Inhoudsopgave

 

 

Regels

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1

Inleidende regels

 

Artikel 1

Begrippen

 

Artikel 2

Wijze van meten

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 2

Bestemmingsregels

 

Artikel 3

Groen

 

Artikel 4

Verkeer-Verblijf

 

Artikel 5

Wonen

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3

Algemene regels

 

Artikel 6

Anti-dubbeltelregel

 

Artikel 7

Algemene afwijkingsregels

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 4

Overgangs- en slotregels

 

Artikel 8

Overgangsrecht

 

Artikel 9

Slotregel

 

 

 

 

 

 terug naar inhoudsopgave

 

 

HOOFDSTUK 1        INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1

 

Begrippen

 

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

 

1.1

Plan

Het bestemmingsplan “Vermunt, Oudenbosch” van de gemeente Halderberge.

 

1.2

Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1665.BP1002-C001 met de bijbehorende regels.

 

1.3

Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.4

Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.5

Aan- of uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwde, en vanuit dat hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie en/of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.

 

1.6

Aangebouwd of vrijstaand bijgebouw

Een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk (door zijn constructie en/of afmetingen) als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw maar van daaruit niet rechtstreeks toegankelijk is en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.

 

1.7

Algemene wet bestuursrecht

Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

 

1.8

Bebouwing

Één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

1.9

Bebouwingspercentage

Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

 

 

 

1.10

Begane grond

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 m boven peil is gelegen;

 

1.11

Bestaand

Bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;

Bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan

 

1.12

Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

 

1.13

Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.14

Bijgebouw

Een vrijstaand of aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en die vanuit het hoofdgebouw niet rechtstreeks toegankelijk is.

 

1.15

Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.16

Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

 

1.17

Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap).

 

1.18

Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.19

Bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

 

1.20

Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

1.21

Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.22

Bouwwijze

De wijze van bouwen van een hoofdgebouw , waarbij:

 

a.

onder aaneengebouwd wordt verstaan een hoofdgebouw, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het  aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;

 

b.

onder gestapeld wordt een gebouw verstaan, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;

 

c.

onder twee-aaneen wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);

 

d.

onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd.

 

1.23

Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.

 

1.24

Erfafscheiding

Een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond.

 

1.25

Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.26

Geluidsgevoelige gebouwen en terreinen

Gebouwen welke gebruikt worden voor bewoning of daartoe bestemd zijn danwel andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.

 

1.27

Hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

1.28

Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer

Besluit van 5 januari 1993, Stb. 1993, 50, houdende uitvoering van de hoofdstukken 1 en 8 van de Wet milieubeheer en hoofdstuk V van de Wet geluidhinder.

 

1.29

Kap

Een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een nader in de regels bepaalde helling. De dakschilden dienen tenminste 60% van het dak te bedekken.

 

1.30

Kelder

Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein.

 

1.31

Luifel

Afdak of overkapping met een diepte van tenminste 1 m, aan of bij een gebouw,  al of niet ondersteund.

 

1.32

Mobiele kampeervoertuigen

Een tentwagen, een kampeerauto of een caravan (geen stacaravan zijnde), die uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar gebruikt wordt uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

 

1.33

Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

                                                                          

1.34

Nutsvoorzieningen

Gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, electriciteit, gas e.d.

 

1.35

Omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

 

1.36

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.

 

1.37

Omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.

  

1.38

Omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.

 

1.39

Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk:

omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder g van de Wabo.

 

1.40

Ondergeschikte bouwdelen

Ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen.

 

1.41

Ondergronds

Onder peil.

 

1.42

Onderkomens

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

 

1.43

Overbouwing

Een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is op minimaal 2,5 m boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het aansluitend afgewerkte terrein.

 

1.44

Overkapping

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.

 

1.45

Patiowoning

 

Een woning waarbij een volledig woonprogramma op de begane grond gesitueerd is waarbij de tuin omsloten is door wanden.

 

1.46

Peil

 

a.

Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;

 

b.

In andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;

 

c.

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.

 

1.47

Plat dak

Een dak met een dakhelling van minder dan 15º.

 

1.48

Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

 

1.49

Seksinrichting

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

1.50

Stacaravan

Een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.

 

1.51

Tuin

Een als zodanig op de kaart aangegeven gebied

 

1.52

Voorgevel

De naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.

