Inhoud

Hoofdstuk 1      Inleidende regels  1

Artikel 1      Begrippen  1

Artikel 2      Wijze van meten  6

Hoofdstuk 2      Bestemmingsregels  9

Artikel 3      Bedrijf – Nutsvoorziening  9

Artikel 4      Groen  10

Artikel 5      Maatschappelijk  11

Artikel 6      Sport 12

Artikel 7      Verkeer 13

Artikel 8      Woongebied  14

Artikel 9      Leiding – Gas  20

Artikel 10    Waarde – Archeologie  22

Hoofdstuk 3      Algemene regels  25

Artikel 11    Anti-dubbeltelregel 25

Artikel 12    Algemene gebruiksregels  25

Artikel 13    Algemene afwijkingsregels  25

Artikel 14    Overige regels  26

Hoofdstuk 4      Overgangs- en slotregels  27

Artikel 15    Overgangsregels  27

Artikel 16    Slotregel 28

 


 

 


Hoofdstuk 1                  Inleidende regels

Artikel 1                                                                                                                      Begrippen

 

plan

het bestemmingsplan ‘Voorzieningencluster Beek’ van de gemeente Laarbeek;

 

bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1659.BPBDonderwijsbeek-OH01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

 

aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar inge-volge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

aan-huis-verbonden bedrijf

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij

behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

 

aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

achtergevel

gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorgevel;

 

afhankelijke woonruimte (met betrekking tot mantelzorg)

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

 

bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 


bebouwingspercentage

een op de verbeelding dan wel in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel, bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maxi-maal mag worden bebouwd;

 

bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, be-werken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

 

bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan:

     bestaat of in uitvoering is;

     mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen , waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend;

 

bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

 

bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

 

bijgebouw

gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, onderscheid wordt gemaakt in aangebouwde en vrijstaande bijgebou-wen;

 

bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

 

bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;


bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij el-kaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

 

bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die het-zij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

dagrecreatie

vorm van recreatie waarbij het ruimtegebruik een kortstondig karakter heeft, gericht is op sport en spel en plaatsvindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang;

 

eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

 

erfbeplanting

afschermende of maskerende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het be-stemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een an-dere functie;

 
extensief dagrecreatief medegebruik

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën of boe-rengolf, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is;

 

gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting waarbij als gevolg van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

 

hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrens-waarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld bij of krachtens de Wet geluidhinder;


hoofdgebouw

een gebouw, dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen bestemming als be-langrijkste bouwwerk op het bouwperceel valt aan te merken;

hoofdverblijf

plaats die fungeert als vaste woon- of verblijfplaats en/of het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene;

 

huishouden

de bewoning door een persoon of meerdere personen, in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzonder woonvorm, van een woning;

 
kamerverhuur

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft;

 
maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken een zelfde maatvoering geldt;

 

mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

 
natuurwaarden

waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefge-meenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (bio-toop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied;

 

peil

a      voor een gebouw, gelegen op een afstand van 4 meter uit de wegkant: de hoogte van de kruin van de weg;

b      voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;

c       indien in, op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;

 

perceelsgrens

de grens van het bouwperceel;

 

recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

 


voorgevel

gevel aan de voorzijde van een gebouw en indien aanwezig gerelateerd aan de ligging van de ‘voorgevelrooilijn hoofdgebouwen’;

 

voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel (i.c. de meest gezichtsbepalende ge-vel) van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;

 

voorgevelrooilijn gebouwen

de aangegeven lijn die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;

 
vrijstaand bijgebouw

een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

vrijstaande woning

woning waarbij sprake is van een hoofdgebouw dat vrij van de zijdelingse perceels-grenzen staat;

 

werk

een werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

 

woning

een (gedeelte) van een gebouw dan dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden;

 
zijgevel

gevel of gemeenschappelijke scheidsmuur van een gebouw, niet zijnde voor- of achter-gevel.


