Hoofdstuk 1            Inleidende regels

Artikel 1                   Begrippen

 

plan:

het bestemmingsplan ‘Molendreef’ van de gemeente Laarbeek.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1659. BPLHmolendreef-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar inge-volg de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

begane grond:

de eerste bouwlaag boven het peil.

 

bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw(en):

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Onder bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouwen wordt tevens begrepen consumentverzorgende dienstverlening.

 

beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw(en):

een beroep of het beroepsmatige verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang qua ruimte in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

 

 
bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 
bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en afmetingen bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Onder een bijgebouw wordt tevens begrepen een aanbouw of een uitbouw.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een onderbouw/ kelder en zolder.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

consumentverzorgende dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van diensten gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

 

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 
hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

 

huishouden:

een verzameling van één of meer personen die één woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in de dagelijkse levensbehoeften.

 
mantelzorg:

het bieden van zorg aan een familielid (bloed- en aanverwantschap tot en met de tweede graad) ouder dan 18 jaar, dat behoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband (geen instellingen en/ of organisaties).

 

omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

peil:

a      voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b      in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

seksinrichting:

een voor publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin  handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder mede begrepen. Seks- en/ of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.

 

voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 

weg:

Alle voor het rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

 

woning/wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.

 


Artikel 2                   Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

de afstand tot de (zijdelingse) (achterste) perceelsgrens:

de kortste afstand enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) (achterste) perceelsgrens.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de lengte en/of breedte en/of diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van scheidingsmuren).

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

 

 


Hoofdstuk 2            Bestemmingsregels

Artikel 3                   Agrarisch met waarden – Landschaps- en Natuurwaarden – 2

3.1            Bestemmingsomschrijving

De als ‘Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden - 2' aangewezen

gronden zijn bestemd voor:

a      agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

b      behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden;

c       behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor kwetsbare soort(en) ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare soort(en)´;

d      (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

e      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

f        extensief recreatief medegebruik.

 

3.2            Bouwregels

3.2.1        Gebouwen

Binnen deze bestemming zijn gebouwen niet toegestaan.

 

3.2.2        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet toegestaan.

 

3.3            Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan.

 

3.4            Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

1                    het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel wordt gewijzigd of het maaiveld zelf met meer dan 0,20 m wordt gewijzigd;

2                    het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;

3                    het aanleggen, dempen of wijzigen (van oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van waterlopen, sloten en greppels;

4                    het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering;

1        het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

2        het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

3        het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,40/0,60 m onder maaiveld wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;

4        het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een ander bodemcultuur;

5        het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden;

6        het verwijderen van onverharde wegen of paden;

7        het verwijderen, aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.

 

3.4.1        Uitzonderingen

Het in lid 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd.

 

3.4.2        Toelaatbaarheid

De in lid 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in de bestemmingsomschrijving omschreven waarden.


Artikel 4                   Wonen

4.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      wonen;

b      beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw(en);

c       tuinen, erven en verhardingen;

d      parkeervoorzieningen;

e      groenvoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g       nutsvoorzieningen.

 

4.2            Bouwregels

 

4.2.1        Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Het aantal hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 3.

b      Het maximum te bebouwen oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 % van het bouwvlak met een maximum van 250 m2 inclusief bijgebouwen.

c       De gezamenlijke diepte van een hoofdgebouw en een aangebouwd bijgebouw mag maximaal 21 m bedragen, met dien verstande dat indien een hoofdgebouw een diepte heeft van minimaal 17 m, de gezamenlijke diepte van hoofdgebouw en aangebouwd bijgebouw maximaal gelijk is aan de diepte van het hoofdgebouw plus 4 m.

d      De ontwikkeling moet hydrologisch neutraal plaatsvinden.

 

4.2.2        Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Ter plaatse van de aanduiding ’vrijstaand’ mag uitsluitend het aangeduide type worden gebouwd.

b      Per bouwperceel mag niet meer dan één hoofdgebouw worden gebouwd.

c       Hoofdgebouwen dienen ter plaatse van het bouwvlak  te worden gebouwd.

d      De voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, entreeportaal, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De afstand tot de aan de weg grenzende perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.

2      De diepte mag niet meer bedragen dan 1,25 m met dien verstande dat voor entreeportalen de diepte maximaal 2 m mag bedragen.

3      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 6 m².

4      De breedte mag niet meer bedragen dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de breedte van een luifel niet meer bedraagt dan een kwart van de breedte van het hoofdgebouw.

5      De goot- respectievelijk bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 respectievelijk 3,5 m.

6      De luifel mag niet één geheel vormen met een aangebouwd bijgebouw.

e      De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 2,5 m en niet meer bedragen dan 4,5 m.

f        De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 m.

g       De inhoud van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 300 m3 en niet meer bedragen dan 850 m3.

h      De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ mag aan beide zijden niet minder dan 5 m bedragen.

i        De breedte van een hoofdgebouw ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ‘vrijstaand’ mag niet meer bedragen dan 23 m.

j        De dakhelling mag niet minder bedragen dan 35° en niet meer dan 60°.