 

1.53

Voorgevelrooilijn

De lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel).

 

1.54

Voortuin

Het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen vóór de voorgevelrooilijn(en).

 

1.55

Wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan.

 

1.56

Wet milieubeheer

Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

  

1.57

Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

 

1.58

Woning/ wooneenheid

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

 

1.59

Woningwet

Wet van 29 augustus 1991 (Stb. 439) tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

 

1.60

Zijtuin

Het bij de woning behorende perceelsgedeelte, dat is gelegen naast de zijgevel, tussen de voor- en achtergevelrooilijn, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voortuin.

 

 


terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 2

 

Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1

De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens:

De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens.

 

2.2

De dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.3

De goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.4

De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.5

De bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.6

De lengte, de breedte en de diepte van een bouwwerk:

Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren), met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

 

2.7

De vloeroppervlakte van een gebouw

De totale oppervlakte van alle bouwlagen gemeten tussen (de binnenste verticale projectie van) de binnenzijde van de gevels en/of scheidsmuren.

 

2.8

De oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.


terug naar inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 2        BESTEMMINGSREGELS

 

 

 

Artikel 3

Groen

 

3.1

Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.

plantsoenen;

 

b.

groenvoorziening;

 

c.

speelvoorzieningen;

 

d.

beplanting;

 

e.

voet- en fietspaden;

 

f.

beeldende kunstwerken;

 

g.

nutsvoorzieningen;

 

h.

geluidwerende voorzieningen;

 

i.

water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

 

 

3.2

Bouwregels

 

 

3.2.1

Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

 

3.2.2

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen aan het volgende te voldoen:

 

a.

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 8 m.

 

b.

De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

c.

De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

3.3

Specifieke gebruiksregels

 

 

 

 

Strijdig gebruik

 

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

 

a.

het opslaan, storten of bergen van materialen en producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

 

b.

het plaatsen van caravans.

 

terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 4

Verkeer -Verblijf

 

4.1

Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer-Verblijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.

wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie; 

 

b.

voet- en rijwielpaden;

 

c.

verblijfsvoorzieningen;

 

d.

parkeervoorzieningen;

 

e.

groenvoorzieningen;

 

f.

straatmeubilair;

 

g.

speelvoorzieningen;

 

h.

beeldende kunstwerken;

 

i.

nutsvoorzieningen;

 

j.

geluidwerende voorzieningen;

 

k.

water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

 

 

4.2

Bouwregels

 

 

4.2.1

Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

 

4.2.2

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen aan het volgende te voldoen:

 

a.

de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 8 m;           

 

b.

de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;

 

c.

de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

4.3

Specifieke gebruiksregels

 

 

 

 

Strijdig gebruik

 

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

 

a.

het opslaan, storten of bergen van materialen en producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

 

b.

het plaatsen van caravans.

 

 

 terug naar inhoudsopgave

  

Artikel 5

 

Wonen

5.1

Bestemmingsomschrijving

 

 

5.1.1

Algemeen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.

wonen;

 

b.

nutsvoorzieningen;

 

c.

waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met de daarbij behorende voorzieningen zoals tuinen, erven, toegangspaden, parkeervoorzieningen, verhardingen, langzaamverkeersvoorzieningen, groen en overeenkomstig de in 5.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

 

5.1.2

Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 5.1.1:

 

a.

Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1.

maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;        

2.

degene die de activiteiten in de woning of het daarbij behorende bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;

3.

activiteiten die vergunningsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;

4.

er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit;

 

b.

Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit

Het gebruik van een deel van de woning en/of de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis is uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken zoals bepaald in artikel 5.5.

 

5.2

Bouwregels

 

5.2.1

Algemeen

Op de gronden binnen deze bestemming zijn uitsluitend hoofdgebouwen in de vorm van woningen en bij de woning behorende andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, die ten dienste staan van deze bestemming.

 

 


5.2.2

Situering gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

 

a.

hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak", met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen tevens buiten het bouwvlak zijn toegestaan;

 

b.

aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen zijn zowel binnen de aanduiding "bouwvlak" als binnen de aanduiding "bijgebouwen" toegestaan.