Artikel 2                                                                                                                      Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

afstand tot de bestemmingsgrens

de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de bestemmingsgrens;

 

afstand tussen gebouwen

de kortste afstand van de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

 

afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens

de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens;

 

breedte van bouwpercelen

de afstand tussen de zijdelingse perceelsgrenzen;

 

de hoogte van een windmolen

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

 


Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.


 

Hoofdstuk 2                  Bestemmingsregels

Artikel 3                                                                                                                      Bedrijf – Nutsvoorziening

3.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      uitsluitend een nutsvoorziening;

b      bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, groen.

 

3.2             Bouwregels

 

3.2.1         Hoofdgebouw

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a      een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b      de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;

c       het bebouwd oppervlak van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage(%)’.

 

3.2.2         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a      de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m bedragen;

b      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen.


Artikel 4                                                                                                                      Groen

4.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      de aanleg en instandhouding van een beplanting afgestemd op de omgeving en het omringende landschap;

b      actieve en passieve recreatie met de daarbij behorende voorzieningen, zoals wandelpaden, speelvoorzieningen en specifieke gebruiksgroenvoorzieningen ten behoeve van de omliggende woonbuurt;

c       het houden van evenementen, het inrichten van standplaatsen, terrassen en hon-denuitlaatstroken, alsmede het plaatsen van reclame-uitingen, voor zover toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);

d      waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;

e      langzaamverkeersroutes, zoals fiets- en voetpaden;

f         (kleine bouwwerken ten behoeve van) doeleinden van openbaar nut;

g       kleine bouwwerken, welke wat betreft aard en afmeting passen binnen de hiervoor genoemde doeleinden.

 

4.2             Bouwregels

 

4.2.1         Gebouwen

Op deze gronden mogen alleen gebouwen ten behoeven van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:

a      de oppervlakte niet meer dan 15 mag bedragen;

b      de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

 

4.2.2         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a         De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

b         De bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 m.

c         De bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.

 


Artikel 5                                                                                                                      Maatschappelijk

5.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      onderwijsvoorzieningen en een sporthal;

b      bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, verhardingen en water.

 

5.2             Bouwregels

 

5.2.1         Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a      gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

b      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven;

c       het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

 

5.2.2         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

a      de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;

b      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

5.3             Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a      de situering en afmetingen van de in artikel 5.2.1 en 5.2.2 bedoelde bouwwerken;

b      de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;

c       situering en afmetingen van erfafscheidingen op hoekpercelen, indien zulks noodzakelijk is:

-        ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

-        voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;

-        ter waarborging van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.


Artikel 6                                                                                                                      Sport

6.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      sportvoorzieningen en activiteiten;

b      tennisbanen;

c       bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals lichtmasten, groen, verhardingen en water.

 

6.2             Bouwregels

 

6.2.1         Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

6.2.2         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a      de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 m;

b      de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;

c       de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.


Artikel 7                                                                                                                      Verkeer

7.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

b      parkeervoorzieningen;

c       groenvoorzieningen;

d      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

e      het houden van evenementen, het inrichten van standplaatsen en hondenuitlaatstroken alsmede het plaatsen van reclame-uitingen, voor zover toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening;

f        (kleine bouwwerken ten behoeve van) doeleinden van openbaar nut.

 

7.2             Bouwregels

 

7.2.1         Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

a      De oppervlakte van ene gebouw ten behoeve van doeleinden van openbaar nut mag ten hoogste 15 m2 bedragen met een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter.

 

7.2.2         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a      de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 12 m;

b      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.


Artikel 8                                                                                                                      Woongebied

8.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      woningen;

b      bijgebouwen ten behoeve van de onder a. genoemde woningen;

c       bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

d      tuinen en erven;

e      aan- huis-verbonden beroepen;

f        groenvoorzieningen;

g       water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen

h      parkeervoorzieningen;

i        doeleinden van openbaar nut;

j        voorzieningen voor verkeer en verblijf.