 

4.2.3        Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.

c       De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m², met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd.

d      Bijgebouwen moeten worden gebouwd binnen een (denkbeeldig) vlak vanaf 3 m hoogte op de perceelsgrens, wijkend onder een hoek van 60°.

e      De goothoogte van vrijstaande respectievelijk aangebouwde bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 respectievelijk 3,2 m.

f        De bouwhoogte van vrijstaande respectievelijk aangebouwde bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 respectievelijk 6 m.

 

4.2.4        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      Op de gronden, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 2 m, 8 m respectievelijk 15 m mag bedragen.

b      Op de gronden, voor zover gelegen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens, mag de hoogte van pergola’s maximaal 2,5 m, de hoogte van vlaggenmasten maximaal 5 m en de hoogte van andere bouwwerken, zoals erfafscheidingen, maximaal 1 m bedragen.

 

4.3            Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a      de situering en afmetingen van de in artikel 4.2.2 en 4.2.3 bedoelde bouwwerken;

b      de aanleg en omvang van parkeervoorzieningen, indien zulks noodzakelijk is:

-          ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

-          voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;

-          ter waarborging van verkeers-, sociale en brandveiligheid;

-          in verband met milieu- en hydrologische aspecten;

c       een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

 

4.4            Specifieke gebruiksregels

4.4.1        Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan:

a      de uitoefening van handel (inclusief detailhandel) nijverheid en dienstverlening (zoals kantoren en horeca), met uitzondering van beroepsmatige activiteiten in de woning;

b      de uitoefening van een bedrijfsmatige activiteiten in de woning;

c       het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte en voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft voor bewoning;

d      de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie.

 

4.4.2        Beroepsmatige activiteiten in de woning of bijgebouw(en)

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van beroepsmatige activiteiten in de woning of bijgebouw(en) toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a      De woonfunctie dient op het bouwperceel primair te blijven.

b      Maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van hoofdgebouw en de bijgebouwen samen mag voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten worden benut.

c       Het gebruik mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de buurt.

d      Detailhandel is slechts toegestaan voor zover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met de uitoefening van beroepsmatige activiteiten.

 

4.4.3        Parkeren

Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.


 

4.5            Afwijken van de gebruiksregels

 

4.5.1        Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder c voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a      De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend onder de voorwaarden dat:

1      een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

2      er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

3      de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;

4      de afstand tussen de woning en het bijbehorende bijgebouw met daarin de afhankelijke woonruimte ten hoogste 20 m mag bedragen.

b      Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

4.5.2        Afwijken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in de woning of bijgebouw(en)

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder b voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de aan- en uitbouwen en bijgebouwen, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a      De woonfunctie dient op het bouwperceel primair te blijven.

b      Het gebruik mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de buurt.

c       Detailhandel is slechts toegestaan voor zover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten.

d      Er mag geen sprake zijn van een zodanige verkeersaantrekkende activiteit die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten.

e      Er mag geen sprake zijn van activiteiten, zoals een kappersbedrijf, die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend.

f        Ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten mag niet meer dan 40% van de hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebruikt, met een maximum van 45 m2.

 

Artikel 5                   Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6                   Algemene bouwregels

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen welke de bouwgrens overschrijdt, behoudens overschrijdingen die volgens deze regels zijn toegestaan.

 

Artikel 7                   Algemene aanduidingsregels

7.1            vrijwaringszone – molenbiotoop

 

7.1.1        Algemeen

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ gelden met betrekking tot de bouw van bouwwerken de volgende voorwaarden:

a      Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan 1/30 van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de voet van de, deze molenbiotoop bepalende, molen, vermeerderd met 3 m.

b      Het sub a vervatte verbod geldt niet voor bouwwerken waarvan de bouwhoogte lager is dan het niveau van de belt of de stelling van de molen.

 

7.2            Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.2.1        Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur, voor zover het geen bouwwerken betreft;

b      het ophogen van gronden;

c       het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing.


 

7.2.2        Uitzonderingen

Het in lid 7.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

7.2.3        Toelaatbaarheid

De in lid 7.2.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of waarde van de molen als landschapsbepalend element, niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.

 

Artikel 8                   Algemene wijzigingsregels

 

8.1            Wijziging bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor zover het betreft de begrenzingen van de bestemmingen, met dien verstande dat de oppervlakte van de te wijzigen aaneengesloten bestemming met niet meer dan 10% mag worden gewijzigd, indien daardoor het door de gemeenteraad vastgestelde beleid beter kan worden gerealiseerd, de aanliggende bestemmingen overeenkomstig worden gewijzigd en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

 

Artikel 9                   Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor:

a      geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;

b      het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m;

c       het oprichten van zendmasten ten dienste van de telecommunicatie, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 40 m.

 

Artikel 10              Overige regels

10.1       Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a      de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

b      de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

c       de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

d      het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

e      de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en

f        de ruimte tussen bouwwerken.

 

10.2       Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

 


 

Artikel 11              Overgangsrecht

11.1       Overgangsrecht bouwwerken

a      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1        gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2        na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b      Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaald in lid 11.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

c       Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

11.2       Overgangsrecht gebruik

a      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c       Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 12              Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Molendreef’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, maart 2011