De voor ‘Leiding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a een brandstofleiding, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn – leiding brandstof’;
b een gasleiding, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn – leiding gas’;
c een rioolleiding, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn – leiding riool’;
d een waterleiding, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn – leiding water.
Op de gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken ten
behoeve van de aanleg en instandhouding van de desbetreffende leidingen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 25.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de overige bestemmingen van deze gronden, mits door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de leidingen, de bebouwing geen belemmering vormen voor de aanleg en instandhouding van de betreffende leiding en vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerders.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen,
diepploegen, ontginnen en het ophogen van gronden met dien verstande dat het
werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan
b het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
c het aanbrengen van gesloten verhardingen;
d het indrijven van voorwerpen in de bodem;
e het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
f het aanleggen van waterlopen of het vergaven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
g het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waarbij stobben worden verwijderd.
Het in lid 25.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
a De in lid 25.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden omgevingsvergunning, indien het behoud van een veilige ligging en de continuďteit van de leiding zijn gewaarborgd.
b Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen door deze bestemming en/of een
aanduiding voor een hartlijn te wijzigen en/of gedeeltelijk te verwijderen, indien
de betreffende leiding van ligging wijzigt danwel is
verwijderd. Alvorens dit plan te wijzigen wint het bevoegd gezag advies
in bij de betreffende leidingbeheerder.