Artikel
3 |
|||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
3.1 |
Bestemmingsomschrijving |
||||||||
|
|||||||||
De voor ‘Bedrijf’
aangewezen gronden zijn bestemd voor: |
|||||||||
|
a. |
bedrijven in
milieucategorie 3.1 zoals vermeld in de bij deze
regels behorende Staat van bedrijven en
inrichtingen (SBI) (bijlage) binnen het
aanduidingsvlak ‘bedrijf van categorie 3.1’,
uitgezonderd Bevi-bedrijven; |
|||||||
|
b. |
bedrijven in
milieucategorie 3.1 en 3.2 zoals vermeld in de
bij deze regels behorende Staat van bedrijven en
inrichtingen (SBI) (bijlage) binnen het
aanduidingsvlak ‘bedrijf van categorie 3’,
uitgezonderd Bevi-bedrijven; |
|||||||
|
c. |
bedrijven in
milieucategorie 4 zoals vermeld in de bij deze
regels behorende Staat van bedrijven en
inrichtingen (SBI) (bijlage) binnen het
aanduidingsvlak ‘bedrijf van categorie 4’,
uitgezonderd Bevi-bedrijven; |
|||||||
|
d. |
bedrijven in
milieucategorie 4 en 5 zoals vermeld in de bij
deze regels behorende Staat van bedrijven en
inrichtingen (SBI) (bijlage) binnen het
aanduidingsvlak ‘bedrijf van categorie 4 en 5’,
uitgezonderd Bevi-bedrijven; |
|||||||
|
e. |
kantoren, met dien
verstande dat deze deel moeten uitmaken van een
bedrijf als bedoeld in sub a t/m d en het
kantooroppervlak niet meer bedraagt dan 40% van
het totale bedrijfsoppervlak met een maximum van
2000m²; |
|||||||
|
f. |
zelfstandige kantoren met
en zonder baliefunctie en zonder of met een
matige publieksaantrekkende werking en met een
matige of hoge auto-afhankelijkheid binnen het
aanduidingsvlak ‘kantoor’ |
|||||||
|
g. |
een milieustraat binnen het
aanduidingsvlak ‘specifieke vorm van bedrijf -
milieustraat’; |
|||||||
|
h. |
het aanleggen van een
stamlijn binnen het aanduidingsvlak
‘railverkeer’; |
|||||||
|
i. |
een (gebouwde)
parkeervoorziening; |
|||||||
|
|
|
|||||||
met de daarbij behorende: |
|||||||||
|
j. |
ontsluitingswegen; |
|||||||
|
k. |
in- en uitritten; |
|||||||
|
l. |
verkeersvoorzieningen,
waaronder voet- en fietspaden,
parkeervoorzieningen, straatmeubilair en abri’s; |
|||||||
|
m. |
groenvoorzieningen; |
|||||||
|
n. |
voorzieningen ten behoeve
van de waterhuishouding; |
|||||||
|
o.. |
voorzieningen van openbaar
nut. |
|||||||
|
|
|
|||||||
|
|
|
|||||||
3.2 |
Bouwregels |
||||||||
|
|
||||||||
Op de tot ‘Bedrijf’
bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken
worden opgericht die qua aard en afmetingen bij
deze bestemming passen, met dien verstande dat: |
|||||||||
|
a. |
bedrijven niet rechtstreeks
mogen worden ontsloten op de wegen met de
aanduiding ‘weg’, maar moeten worden
ontsloten via reguliere ontsluitingswegen; |
|||||||
|
b. |
voorzien moet worden in
voldoende laad- en losmogelijkheden op eigen
terrein, waarbij de laad- en losplaatsen zo
dienen te worden gesitueerd dat het ladend en
lossend verkeer kan manoeuvreren en zich kan
opstellen op het bouwperceel zelf, zodat het
openbaar gebied daarmee niet wordt belast; |
|||||||
|
c. |
voorzien moet worden in
voldoende parkeermogelijkheden op eigen terrein,
waarbij in ieder geval ruimte dient te worden
gereserveerd zodat voldaan wordt aan de door de
gemeente Halderberge vastgestelde parkeernormen |
|||||||
|
d. |
voorzien moet worden in
voldoende inpandige fietsvoorzieningen, waarbij
de volgende minimale normen gelden: |
|||||||
|
|
- |
voor bedrijven: 1
fietsvoorziening per 500 m² bruto
bedrijfsvloeroppervlak; |
||||||
|
|
- |
voor kantoren: 1
fietsvoorziening per 200 m² bruto
bedrijfsvloeroppervlak; |
||||||
|
e. |
ten aanzien van de maximale
