Inhoudsopgave
Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 2 Wijze van meten
Artikel 3 Algemene
bebouwingsvoorschriften
Artikel 4 Beschrijving in hoofdlijnen
Hoofdstuk II Bestemmingsbepalingen
Artikel 5 Agrarisch gebied met
Landschapswaarden
Artikel 6 Agrarisch gebied met Landschaps- en Natuurwaarden
Artikel 7 Natuur
Artikel 8 Bos
Artikel 9 Landgoed
Artikel 10 Recreatie
Artikel 11 Wonen
Artikel 12 Bedrijven
Artikel 13 Maatschappelijke voorzieningen
Artikel 14 Verkeer
Artikel 15 Spoorwegverkeer
Artikel 16 Water
Artikel 17 Leidingen (dubbelbestemming)
Hoofdstuk III Algemene
bepalingen
Artikel 18 Algemene gebruiksbepalingen
Artikel 19 Aanlegvergunningen
Artikel 20 Algemene vrijstellingsbevoegdheden
Artikel 21 Algemene wijzigingsbevoegdheden
Hoofdstuk IV Overgangs-
en slotbepalingen
Artikel 22 Overgangsbepalingen
Artikel 23 Strafbepaling
Artikel 24 Titel
Kenmerk: 1183/R2000-02/AK
|
|
Bijlage
Staat van
bedrijfsactiviteiten
In deze voorschriften wordt verstaan onder:
het
bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Driebergen-Rijsenburg,
zoals vervat in deze voorschriften en de in lid 2 bedoelde plankaart;
2. Plankaart:
de van het plan deel uitmakende
en als zodanig gewaarmerkte plantekeningen:
a. plandeel
A, nummer 1837-A;
b. plandeel
B, nummer 1837-B;
c. plandeel
C, nummer 1837-C;
d. plandeel
D, nummer 1837-D;
3. Aan
huis gebonden beroep of bedrijf:
de uitoefening aan huis van een
beroep of bedrijf op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig,
ontwerp technisch of hiermee gelijk te stellen terrein;
1. Aan-
en uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw,
dat architectonisch ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar in functioneel
opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw, zoals een erker of een serre;
2. Agrarisch
bedrijf:
een bedrijf dat geheel of
overwegend gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het
telen van gewassen en/of het fokken of houden van dieren, met uitzondering
paardenhouderijen;
3. Agrarisch
bouwvlak:
een bouwperceel waarop
geconcentreerde bebouwing ten behoeve van één agrarisch bedrijf is toegestaan;
4. Agrarisch
hulp- en nevenbedrijf:
een bedrijf dat gericht is op het
leveren van dieren, goederen en diensten aan agrarische bedrijven, dan wel het
verwerken of opslaan van producten en goederen, die afkomstig zijn van
agrarische bedrijven dan wel een bedrijf dat voornamelijk met behulp van
verplaatsbare werktuigen, diensten verleent, hoofdzakelijk aan agrarische
bedrijven;
5. Ander
werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
6.
Archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende
waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende
overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
7. Bebouwing:
een of meer gebouwen en/of
bouwwerken, geen gebouw zijnde;
8. Bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening
van een of meer bedrijfsactiviteiten;
9. Bestaande
woning, bebouwing en/of afmeting:
de woning, dienstwoning of andere
bebouwing, alsmede de goothoogte, oppervlakte of andere maat, zoals die bestaat
of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp
van het plan;
10. Bestemmingsgrens:
een op de plankaart aangegeven
lijn, die de grens aanduidt van een bestemmingsvlak;
11. Bestemmingsvlak:
een op de plankaart door
bestemmingsgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangegeven met eenzelfde
bestemming;
12. Bijgebouw:
een niet voor bewoning bestemd,
vrijstaand of aangebouwd gebouw dat een gebruikseenheid vormt met, alsmede
dienstbaar is aan een woning, bevattende huishoudelijke bergings- en/of
stallings- en/of hobbyruimten;
13. Boogkas:
een tijdelijke, voor mensen
toegankelijke en in hoofdzaak uit plastic of andere transparante materialen bestaand
bouwwerk op een al dan niet verplaatsbare fundering, ten behoeve van het kweken
van gewassen;
14. Boomkwekerij:
een (agrarisch) bedrijf gericht op
het bedrijfsmatig kweken/telen van bomen;
15. Bouwen:
het plaatsen, het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk,
alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een standplaats;
16. Bouwgrens:
een op de plankaart aangegeven
lijn, die niet door gebouwen mag worden overschreden, met uitzondering van overschrijdingen
die volgens deze voorschriften zijn of kunnen worden toegelaten;
17. Bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een
gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of
balklagen is begrensd, met uitzondering van kelder- en/of kapverdiepingen;
18. Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond,
waarop volgens het plan zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;
19. Bouwvlak:
een op de plankaart door
bouwgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn
toegelaten;
20. Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang
van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming
hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect
steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
21. Conferentieoord:
een gebouw of een gedeelte
daarvan speciaal bestemd en ingericht voor het houden van congressen en conferenties;
22. Cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en/of
tuinbouwgronden, met uitzondering van bosgronden;
23. Cultuurhistorische
waarde:
de aan een gebied en/of bouwwerk
toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik
dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of
dat gebied;
24. Dagrecreatie:
een vorm van recreatie waarbij
personen een gedeelte van een dag buiten hun directe vaste of tijdelijke woonomgeving
doorbrengen om zich in hun vrije tijd te ontspannen, waarbij gebruik gemaakt
wordt van al dan niet daarvoor aangelegde dan wel gebouwde voorzieningen,
zonder dat daarbij sprake is van overnachten;
25. Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop
aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of
leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik,
verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit en met uitzondering van verbruik ter plaatse;
26. Dienstgebouw:
een niet voor bewoning bestemd,
vrijstaand gebouw dat een gebruikseenheid vormt met, alsmede dienstbaar is aan
een landgoed, bevattende bergings- en/of stallingsruimten;
27. Dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of
op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van
de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden
geacht in verband met de bedrijfsvoering en het dagelijkse toezicht ter plaatse
van een bedrijf;
28. Eengezinswoning:
een zelfstandig, al dan niet
zijdelings aaneengebouwd, gebouw dat één woning omvat;
29. Extensieve
recreatie:
een vorm van dagrecreatie waarbij
recreanten in relatief geringe aantallen mede gebruik maken van al dan niet aangelegde
en aanwezige voorzieningen zoals wegen, paden, water en wateroevers
bijvoorbeeld voor fietsen, wandelen, paardrijden, kanoën en vissen om de
culturele, historische, landschappelijke of natuurlijke omgeving te beleven of
daarvan te genieten, zonder de cultuurhistorische, landschaps- en/of
natuurwaarden aan te tasten;
30. Fruitteeltbedrijf:
een agrarisch bedrijf gericht op
bedrijfsmatig telen en rijpen van fruit;
31. Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen
toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten, ruimte
vormt;
32. Grondgebonden
agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij de
productie hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de
bij het bedrijf behorende (open) grond;
33. Hobbyboer:
agrarische activiteiten, die niet
in bedrijfsmatige zin, doch voornamelijk in de vrije tijd worden uitgeoefend;
34. Hoofdgebouw:
een gebouw dat op een
bouwperceel, door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming
als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
35. Horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van