 

 

5.2.3

Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.

het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd in de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak;  

 

 

b.

het aantal te bouwen woningen mag per aanduidingsvlak niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" is aangeduid;

 

 

c.

de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” is aangegeven;

 

 

d.

voor de bouwwijze van woningen geldt het volgende:

 

 

 

1.

in het bouwvlak met de aanduidingen "vrijstaand" en "twee-aaneen" zijn vrijstaande woningen en twee aaneengebouwde woningen toegestaan;

 

 

 

2.

in het bouwvlak met de aanduiding "vrijstaand" zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;

 

 

 

3.

in het bouwvlak met de aanduiding "tweeaaneen" zijn uitsluitend twee aaneengebouwde woningen toegestaan;

 

 

 

4.

in de bouwvlakken met de aanduiding "aaneengebouwd" zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan;

 

 

 

5.

in de bouwvlakken met de aanduiding “specifieke bouwaanduiding-1” zijn uitsluitend patiowoningen toegestaan.

 

 

e.

voor een hoofdgebouw in de bouwwijze "vrijstaand" bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 m;

 

 

f.

voor een hoofdgebouw in de bouwwijze "twee-aaneen" bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 m aan de zijde waar het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw op het naastgelegen perceel is gebouwd;

 

 

g.

voor een hoofdgebouw in de bouwwijze "aaneengebouwd", die tevens eindwoning van het blok is, bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m aan de zijde waar het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw op het naastgelegen perceel is gebouwd;  

 

 

h.

een hoofdgebouw in de bouwwijze "specifieke bouwaanduiding-1", mag in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;  

 

 

i.

van het bouwvlak in de bouwwijze "specifieke bouwaanduiding-1", is per bouwperceel minimaal 40 m² onbebouwd;  

 

 

j.

bouwen onder peil is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".

 

 

 

 

5.2.4

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

 

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, gelden de volgende regels:

 

 

a.

de bebouwde oppervlakte van de gronden met de aanduiding "bijgebouwen" mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 60m² met dien verstande dat deze gronden per bouwperceel met niet meer dan 50% mogen worden bebouwd.

 

 

b.

de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag per bouwperceel niet meer dan 100m² bedragen;

 

 

c.

aan- uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mogen binnen het bouwvlak uitsluitend worden gesitueerd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan;

 

 

d.

de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

 

 

e.

de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m;

 

 

f.

de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m;

 

 

g.

voor de aan- en uitbouwen in de vorm van erkers die worden gesitueerd op de gronden buiten de aanduiding "bouwvlak" en "bijgebouwen" gelden de volgende aanvullende bepalingen:

 

 

 

1.

de diepte bedraagt niet meer dan 1,5 m;

 

 

 

2.

de breedte bedraagt niet meer dan 2/3 van de breedte van de voorgevel, met dien verstande dat dit nooit meer bedraagt dan 4 m;

 

 

 

3.

indien een aan- of uitbouw of een overkapping in de zijtuin wordt gesitueerd, bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m;

 

 

 

4.

de afstand tot het openbare gebied bedraagt minimaal 2 m.

 

 

 

 

5.2.5

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

 

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende regels:

 

 

a.

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het gebied, gelegen buiten de aanduiding "bouwvlak" en buiten de aanduiding "bijgebouwen" niet meer bedragen dan 1 m, met uitzondering van de gronden met de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” waar erf- en terreinafscheidingen mogen worden opgericht waarbij de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” is aangegeven

 

 

b.

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de aanduiding "bouwvlak" en binnen de aanduiding "bijgebouwen" mag niet meer bedragen dan 2 m met uitzondering van speeltoestellen waarbij de maximale bouwhoogte 4 meter bedraagt;

 

 

 

 

5.2.6

Bouwvlakoverschrijding ondergeschikte bouwdelen

 

Overschrijding van het bouwvlak is toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, met een overschrijding van maximaal 0,5 m.

 

 

 

 

 

 

 

5.3

Afwijken van de bouwregels

 

 

 

 

Goot- en bouwhoogte

 

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.3 onder c voor het toestaan van een grotere goot- en bouwhoogte, waarbij de goothoogte maximaal 6 meter en de bouwhoogte maximaal 11 meter mag bedragen.