omvang van bouwpercelen gelden de aanduidingen
op de planverbeelding. |
|||||||
|
|
|
|||||||
3.2.1 |
Gebouwen |
||||||||
|
a. |
gebouwen moeten binnen het
bouwvlak worden gebouwd; |
|||||||
|
b. |
de afstand van een gebouw
tot aan de perceelsgrens bedraagt minimaal 5
meter, behoudens ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke bouwaanduiding – verplichte
bouwgrens’ waar in de naar de rijksweg gekeerde
perceelsgrens moet worden gebouwd; |
|||||||
|
c. |
de maximale bouwhoogte is
15 meter; |
|||||||
|
d. |
het minimale
bebouwingspercentage per bouwperceel is 40; |
|||||||
|
e. |
het maximale
bebouwingspercentage per bouwperceel is 80
tenzij anders op de planverbeelding aangegeven; |
|||||||
|
f. |
binnen een zone van 9 meter
vanaf de perceelsgrens waarin het perceel wordt
ontsloten, mogen uitsluitend gebouwen ten
behoeve van de kantoorfunctie worden gebouwd,
het bepaalde in sub a en b blijft van
toepassing; |
|||||||
|
g. |
binnen een zone van 22
meter vanaf de weg waarop het perceel wordt
ontsloten mogen buiten of aan de
bedrijfsgebouwen geen laad- en losvoorzieningen
worden gerealiseerd; |
|||||||
|
h. |
de gebouwen mogen worden
voorzien van een kap met een maximale dakhelling
van 15°; |
|||||||
|
i. |
de oppervlakte van een
gebouw van openbaar nut bedraagt maximaal 50 m²
met een maximale bouwhoogte van 3,5 meter, met
uitzondering van gebouwen ten behoeve van een
KWO-systeem waarbij de maximale oppervlakte
150m² en de maximale bouwhoogte 4,5 meter mag
bedragen; |
|||||||
|
j. |
bij de percelen met
aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding –
verplichte bouwgrens’: |
|||||||
|
|
- |
dienen de gebouwen te
worden gebouwd in de naar de rijksweg
toegekeerde perceelsgrens |
||||||
|
|
- |
geldt over een diepte van 5
meter vanaf de naar de rijksweg gekeerde
perceelsgrens een bouwhoogte van 8 meter. |
||||||
|
|
||||||||
3.2.2 |
Bouwwerken, geen gebouwen
zijnde |
||||||||
|
a. |
bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, met uitzondering van reclame-uitingen,
mogen op het gehele bouwperceel worden
opgericht; |
|||||||
|
b. |
de hoogte mag maximaal 8
meter bedragen, met uitzondering van: |
|||||||
|
|
- |
terreinafscheidingen
waarvan de hoogte maximaal 2,5 meter mag
bedragen, behoudens ter plaatse van de gronden
met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf -
milieustraat’ waar de hoogte maximaal 3 meter
mag bedragen; |
||||||
|
|
- |
bewegwijzering waarvan de
hoogte maximaal 10 meter mag bedragen; |
||||||
|
|
||||||||
3.3 |
Nadere
eisen |
||||||||
|
|
||||||||
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten
aanzien van de op grond van dit artikel
toegelaten bepalingen ten aanzien van de: |
|||||||||
|
- |
situering van bedrijven en
bedrijfsactiviteiten; |
|||||||
|
- |
situering en afmetingen van
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde; |
|||||||
|
- |
situering en afmetingen van
de percelen; |
|||||||
|
- |
de hoogte van gebouwen; |
|||||||
|
- |
inrichting van de gronden
waaronder de aanleg en omvang van
parkeervoorziengen, groenvoorzieningen en de
aanleg en profilering van toegangs- en
ontsluitingswegen, |
|||||||
indien dit noodzakelijk is: |
|||||||||
|
a. |
ter waarborging van de
ruimtelijke en functionele structuur ter
plaatse; |
|||||||
|
b. |
voor een verantwoorde
stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing; |
|||||||
|
c. |
ter waarborging van de
milieuzonering; |
|||||||
|
d. |
ter voorkoming van een
onevenredige aantasting van de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden en bouwwerken; |