 

8.2             Bouwregels

 

8.2.1         Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a      in het bestemmingsvlak mag ten hoogste het aangeduide ‘maximum aantal wooneenheden’ gebouwd worden;

b      hoofdgebouwen mogen vrijstaand, twee-aaneen, aaneen en gestapeld worden gebouwd;

c       de afstand van de voorgevel van een woning tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m;

d      de gezamenlijke diepte van een hoofdgebouw en een aangebouwd bijgebouw mag ten hoogste 15 m bedragen, met dien verstande dat de afstand tussen de achtergevel van het hoofdgebouw en de achterste (van de weg gekeerde) bouwperceels-grens ten minste 8 m zal bedragen;

e      de hoofdgebouwen van vrijstaande woningen zullen aan beide zijden en van twee-aan-een of geschakelde woningen aan één zijde op ten minste 2,5 m uit de zijdelingse bouwperceelsgrens worden gebouwd;

f        de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m) is aangegeven;

g       de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m) is aangegeven;

h      de hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een kap met een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 50°.

 


8.2.2         Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

a      met uitzondering van het onder e bepaalde mogen bijgebouwen op niet minder dan  5 m van de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw worden opgericht;

b      voor de hoogten van bijgebouwen gelden de volgende regels:

 

 

Maximum
goothoogte
Maximum
bouwhoogte

vrijstaande

bijgebouwen

 

3,5 m

5 m

 

aangebouwde

bijgebouwen

 

3,5 m

6 m

 

 

c       de gezamenlijke diepte van een hoofdgebouw en een aangebouwd bijgebouw mag maximaal 15 m bedragen;

d      de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal bedragen:

1      bij een vrijstaande woning: 200 , met dien verstande dat ten hoogste 50% van het bouwperceel bebouwd mag worden;

2      bij een twee-aaneen of aaneengebouwde woning: 150 , met dien verstande dat ten hoogste 50% van het bouwperceel bebouwd mag worden;

e      voor bijgebouwen geldt dat zij moeten worden gebouwd binnen een (denkbeeldig) vlak vanaf 3 m hoogte op de perceelsgrens, wijkend onder een hoek van 60°, behalve in geval er sprake is van een aaneengesloten bouwmassa, inclusief kap,aan weerszijden van de perceelsgrens;

f        op de gronden voor de naar de weg gekeerde gevel mag per woning één aangebouwd bijgebouw worden gebouwd, mits:

1      de afstand tot de aan de weg grenzende perceelsgrens minimaal 3 m bedraagt;

2      de diepte niet meer bedraagt dan 1,25 m. met dien verstande dat voor entreeportalen de diepte maximaal 2 m mag bedragen;

3      de oppervlakte niet meer bedraagt dan 6 ;

4      de breedte niet meer bedraagt dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw;

5      de goot- respectievelijk nokhoogte niet meer bedraagt dan 3 respectievelijk 3,5 m.

g       op de gronden voor de naar de weg gekeerde gevel mag per woning één luifel worden gebouwd, mits:

1      de diepte niet meer bedraagt dan 1,25 m;

2      de breedte niet meer bedraagt dan een kwart van de breedte van het hoofdgebouw;

3      de luifel niet één geheel vormt met een aangebouwd bijgebouw, zoals bedoeld in 8.2.2  onder f.

 

8.2.3         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a      op de gronden, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel, mag de hoogte van erfafscheidingen maximaal 2 m, de hoogte van vlaggenmasten 8 m, de hoogte van antennes maximaal 15 m, de hoogte van verlichtsarmaturen maximaal 8 m, de hoogte van bewegwijzering maximaal 8 m en de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m bedragen;

b      op de gronden, voor zover gelegen voor de naar de weg gekeerde gevel, mag de hoogte van pergola’s maximaal 2,5 m, de hoogte van vlaggenmasten maximaal 5 m, de hoogte van verlichtingsarmaturen 8 m, de hoogte van bewegwijzering  8 m en de hoogte van andere bouwwerken (zoals erfafscheidingen) maximaal 1 m bedragen;

c       in afwijking van het onder b bepaalde, mag bij hoekpercelen waar sprake is van meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de hoogte van een erfafscheiding bij situering voor de naar de weg gekeerde gevel van de zijstraat ook maximaal 2 m bedragen, mits de erfafscheiding is gelegen op een afstand van minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw.