 

 

 

 

 

 

 

5.4

Specifieke gebruiksregels

 

 

 

 

Strijdig gebruik

 

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

 

 

a.

zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft bijgebouwen;  

 

 

b.

een seksinrichting;

 

 

c.

het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

 

 

d.

voor het opslaan, storten of bergen van materialen en producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

 

 

e.

het plaatsen van caravans;

 

 

 

 

     

5.5

Afwijken van de gebruiksregels

 

 

 

 

Afwijken publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

 

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.4 onder c, teneinde binnen een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis toe te staan. Hiervoor dient aan de volgende criteria te worden voldaan:

 

 

a.

maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;    

 

 

b.

degene die de activiteiten in de woning of het daarbij behorende bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;

 

 

c.

het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;

 

 

d.

de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;

 

 

e.

afwijking ten behoeve van detailhandel is toegestaan;

 

 

f.

de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen bij voorkeur op eigen terrein te worden gesitueerd wanneer dat niet het geval is dient beoordeeld te worden of de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteiten niet onevenredig toeneemt.

 

 

 

 

 

 

 

5.6

Wijzigingsbevoegdheid

 

 

 

 

5.6.1

Wijziging bouwwijze

 

Het bevoegd gezag is bevoegd ingevolge artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, deze bestemming te wijzigen teneinde een andere bouwwijze toe te staan dan de bestaande, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

 

 

a.

het aantal woningen blijft gelijk, met dien verstande dat splitsing van een woning is toegestaan, waarbij maximaal 1 woning mag worden toegevoegd;   

 

 

b.

de te realiseren woning(en) dient/dienen te passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma;

 

 

c.

daar waar verandering van bouwwijze bestaat uit splitsing van een woning, bedraagt de inhoud van beide woningen minimaal 450 m3;

 

 

d.

er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;

 

 

e.

het  leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;

 

 

f.

het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;

 

 

g.

de geluidbelasting vanwege het wegverkeer en/of railverkeer van geluidsgevoelige gebouwen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een reeds verkregen hogere grenswaarde ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan;

 

 

h.

uit onderzoek dient te blijken dat de externe veiligheid voldoende gewaarborgd is.

 

 

 

 

5.6.2

Wijziging situering bouwvlak

 

Het bevoegd gezag is bevoegd ingevolge artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, deze bestemming te wijzigen teneinde het bouwvlak op een andere plaats op het bouwperceel te situeren, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

 

 

a.

de maatvoeringseisen en bouwwijze mogen niet worden veranderd;

 

 

b.

het aantal maximaal toegestane woningen per bouwperceel blijft gelijk;

 

 

c.

het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;

 

 

d.

er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;

 

 

e.

het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;

 

 

f.

de geluidbelasting vanwege het wegverkeer en/of railverkeer van geluidsgevoelige gebouwen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een reeds verkregen hogere grenswaarde ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan;

 

 

g.

uit onderzoek dient te blijken dat de externe veiligheid voldoende gewaarborgd is.

 

 

 

 


terug naar inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 3  ALGEMENE REGELS

 

 

 

Artikel 6

Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

 terug naar inhoudsopgave

Artikel 7

Algemene afwijkingsregels

 

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken kan worden verleend, is het bevoegd gezag bevoegd een omgevingsvergunning voor het afwijken te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

a.

het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;

b.

geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein.

c.

van de planregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes of daarmee vergelijkbare gebouwen, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, fietsenstallingen en abri’s worden gebouwd, met dien verstande dat:

 

1.

de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

 

2.

de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

d.

van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken wordt vergroot:

 

1.

ten behoeve van kunstwerken tot niet meer dan 40 m;

 

2.

ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;

e.

van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:

 

1.

de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;

 

2.

de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.


terug naar inhoudsopgave

 

 

HOOFDSTUK 4  OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Artikel 8

Overgangsrecht

 

8.1

Overgangsrecht bouwwerken

 

 

8.1.1

Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

 

a.

gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

 

b.

na het tenietgaan tengevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd, veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.

 

 

8.1.2

Ontheffing

Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in 8.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 8.1.1 met maximaal 10%.     

 

 

8.1.3

Uitzondering

Het bepaalde in 8.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

8.2

Overgangsrecht gebruik

 

 

8.2.1

Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

 

8.2.2

Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 8.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

 

8.2.3

Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 8.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

 

8.2.4

Uitzondering

Het bepaalde in 8.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.


terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 9

Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Vermunt, Oudenbosch  van de gemeente Halderberge.

 

 terug naar inhoudsopgave