|||||||
|
e. |
ter waarborging van de
verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand-
en rampenbestrijding; |
|||||||
|
f. |
in verband met de gewenste
parkeer-, laad- en losruimte van voldoende
omvang op eigen terrein. |
|||||||
|
|
|
|||||||
|
|
||||||||
3.4 |
Afwijken
van de bouwregels |
||||||||
|
|||||||||
3.4.1
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
art. 3.2.a
voor het rechtstreeks ontsluiten op de wegen met
de aanduiding ‘weg’, onder de voorwaarde dat: |
|||||||||
|
a. |
de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet
onevenredig worden aangetast; |
|||||||
|
b. |
de verkeersveiligheid
gewaarborgd is. |
|||||||
|
|
||||||||
3.4.2
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken
van het bepaalde in art. 3.2.c ten aanzien van
de reservering voor ruimte voor de minimale
parkeernormen,
onder
de voorwaarden dat: |
|||||||||
|
a. |
aangetoond dient te worden
dat het betreffende bedrijf voldoende heeft aan
minder parkeerplaatsen dan de minimale norm
voorschrijft; |
|||||||
|
b. |
de openbare ruimte niet mag
worden belast met de parkeerdruk van het
betreffende bedrijf. |
|||||||
|
|||||||||
3.4.3
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken
van het bepaalde in
art.
3.2.c ten aanzien van de reservering voor
ruimte voor de minimale parkeernormen op eigen
terrein,
onder
de voorwaarden dat: |
|||||||||
|
a. |
aangetoond dient te worden
dat de parkeerbehoefte van het betreffende
bedrijf gevonden wordt in een al dan niet
gebouwde parkeervoorziening op een ander
bouwperceel; |
|||||||
|
b. |
de openbare ruimte niet mag
worden belast met de parkeerdruk van het
betreffende bedrijf. |
|||||||
|
|
||||||||
3.4.4
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
art. 3.2.1.c
voor
de verhoging van de aangegeven maximale
bouwhoogten met dien verstande dat: |
|||||||||
|
a. |
binnen het aanduidingsvlak
‘kantoor’ deze maximale bouwhoogte 19 meter mag
bedragen |
|||||||
|
b. |
op de gronden binnen het
aanduidingsvlak ‘specifieke vorm van bedrijf -
veld a’ deze maximale bouwhoogte 25 meter mag
bedragen; |
|||||||
onder de voorwaarden dat
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: |
|||||||||
|
|
- |
het straat- en
bebouwingsbeeld; |
||||||
|
|
- |
de verkeersveiligheid; |
||||||
|
|
- |
de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden. |
||||||
|
|||||||||
3.4.5
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
art. 3.2.1.d en e
voor de verhoging en/of verlaging van het
bebouwingspercentage, onder de voorwaarde dat
geen onevenredige aantasting plaatsvindt
van: |
|||||||||
|
|
- |
het straat- en
bebouwingsbeeld; |
||||||
|
|
- |
de verkeersveiligheid; |
||||||
|
|
- |
de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden. |
||||||
|
|||||||||
3.4.6
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
art. 3.2.1.h
voor het afwijken van de maximale dakhelling van
gebouwen, onder voorwaarden dat geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van: |
|||||||||
|
|
- |
het straat- en
bebouwingsbeeld; |
||||||
|
|
- |
de verkeersveiligheid; |
||||||
|
|
- |
de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden. |
||||||
|
|
||||||||
3.4.7
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
art. 3.2.1.j
voor verlaging dan wel verhoging van de
aangegeven bouwhoogte van 8 meter naar een
hoogte gelegen tussen 7,5 en 8,5 meter, onder
voorwaarden dat geen onevenredige
aantasting plaatsvindt van: |
|||||||||
|
|
- |
het straat- en
bebouwingsbeeld; |
||||||
|
|