 

8.3             Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a      de situering en afmetingen van de in artikel 8.2.1 en 8.2.2 bedoelde bouwwerken;

b      de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;

c       situering en afmetingen van erfafscheidingen op hoekpercelen, indien zulks noodzakelijk is:

1      ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

2      voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;

3      ter waarborging van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

8.4             Afwijking van de bouwregels

 

8.4.1         Omgevingsvergunning voor patiowoningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.1 onder d en h en 8.2.2 onder c voor het bouwen van patiowoningen, met dien verstande dat:

a      de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden geschaad;

b      het aan de straatzijde gelegen gedeelte van de patiowoning, voor zover dit tevens betreft de voorzijde van de woning, dient te worden voorzien van een kap met een dakhelling van ten minste 30° en ten hoogste 50°.

 

8.4.2         Omgevingsvergunning voor verhogen goot- en bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.1 onder f en g voor het verhogen van de maximale goot- en/of bouwhoogte, met dien verstande dat:

a      de verhoging past binnen de stedenbouwkundige opzet van de omgeving;

b      de goothoogte ten hoogste 8 m mag bedragen;

c       de bouwhoogte ten hoogste 12,5 m mag bedragen.

 

8.4.3         Omgevingsvergunning voor vergroten oppervlakte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.2 onder d voor het vergroten van de oppervlakte bijgebouwen,met dien verstande dat:

a      de omgevingsvergunning alleen mag worden verleend voor de bouw van een bijzondere woonvoorziening;

b      vergroting van de oppervlakte bijgebouwen niet mag leiden tot het ontstaan van een extra zelfstandige woning;

c       de bezonning van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;

d      de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden ge-schaad.

 

8.4.4         Omgevingsvergunning voor vervallen afschuiningshoek

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.2 onder e voor het laten vallen van de eis van een afschuiningshoek ingeval er wel sprake is van aansluitende bebouwing op het aangrenzende perceel, zonder dat er gesproken kan worden van een volledig doorlopende bouwmassa.

 

8.5             Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

a      Het hoofdgebouw en de bijgebouwen mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroepen, met dien verstande dat:

1      de woonfunctie op het bouwperceel primair blijft;

2      maximaal 40 van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de bijgebouwen samen voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten mag worden benut;

3      het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder;

4      oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;

5      detailhandel slechts is toegestaan voor zover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met de uitoefening van beroepsmatige activiteiten.


b      Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 11 wordt in elk geval gerekend het gebruik:

1      voor de uitoefening van handel (incl. detailhandel) nijverheid en dienstverlening (zoals kantoren en horeca), met uitzondering van beroepsmatige activiteiten;

2      van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte en voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft voor bewoning;

3      voor de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie.

 

8.6             Afwijking van de gebruiksregels

 

8.6.1         Omgevingsvergunning voor uitoefening aan-huis-verbonden bedrijven

Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.5 onder b1 voor de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven in de woning en of bijgebouw(en) met dien verstande dat:

a      de betreffende woning in overwegende mate geschikt dient te blijven voor gebruik als woning overeenkomstig de bestemming;

b      bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, dit betekent onder meer dat:

1      in principe geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;

2      vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

3      het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

4      het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, d.w.z. dat degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;

c       het niet betreft een zodanige verkeersaantrekkende activiteit die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;

d      geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de bedrijfsmatige activiteit;

e      activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kappersbedrijven, niet zijn toegestaan;

f        ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief bijgebouwen in gebruik zijn, met een maximum van:

1      bij bouwpercelen tot 250 :                            45 m2;

2      bij bouwpercelen van 250 tot 750 :           60 m2;

3      bij bouwpercelen groter dan 750 :              75 m2.

 

8.7             Omgevingsvergunning voor afhankelijke woonruimte

Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.5 onder b2 voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

a      De omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend onder de voorwaarden dat:

1      een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

2      er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

3      de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 ;

4      de afstand tussen de woning en het bijbehorende bijgebouw met daarin de afhankelijke woonruimte ten hoogste 20 m mag bedragen;

b      het bevoegd gezag nadere voorwaarden kunnen stellen aan de omgevingsvergunning;

c       het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekken, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bestaande noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 


Artikel 9                 Leiding – Gas

 

9.1             Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a      de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse gastransportleidingen, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – gas’;

b      groenvoorzieningen.

