemming worden gebruikt. Het gaat meestal om kleine afwijkingen van de regels. Een veel voorkomende afwijking maakt het mogelijk maximaal 10% af te wijken van de voorgeschreven bouwregels.

De algemene afwijkingsregels mogen alleen gebruikt worden indien er geen afwijking in de bestemmingsregels is opgenomen. Dit betekent dat niet tweemaal mag worden afgeweken van dezelfde bestemmingsregel. De specifieke en algemene afwijkingen mogen niet cumulatief worden gebruikt voor hetzelfde onderdeel.

 

Algemene wijzigingsregels

Met algemene wijzigingsregels wordt aan het bestemmingsplan flexibiliteit meegegeven. Net als bij de algemene afwijkingsregels zijn de algemene wijzigingen in meerdere bestemmingen toepasbaar. Met een wijziging kan een deel van het bestemmingsplan worden vervangen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een kleine aanpassing van bestemmingsgrenzen of het vernieuwen van de lijst van bedrijfsactiviteiten.

 

Algemene procedureregels

In dit artikel is opgenomen, voor zover van toepassing, de procedure voor het opleggen van nadere eisen. De nadere eisen maken geen onderdeel uit van de omgevingsvergunning en kennen een eigen, vrij in te vullen, procedure op basis van de Wet ruimtelijke ordening. De opgenomen procedure biedt de mogelijkheid om binnen de termijn van een reguliere omgevingsvergunning een besluit over de nadere eisen te nemen.

 

Overige regels

In dit artikel worden regels geplaatst die niet onder een andere regel zijn te vatten. Het gaat bijvoorbeeld om de uitsluiting van de aanvullende werking van de bouwverordening en de voorrangsregels bij dubbelbestemmingen.

 

7.3.4 Overgangs- en slotregels

De opgenomen overgangsregels maken deel uit van de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (2008) . Er is overgangsrecht voor bouwwerken en overgangsrecht voor gebruik.

 

In de slotregel is de citeertitel van het plan vastgelegd.

Hoofdstuk 8 Procedure

 

8.1 Inspraak en vooroverleg

Ingevolge de Inspraakverordening Cuijk heeft het voorontwerpbestemmingsplan "Beers NB, Gildeweg, De Wisse" met ingang van 7 december 2011 gedurende vier weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is één inspraakreactie ingekomen. Het eindverslag van de inspraakprocedure is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Naar aanleiding van de inspraakprocedure zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd:

  1. Aan de noordzijde van het plangebied is de bestemming "Verkeer" opgenomen;

 

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp-bestemmingsplan “Beer NB, Gildeweg, De Wisse” toegezonden aan:

  1. de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant te ’s Hertogenbosch;

  2. de Inspecteur van de Ruimtelijke Ordening-Zuid te Eindhoven;

  3. het Waterschap Aa en Maas te ’s Hertogenbosch.

Het verslag van het vooroverleg is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Naar aanleiding van het vooroverleg zijn geen wijzigingen doorgevoerd.

8.2 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan

vanaf 21 maart 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Aan een ieder is bekendgemaakt dat gedurende deze termijn een zienswijze omtrent het ontwerp kenbaar gemaakt kan worden bij de gemeenteraad. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.

 

Ambtshalve zijn slechts ondergeschikte wijzigingen doorgevoerd in de toelichting en bestandsnamen. Het bestemmingsplan is op 10 september 2012 vastgesteld door de gemeenteraad.

 

 

 

Bijlagen bij de toelichting

 

 

Bijlage 1 Eindverslag inspraak, vooroverleg en ambtelijke wijzigingen

 

 

Bijlage 2 Bodemonderzoek