De voor ‘Waterstaat – Waterkering’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van de primaire waterkering.
In afwijking van hetgeen elders in
deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere
bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond,
buiten het bouwvlak, uitsluitend bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van
a Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ter voorkoming van onevenredige aantasting van het waterkerende vermogen van de waterkering.
b De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien hieromtrent advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
b
het diepploegen, diepwoelen
of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de
aanleg van leidingen, allen dieper dan
c het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
d het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
e het aanleggen van landschapselementen;
f
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen
groter dan
Het in lid 32.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
a De in lid 32.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering.
b Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen, door de begrenzing van de bestemming te wijzigen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De wijziging tot een beter resultaat leidt voor het beoogde doel waarvoor de bestemming is aangewezen..
b Het betrokken waterschapsbestuur is gehoord.