Inhoud
Artikel 3 Bedrijf – Nutsvoorziening
Artikel 10 Waarde – Archeologie
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
het bestemmingsplan ‘Voorzieningencluster Beek’ van de gemeente Laarbeek;
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1659.BPBDonderwijsbeek-OH01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar inge-volge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij
behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorgevel;
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
een op de verbeelding dan wel in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel, bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maxi-maal mag worden bebouwd;
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, be-werken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
een bouwwerk dat op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan:
— bestaat of in uitvoering is;
— mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen , waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend;
de grens van een bestemmingsvlak;
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, onderscheid wordt gemaakt in aangebouwde en vrijstaande bijgebou-wen;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
de grens van een bouwvlak;
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij el-kaar behorende bebouwing is toegelaten;
de grens van een bouwperceel;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die het-zij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
vorm van recreatie waarbij het ruimtegebruik een kortstondig karakter heeft, gericht is op sport en spel en plaatsvindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang;
de bouwlaag op de begane grond;
afschermende of maskerende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het be-stemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een an-dere functie;
extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën of boe-rengolf, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een inrichting waarbij als gevolg van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrens-waarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld bij of krachtens de Wet geluidhinder;
een gebouw, dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen bestemming als be-langrijkste bouwwerk op het bouwperceel valt aan te merken;
plaats die fungeert als vaste woon- of verblijfplaats en/of het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene;
de bewoning door een persoon of meerdere personen, in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzonder woonvorm, van een woning;
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken een zelfde maatvoering geldt;
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefge-meenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (bio-toop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied;
a
voor een gebouw, gelegen op
een afstand van
b voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
c indien in, op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;
de grens van het bouwperceel;
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
gevel aan de voorzijde van een gebouw en indien aanwezig gerelateerd aan de ligging van de ‘voorgevelrooilijn hoofdgebouwen’;
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel (i.c. de meest gezichtsbepalende ge-vel) van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;
de aangegeven lijn die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;
een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
woning waarbij sprake is van een hoofdgebouw dat vrij van de zijdelingse perceels-grenzen staat;
een werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde;
een (gedeelte) van een gebouw dan dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden;
gevel of gemeenschappelijke scheidsmuur van een gebouw, niet zijnde voor- of achter-gevel.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de bestemmingsgrens;
de kortste afstand van de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens;
de afstand tussen de zijdelingse perceelsgrenzen;
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.
Bij
de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels,
balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding
van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan
De voor ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a uitsluitend een nutsvoorziening;
b bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, groen.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
c het bebouwd oppervlak van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage(%)’.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
b
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mag niet meer dan
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a de aanleg en instandhouding van een beplanting afgestemd op de omgeving en het omringende landschap;
b actieve en passieve recreatie met de daarbij behorende voorzieningen, zoals wandelpaden, speelvoorzieningen en specifieke gebruiksgroenvoorzieningen ten behoeve van de omliggende woonbuurt;
c het houden van evenementen, het inrichten van standplaatsen, terrassen en hon-denuitlaatstroken, alsmede het plaatsen van reclame-uitingen, voor zover toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
d waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;
e langzaamverkeersroutes, zoals fiets- en voetpaden;
f (kleine bouwwerken ten behoeve van) doeleinden van openbaar nut;
g kleine bouwwerken, welke wat betreft aard en afmeting passen binnen de hiervoor genoemde doeleinden.
Op deze gronden mogen alleen gebouwen ten behoeven van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a
de oppervlakte niet meer dan
b
de bouwhoogte niet meer dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen
dan
b
De bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten mag niet meer
bedragen dan
c
De bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a onderwijsvoorzieningen en een sporthal;
b bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, verhardingen en water.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven;
c het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
a
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
b
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a de situering en afmetingen van de in artikel 5.2.1 en 5.2.2 bedoelde bouwwerken;
b de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;
c situering en afmetingen van erfafscheidingen op hoekpercelen, indien zulks noodzakelijk is:
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
- ter waarborging van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a sportvoorzieningen en activiteiten;
b tennisbanen;
c bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals lichtmasten, groen, verhardingen en water.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a
de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer
bedragen dan
b
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
c
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a voorzieningen voor verkeer en verblijf;
b parkeervoorzieningen;
c groenvoorzieningen;
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e het houden van evenementen, het inrichten van standplaatsen en hondenuitlaatstroken alsmede het plaatsen van reclame-uitingen, voor zover toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening;
f (kleine bouwwerken ten behoeve van) doeleinden van openbaar nut.
Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:
a
De oppervlakte van ene gebouw ten behoeve van
doeleinden van openbaar nut mag ten hoogste
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a
de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer
bedragen dan
b
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a woningen;
b bijgebouwen ten behoeve van de onder a. genoemde woningen;
c bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
d tuinen en erven;
e aan- huis-verbonden beroepen;
f groenvoorzieningen;
g water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen
h parkeervoorzieningen;
i doeleinden van openbaar nut;
j voorzieningen voor verkeer en verblijf.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a in het bestemmingsvlak mag ten hoogste het aangeduide ‘maximum aantal wooneenheden’ gebouwd worden;
b hoofdgebouwen mogen vrijstaand, twee-aaneen, aaneen en gestapeld worden gebouwd;
c
de afstand van de voorgevel van een woning tot
de naar de weg gekeerde perceelsgrens mag niet minder bedragen dan
d
de gezamenlijke diepte van een hoofdgebouw en
een aangebouwd bijgebouw mag ten hoogste
e
de hoofdgebouwen van vrijstaande woningen zullen
aan beide zijden en van twee-aan-een of geschakelde
woningen aan één zijde op ten minste
f de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m) is aangegeven;
g de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m) is aangegeven;
h de hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een kap met een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 50°.
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
a
met uitzondering van het onder e bepaalde mogen
bijgebouwen op niet minder dan
b voor de hoogten van bijgebouwen gelden de volgende regels:
|
Maximumgoothoogte |
Maximumbouwhoogte |
vrijstaande bijgebouwen |
|
|
aangebouwde bijgebouwen |
|
|
c
de gezamenlijke diepte van een hoofdgebouw en
een aangebouwd bijgebouw mag maximaal
d de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal bedragen:
1
bij een vrijstaande woning:
2
bij een twee-aaneen of
aaneengebouwde woning:
e
voor bijgebouwen geldt dat zij moeten worden
gebouwd binnen een (denkbeeldig) vlak vanaf
f op de gronden voor de naar de weg gekeerde gevel mag per woning één aangebouwd bijgebouw worden gebouwd, mits:
1
de afstand tot de aan de weg grenzende
perceelsgrens minimaal
2
de diepte niet meer bedraagt dan
3
de oppervlakte niet meer bedraagt dan
4 de breedte niet meer bedraagt dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw;
5
de goot- respectievelijk nokhoogte niet meer
bedraagt dan 3 respectievelijk
g op de gronden voor de naar de weg gekeerde gevel mag per woning één luifel worden gebouwd, mits:
1
de diepte niet meer bedraagt dan
2 de breedte niet meer bedraagt dan een kwart van de breedte van het hoofdgebouw;
3 de luifel niet één geheel vormt met een aangebouwd bijgebouw, zoals bedoeld in 8.2.2 onder f.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a
op de gronden, voor zover gelegen achter de naar
de weg gekeerde gevel, mag de hoogte van erfafscheidingen
maximaal
b
op de gronden, voor zover gelegen voor de naar
de weg gekeerde gevel, mag de hoogte van pergola’s maximaal
c
in afwijking van het onder b bepaalde, mag bij
hoekpercelen waar sprake is van meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de
hoogte van een erfafscheiding bij situering voor de
naar de weg gekeerde gevel van de zijstraat ook maximaal
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a de situering en afmetingen van de in artikel 8.2.1 en 8.2.2 bedoelde bouwwerken;
b de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;
c situering en afmetingen van erfafscheidingen op hoekpercelen, indien zulks noodzakelijk is:
1 ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
2 voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
3 ter waarborging van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.1 onder d en h en 8.2.2 onder c voor het bouwen van patiowoningen, met dien verstande dat:
a de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden geschaad;
b het aan de straatzijde gelegen gedeelte van de patiowoning, voor zover dit tevens betreft de voorzijde van de woning, dient te worden voorzien van een kap met een dakhelling van ten minste 30° en ten hoogste 50°.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.1 onder f en g voor het verhogen van de maximale goot- en/of bouwhoogte, met dien verstande dat:
a de verhoging past binnen de stedenbouwkundige opzet van de omgeving;
b
de goothoogte ten hoogste
c
de bouwhoogte ten hoogste
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.2 onder d voor het vergroten van de oppervlakte bijgebouwen,met dien verstande dat:
a de omgevingsvergunning alleen mag worden verleend voor de bouw van een bijzondere woonvoorziening;
b vergroting van de oppervlakte bijgebouwen niet mag leiden tot het ontstaan van een extra zelfstandige woning;
c de bezonning van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
d de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden ge-schaad.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.2 onder e voor het laten vallen van de eis van een afschuiningshoek ingeval er wel sprake is van aansluitende bebouwing op het aangrenzende perceel, zonder dat er gesproken kan worden van een volledig doorlopende bouwmassa.