- |
de verkeersveiligheid; |
||||||
|
|
- |
de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden. |
||||||
|
|||||||||
3.4.8
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
art. 3.2.2.a voor het toestaan van
reclame-uitingen, onder de voorwaarde dat:
|
|||||||||
|
a. |
voldaan wordt aan het
gestelde in het vastgestelde beeldkwaliteitplan
voor het bedrijventerrein. |
|||||||
|
|||||||||
3.4.9
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
art. 3.2.2.b
voor het plaatsen van een hogere terrein
afscheiding, onder de voorwaarde dat: |
|||||||||
|
a. |
aangetoond kan worden dat
een hogere terreinafscheiding noodzakelijk is
voor de beveiliging van het bedrijf c.q. de
bedrijfsproducten; |
|||||||
|
b. |
geen onevenredige
aantasting plaatsvindt van: |
|||||||
|
|
- |
het straat- en
bebouwingsbeeld; |
||||||
|
|
- |
de verkeersveiligheid; |
||||||
|
|
- |
de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden. |
||||||
|
|
||||||||
3.5 |
Specifieke gebruiksregels |
||||||||
|
|
||||||||
Strijdig
gebruik |
|||||||||
Onder strijdig gebruik
wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of
laten gebruiken van de gronden en/of opstallen
binnen deze bestemming ten behoeve van: |
|||||||||
|
a. |
een seksinrichting; |
|||||||
|
b. |
een (bedrijfs)woning; |
|||||||
|
c. |
voor het opslaan, storten
of bergen van materialen en producten,
be-houdens voor zover zulks noodzakelijk is voor
het op de bestemming gerichte gebruik van de
grond; |
|||||||
|
d. |
voor open opslag tenzij
deze zodanig plaatsvindt dat de opslag niet
zichtbaar is vanaf de openbare weg en aldus
achter bebouwing plaatsvindt dan wel is
afgeschermd door middel van groenvoorzieningen; |
|||||||
|
e. |
het plaatsen van caravans; |
|||||||
|
f. |
de uitoefening van een
andere tak van handel (inclusief detailhandel),
bedrijf of dienstverlening dan ingevolge het
bepaalde in art. 3.1
is toegestaan; |
|||||||
|
g. |
zelfstandige kantoren,
behoudens op de gronden gelegen binnen het
aanduidingsvlak ‘kantoor’; |
|||||||
|
h. |
het vestigen danwel
oprichten van Bevi-bdrijven; |
|||||||
|
i. |
gokhallen, casino’s,
amusementshallen; |
|||||||
|
j. |
de opslag en verkoop van
motorbrandstoffen. |
|||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
3.6 |
Afwijken
van de gebruiksregels |
||||||||
|
|
||||||||
3.6.1
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3.1.a en daarmee samenhangend artikel
3.5.f,
met inachtneming
van de volgende bepalingen: |
|||||||||
|
a. |
een omgevingsvergunning
voor het afwijken kan worden verleend ten
behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van
een bedrijf dat is opgenomen in categorie 3.2
van de Staat van bedrijven en inrichtingen (SBI)
indien deze, gelet op de milieubelasting, naar
aard en invloed op de omgeving geacht kan worden
te behoren tot categorie 3.1 van de Staat van
bedrijven en inrichtingen (SBI) ; |
|||||||
|
b. |
een omgevingsvergunning
voor het afwijken kan worden verleend ten
behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van
een bedrijf, dat hoewel, gelet op de
milieubelasting, naar aard en invloed op de
omgeving gelijkwaardig is aan categorie 3.1 van
de Staat van bedrijven en inrichtingen (SBI) ,
niet in de Staat van bedrijven en inrichtingen
(SBI) wordt genoemd; |
|||||||
|
c. |
een omgevingsvergunning
voor het afwijken kan worden verleend ten
behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van
een bedrijf, dat gelet op de milieubelasting,
naar omvang, aard en invloed op de omgeving
gelijkwaardig is aan de bedrijven als genoemd in
