Artikel 14       Erf

 

Doeleinden

1.         De op plankaart 2 (Bestemmingen) voor "Erf" aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor:

a.         de aanleg en instandhouding als tuin, met de daarbij behorende gebouwen,

bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde;

b.                 onbebouwde erven en bebouwing ten behoeve van het hoofdgebouw op het

            betreffende bouwperceel, met de daarbij behorende werken, geen bouwwerk

            zijnde, zoals parkeervoorzieningen en oppervlakteverhardingen;

c.                  de bescherming, instandhouding en verbetering van de ruimtelijke

            karakteristiek en de cultuurhistorische waarden van het beschermd

            dorpsgezicht.

 

gebouwen

2.         Voor het bouwen van aan , uit  en bijgebouwen en/of carports gelden de volgende

            bepalingen:

a.         de aan- en uitbouwen mogen uitsluitend op de gronden met op plankaart 2

(Bestemmingen) de aanduiding "uitbreidingsstrook" worden gebouwd;

b.         de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en carports mag niet meer

bedragen dan 15% van de oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum

van 50 m2;

c.         de afstand van de bijgebouwen en/of carports tot de zijdelingse perceelgrens

            mag niet minder bedragen dan 1,00 meter, tenzij de bijgebouwen en/of carports

            in de perceelgrens worden gebouwd;

d.         de goothoogte van de aan- en uitbouwen en de aangebouwde bijgebouwen en

            carports, mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grond van het

            hoofdgebouw, met een maximum van 3,00 meter;

e.         de goothoogte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan

            3,00 meter;

f.          indien de bestaande goothoogten, als bedoeld in lid d en lid e, op het tijdstip

            van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan, groter zijn dan 3,00 meter,

            mag de bestaande goothoogte worden gehandhaafd;

g          .indien de aan-, uit- en bijgebouwen en/of carports worden afgedekt met een

            kap, mag de dakhelling niet minder bedragen dan 40º en niet meer dan 60º;

h.         indien de dakhelling, als bedoeld in lid g, op het tijdstip van de tervisielegging

            van het ontwerp van dit plan, kleiner is dan 40º of groter is dan 60º, mag de

            bestaande dakhelling worden gehandhaafd.

 

3.         Voor de bouwpercelen waarvoor op de plankaart geen "uitbreidingsstrook" is

aangegeven èn voor de bouwpercelen waar de bouwmogelijkheden in de

"uitbreidingsstrook" benut zijn, mag een deel van de toegestane oppervlakte aan

bijgebouwen en/of carports worden benut voor de bouw van aan- en uitbouwen, met

dien verstande dat de bouw van tenminste 25 m2 aan bijgebouwen mogelijk moet

blijven.

 

vrijstelling

4.         Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 15 van

de Wet, vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2, sub b, voor het toelaten van

aan-, uit- en bijgebouwen en carports tot 25% van de oppervlakte van het

bouwperceel, met een maximum van 75 m2, indien in het hoofdgebouw een ander

gebruik dan wonen is toegestaan.

 

procedure

5.         Bij het toepassen van de vrijstellingsbevoegdheden als bedoeld in lid 4, nemen

            burgemeester en wethouders de procedurevoorschriften zoals omschreven in Afdeling

            3.4 van de "Algemene wet bestuursrecht" ("Openbare voorbereidingsprocedure";

            artikel 3.10 tot en met 3.13) in acht, met dien verstande dat:

a.         de "Beschrijving in hoofdlijnen", met de daarbij behorende plankaart 1, in acht

            wordt genomen;

b.                 voor de bouwpercelen die zijn gelegen in het gebied van het beschermd

dorpsgezicht en/of voor de bouwpercelen met op plankaart 2 (Bestemmingen)

de aanduiding "beschermd monument", advies wordt ingewonnen van de

gemeentelijke monumentencommissie.

 

nadere eisen situering, kapvorm en dakhelling

6.         Voor de bouwpercelen die zijn gelegen in het gebied van het beschermd dorpsgezicht

en/of voor de bouwpercelen met op plankaart 2 (Bestemmingen) de aanduiding

"beschermd monument", zijn burgemeester en wethouders zijn bevoegd, ten behoeve

van het behoud en herstel van de ruimtelijke karakteristiek en de cultuurhistorische

waarden van het beschermd dorpsgezicht, nadere eisen te stellen aan de situering van

de vrijstaande bijgebouwen en carports en aan de kapvorm en de dakhelling van de

aan , uit  en bijgebouwen en carports.

 

procedure

7.         Bij het toepassen van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in lid

            6, nemen burgemeester en wethouders de procedurevoorschriften zoals omschreven in

Afdeling 3.4 van de "Algemene wet bestuursrecht" ("Openbare

voorbereidingsprocedure"; artikel 3.10 tot en met 3.13) in acht, met dien verstande dat:

a.         de "Beschrijving in hoofdlijnen", met de daarbij behorende plankaart 1, in acht

            wordt genomen;

b.         advies wordt ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.