 

9.2             Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:

a      bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse gastransportleidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 m.

 

9.3             Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 9.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      Het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energievoorziening dient te zijn gewaarborgd.

b      Burgemeester en wethouders winnen schriftelijk advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

 

9.4             Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

9.4.1           Verboden werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonderof in afwijking van ene omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      Het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen.

b      Het uitvoeren van graafwerkzaamheden.

c       het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem.

d      Het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen.

e      Het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

 

9.4.2           Uitzonderingen

Het in lid 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      Het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming.

b      Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

9.4.3           Toelaatbaarheid

a                                          De in lid 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energievoorziening zijn gewaarborgd.

b                                          Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in dit lid 9.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.


Artikel 10                                                                                                                 Waarde – Archeologie

10.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

 

10.2        Bouwregels

 

10.2.1     Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

a      Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 , een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

b      Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegde gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

1      De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

2      De verplichting tot het doen van opgravingen.

3      De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

10.2.2     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

a      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

10.3        Afwijking van de bouwregels

Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a      het bepaalde in lid 9.2 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

b      het bepaalde in lid 9.2 onder b voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende andere bestemming(en) die niet aan de in lid 9.2 onder b genoemde voorwaarden voldoen, met dien verstande dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

 


10.3.1     Omgevingsvergunning voor archeologisch onderzoek

Een omgevingsvergunning, zoals in lid  9.3.1 bedoeld, zal in ieder geval worden verleend indien:

a      De aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

b      De aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar oordeel van het college in voldoende mate worden veiliggesteld.

c       De betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

1      Het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden.

2      Het doen van opgravingen.

3      Begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.

 

10.4        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

 

10.4.1     Verbod voor uitvoeren van werken of werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

a      het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, egaliseren en ontginnen;

b      het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;

c       het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d      het verlagen of verhogen van het waterpeil;

e      het planten of rooien van bomen, waarbij de boomstronken en of –stompen worden verwijderd;

f        het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

10.4.2     Uitzondering op het aanlegverbod

Het in lid 9.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

a      werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;

b      werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn;

c       werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende bouw- of aanlegvergunning of ontgrondingvergunning;

d      werken en/of werkzaamheden waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 30 cm beneden het maaiveld;

e      werken of werkzaamheden over een oppervlakte kleiner dan 30 ;

f        archeologisch onderzoek.


10.4.3     Voorwaarde voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden wordt in ieder geval verleend indien:

a      de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b      de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarden van het betrokken terrein naar het oordeel van het college in voldoende mate worden veiliggesteld;

c       de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden gericht op:

1      het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2      het doen van opgravingen;

3      begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

 

 

Hoofdstuk 3                  Algemene regels

Artikel 11                                                                                                                 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 12                                                                                                                 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.

 

 

Artikel 13                                                                                                                 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van:

a      de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

b      deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:

1      de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;

2      de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

3      er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;

c       deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten be-hoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:

1      de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen;

2      de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;

d      deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:

1      ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;

2      ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;

3      ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;

e      deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, licht-kappen en technische ruimten, met dien verstande dat:

1      de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;

2      de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toege-stane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

 

 

Artikel 14                                                                                                                 Overige regels

14.1        Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van steden-bouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Wo-ningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a      de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalin-gen;

b      de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

c       de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

d      het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

e      de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;

f        de ruimte tussen bouwwerken.

 

14.2        Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4            Overgangs- en
slotregels

Artikel 15                                                                                                                 Overgangsregels

15.1        Overgangsrecht bouwwerken

a      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1        gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2        na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b      Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

c       Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

15.2        Overgangsrecht gebruik

a      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c       Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

 


Artikel 16                                                                                                                 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan Voorzieningencluster Beek.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, 10 november 2010                                                    Vastgesteld, 19 mei 2011