artikel 3.1; |
|||||||
|
d. |
bij de beoordeling van de
aard en invloed van de milieubelasting van een
bedrijf dienen de volgende
milieubelastingcomponenten mede in de
beoordeling te worden betrokken: geluid,
geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij
tevens kan worden gekeken naar de
verontreiniging van lucht en bodem, de
diversiteit en het al dan niet continue karakter
van het bedrijf en de visuele hinder en
verkeersaantrekkende werking. |
|||||||
|
|||||||||
3.6.2
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3.1.b en daarmee samenhangend artikel
3.5.f, met inachtneming
van de volgende bepalingen: |
|||||||||
|
a. |
een omgevingsvergunning
voor het afwijken kan worden verleend ten
behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van
een bedrijf dat is opgenomen in categorie 4 van
de Staat van bedrijven en inrichtingen (SBI)
indien deze, gelet op de milieubelasting, naar
aard en invloed op de omgeving geacht kan worden
te behoren tot categorie 3.1 of 3.2 van de Staat
van bedrijven en inrichtingen (SBI) ; |
|||||||
|
b. |
een omgevingsvergunning
voor het afwijken kan worden verleend ten
behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van
een bedrijf, dat hoewel, gelet op de
milieubelasting, naar aard en invloed op de
omgeving gelijkwaardig is aan categorie 3.1 of
3.2 van de Staat van bedrijven en inrichtingen
(SBI) , niet in de Staat van bedrijven en
inrichtingen (SBI) wordt genoemd; |
|||||||
|
c. |
een omgevingsvergunning
voor het afwijken kan worden verleend ten
behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van
een bedrijf, dat gelet op de milieubelasting,
naar omvang, aard en invloed op de omgeving
gelijkwaardig is aan de bedrijven als genoemd in
artikel 3.1; |
|||||||
|
d. |
bij de beoordeling van de
aard en invloed van de milieubelasting van een
bedrijf dienen de volgende
milieubelastingcomponenten mede in de
beoordeling te worden betrokken: geluid,
geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij
tevens kan worden gekeken naar de
verontreiniging van lucht en bodem, de
diversiteit en het al dan niet continue karakter
van het bedrijf en de visuele hinder en
verkeersaantrekkende werking. |
|||||||
|
|||||||||
3.6.3
|
|||||||||
|
a. |
|
|||||||
|
b. |
|
|||||||
VERVALLEN |
|||||||||
|
|||||||||
3.6.4
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3.1.c en daarmee samenhangend artikel
3.5.f,
met inachtneming van de volgende bepalingen: |
|||||||||
|
a. |
een omgevingsvergunning
voor het afwijken kan worden verleend ten
behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van
een bedrijf dat is opgenomen in categorie 5 van
de Staat van bedrijven en inrichtingen (SBI)
indien deze, gelet op de milieubelasting, naar
aard en invloed op de omgeving geacht kan worden
te behoren tot categorie 4 van de Staat van
bedrijven en inrichtingen (SBI) ; |
|||||||
|
b. |
een omgevingsvergunning
voor het afwijken kan worden verleend ten
behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van
een bedrijf, dat hoewel, gelet op de
milieubelasting, naar aard en invloed op de
omgeving gelijkwaardig is aan categorie 4 van de
Staat van bedrijven en inrichtingen (SBI) , niet
in de Staat van bedrijven en inrichtingen (SBI)
wordt genoemd; |
|||||||
|
c. |
een omgevingsvergunning
voor het afwijken kan worden verleend ten
behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van
een bedrijf, dat gelet op de milieubelasting,
naar omvang, aard en invloed op de omgeving
gelijkwaardig is aan de bedrijven als genoemd in