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
a Het hoofdgebouw en de bijgebouwen mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroepen, met dien verstande dat:
1 de woonfunctie op het bouwperceel primair blijft;
2
maximaal
3 het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder;
4 oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
5 detailhandel slechts is toegestaan voor zover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met de uitoefening van beroepsmatige activiteiten.
b Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 11 wordt in elk geval gerekend het gebruik:
1 voor de uitoefening van handel (incl. detailhandel) nijverheid en dienstverlening (zoals kantoren en horeca), met uitzondering van beroepsmatige activiteiten;
2 van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte en voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft voor bewoning;
3 voor de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie.
Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.5 onder b1 voor de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven in de woning en of bijgebouw(en) met dien verstande dat:
a de betreffende woning in overwegende mate geschikt dient te blijven voor gebruik als woning overeenkomstig de bestemming;
b bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, dit betekent onder meer dat:
1 in principe geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
2 vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3 het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
4 het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, d.w.z. dat degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
c het niet betreft een zodanige verkeersaantrekkende activiteit die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
d geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de bedrijfsmatige activiteit;
e activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kappersbedrijven, niet zijn toegestaan;
f ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief bijgebouwen in gebruik zijn, met een maximum van:
1
bij bouwpercelen tot 250 m²:
2
bij bouwpercelen van 250 tot 750 m²:
3
bij bouwpercelen groter dan 750 m²:
Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.5 onder b2 voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
a De omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend onder de voorwaarden dat:
1 een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
2 er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
3
de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende
regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van
4
de afstand tussen de woning en het bijbehorende
bijgebouw met daarin de afhankelijke woonruimte ten hoogste
b het bevoegd gezag nadere voorwaarden kunnen stellen aan de omgevingsvergunning;
c het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekken, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bestaande noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse gastransportleidingen, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – gas’;
b groenvoorzieningen.
In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:
a
bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van
de ondergrondse gastransportleidingen tot een maximale bouwhoogte van
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 9.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a Het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energievoorziening dient te zijn gewaarborgd.
b Burgemeester en wethouders winnen schriftelijk advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
Het is binnen deze bestemming verboden zonderof in afwijking van ene omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a Het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen.
b Het uitvoeren van graafwerkzaamheden.
c het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem.
d Het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen.
e Het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
Het in lid 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a Het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming.
b Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
a De in lid 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energievoorziening zijn gewaarborgd.
b Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in dit lid 9.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de
andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een
reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte
groter dan
b Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegde gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1 De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
2 De verplichting tot het doen van opgravingen.
3 De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
a
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a het bepaalde in lid 9.2 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
b het bepaalde in lid 9.2 onder b voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende andere bestemming(en) die niet aan de in lid 9.2 onder b genoemde voorwaarden voldoen, met dien verstande dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
Een omgevingsvergunning, zoals in lid 9.3.1 bedoeld, zal in ieder geval worden verleend indien:
a De aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
b De aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar oordeel van het college in voldoende mate worden veiliggesteld.
c De betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
1 Het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden.
2 Het doen van opgravingen.
3 Begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a
het uitvoeren van grondbewerkingen op een
grotere diepte dan
b
het ophogen van gronden met meer dan
c het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
d het verlagen of verhogen van het waterpeil;
e het planten of rooien van bomen, waarbij de boomstronken en of –stompen worden verwijderd;
f het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Het in lid 9.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
a werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;
b werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn;
c werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende bouw- of aanlegvergunning of ontgrondingvergunning;
d
werken en/of werkzaamheden waarbij geen
grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan
e
werken of werkzaamheden over een oppervlakte
kleiner dan
f archeologisch onderzoek.
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden wordt in ieder geval verleend indien:
a de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarden van het betrokken terrein naar het oordeel van het college in voldoende mate worden veiliggesteld;
c de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden gericht op:
1 het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2 het doen van opgravingen;
3 begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van:
a de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
b deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
1
de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet
meer mag bedragen dan
2 de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
3 er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
c deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten be-hoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
1
de inhoud per gebouwtje niet meer dan
2
de bouwhoogte niet meer dan
d deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
1
ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen
zijnde, tot niet meer dan
2
ten behoeve van waarschuwings-
en/of communicatiemasten tot niet meer dan
3
ten behoeve van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, tot niet meer dan
e deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, licht-kappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
1 de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
2 de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toege-stane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van steden-bouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Wo-ningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalin-gen;
b de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
c de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
d het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
e de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
f de ruimte tussen bouwwerken.
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Voorzieningencluster Beek.
Rosmalen, 10 november 2010 Vastgesteld, 19 mei 2011