artikel 3.1; |
|||||||
|
d. |
bij de beoordeling van de
aard en invloed van de milieubelasting van een
bedrijf dienen de volgende
milieubelastingcomponenten mede in de
beoordeling te worden betrokken: geluid,
geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij
tevens kan worden gekeken naar de
verontreiniging van lucht en bodem, de
diversiteit en het al dan niet continue karakter
van het bedrijf en de visuele hinder en
verkeersaantrekkende werking. |
|||||||
|
|||||||||
3.6.5
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3.1.d en daarmee samenhangend artikel
3.5.f,
met inachtneming van de volgende bepalingen: |
|||||||||
|
a. |
een omgevingsvergunning
voor het afwijken kan worden verleend ten
behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van
een bedrijf dat is opgenomen in categorie 6 van
de Staat van bedrijven en inrichtingen (SBI)
indien deze, gelet op de milieubelasting, naar
aard en invloed op de omgeving geacht kan worden
te behoren tot categorie 5 van de Staat van
bedrijven en inrichtingen (SBI) ; |
|||||||
|
b. |
een omgevingsvergunning
voor het afwijken kan worden verleend ten
behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van
een bedrijf, dat hoewel, gelet op de
milieubelasting, naar aard en invloed op de
omgeving gelijkwaardig is aan categorie 4 of 5
van de Staat van bedrijven en inrichtingen (SBI)
, niet in de Staat van bedrijven en inrichtingen
(SBI) wordt genoemd; |
|||||||
|
c. |
een omgevingsvergunning
voor het afwijken kan worden verleend ten
behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van
een bedrijf, dat gelet op de milieubelasting,
naar omvang, aard en invloed op de omgeving
gelijkwaardig is aan de bedrijven als genoemd in
artikel 3.1; |
|||||||
|
d. |
bij de beoordeling van de
aard en invloed van de milieubelasting van een
bedrijf dienen de volgende
milieubelastingcomponenten mede in de
beoordeling te worden betrokken: geluid,
geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij
tevens kan worden gekeken naar de
verontreiniging van lucht en bodem, de
diversiteit en het al dan niet continue karakter
van het bedrijf en de visuele hinder en
verkeersaantrekkende werking. |
|||||||
|
|||||||||
3.6.6
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3.1.c en d en daarmee samenhangend
artikel 3.5.f
voor de vestiging c.q. uitoefening van een
bedrijf dat is opgenomen in categorie 3 van de
Staat van bedrijven en inrichtingen (SBI) ,
onder de volgende voorwaarden: |
|||||||||
|
a. |
de een omgevingsvergunning
voor het afwijken uitsluitend mag worden
verleend indien binnen de gronden met de
aanduiding ‘bedrijf van categorie 3’ geen plaats
is voor de vestiging c.q. uitoefening van het
bedrijf; |
|||||||
|
b. |
de maatvoeringseisen zoals
bedoeld in dit artikel van toepassing blijven. |
|||||||
|
|
||||||||
3.6.7
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3.1.e en daarmee samenhangend artikel
3.5.f
voor een kantoorvloeroppervlak van 60% van het
totale bedrijfsoppervlak met een maximum van
2.500 m², waarbij op de gronden met de
aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf -
veld a’
dit
maximum 5.000 m² bedraagt,
onder de voorwaarden dat: |
|||||||||
|
a. |
de verhoging van het
kantoorvloeroppervlak noodzakelijk is voor de
bedrijfsvoering; |
|||||||
|
b. |
aangetoond kan worden dat
de verhoging van het kantoorvloeroppervlak geen
extra verkeersaantrekkende werking geeft; |
|||||||
|
c. |
aangetoond kan worden dat
voorzien wordt in voldoende
parkeervoorzieningen. |
|||||||
|
|