dranken en maaltijden, overwegend voor gebruik ter plaatse en/of voor het bedrijfsmatig
verstrekken van logies, één en ander gepaard gaande met dienstverlening;
36. Intensieve
recreatie:
een vorm van recreatie waarbij
recreanten in relatief grote aantallen gebruik maken van daarvoor aangelegde of
gebouwde voorzieningen;
37. Kampeermiddel:
a. een
tent, een tentwagen, een kampeerauto of caravan;
b. enig
ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan,
voor zover geen bouwwerk zijnde,
een en ander voor zover de sub a
en b, bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele zijn bestemd of opgericht
dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel
voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein, waar deze
onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;
38. Kampeerterrein:
een terrein met daarbij behorende
voorzieningen, ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf
of voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;
39. Kantoor:
een gebouw of een gedeelte van
een gebouw, dat wordt gebruikt voor het verrichten van administratieve werkzaamheden,
zakelijke en niet-zakelijke dienstverlening en/of daarmee gelijk te stellen
werkzaamheden, het gebruik van de ruimte als tekenzaal daaronder begrepen;
40. Kas:
een in hoofdzaak uit glas of
ander transparant materiaal opgetrokken gebouw op een vaste fundering, ten behoeve
van het kweken van gewassen, waaronder begrepen boogkassen die hoger zijn dan
1,20 meter;
41. Landschapswaarde:
de aan een gebied toegekende
waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt
bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van levende en
niet-levende natuur;
42. Maatschappelijke voorzieningen:
educatieve,
sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en
daaraan ondergeschikt voorzieningen ten behoeve van niet-zakelijke dienstverlening,
alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze
voorzieningen;
43. Natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende
waarde, gekenmerkt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende
en niet-levende natuur, zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en
biologische elementen;
44. Niet-grondgebonden
agrarisch bedrijf:
een bedrijf waarvan de productie
geheel of overwegend in gebouwen plaatsvindt;
45. Opslag:
het bedrijfsmatig bewaren van
goederen;
46. Peil:
a. bij
ligging aan een weg: de kruin van de weg;
b. bij
ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
c. bij
ligging anders dan aan een weg of verhard terrein: het maaiveld.
47. Permanente
bewoning:
een zodanig gebruik van een gebouw dat
uitsluitend is bestemd om te dienen als recreatief woonverblijf door eenzelfde
persoon, gezin of andere groep van personen, dat dit noopt tot inschrijving in
het bevolkingsregister van de gemeente, overeenkomstig de ter zake geldende
(wettelijke) voorschriften;
48. Recreatief
nachtverblijf:
het zich bevinden op een
kampeerterrein, een kampeerplaats of in een kampeermiddel tussen 22.00 en 6.00
uur;
1. Recreatiewoning:
een gebouw, geen woonkeet en geen
caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, uitsluitend bestemd om te dienen als
recreatief nachtverblijf voor een persoon of een groep personen, die daar geen
hoofdwoonverblijf hebben; van hoofdwoonverblijf is hier sprake, indien het
gebruik als woning door een persoon of een groep personen:
a. noopt
tot inschrijving in het bevolkingsregister van Driebergen-Rijsenburg, overeenkomstig
de wettelijke voorschriften, en/of
b. inhoudt
dat in de woning, in een kalenderjaar, meer dan 70 maal, al dan niet achtereenvolgend,
nachtverblijf wordt gehouden;
2. Scheidingslijn:
een op de plankaart aangegeven
lijn, die de grens aangeeft tussen delen van bestemmings- en/of bouwvlakken,
waarvoor verschillende, in deze voorschriften nader aangegeven, regelingen van
toepassing zijn;
3. Seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke
ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele
handelingen worden verricht of vertoningen van erotische aard plaats vinden.
Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf,
waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal,
een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
4.
Veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf, geheel of
overwegend gericht op het voortbrengen van producten door het houden van dieren,
met uitzondering van gezelschapsdieren;
5.
Verblijfsrecreatie:
een vorm van recreatie waarbij
een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn
hoofdwoonverblijf elders heeft, zich één of meer nachten op een kampeerterrein
of in een kampeermiddel bevindt, waaronder in ieder geval niet wordt verstaan:
permanente bewoning;
6. Volwaardig
agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de
arbeidsomvang heeft van tenminste één volwaardige arbeidsplaats en waarvan de
continuïteit ook op de langere termijn voldoende is verzekerd, met dien
verstande dat bedrijven waarvan kan worden aangetoond dat ze het perspectief hebben
om binnen afzienbare tijd uit te kunnen groeien tot een volwaardig bedrijf, ook
tot de volwaardige bedrijven gerekend worden;
7. Voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van
een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde
gevel, de gevels die kennelijk als zodanig moeten worden aangemerkt;
8. Voorgevelrooilijn:
een denkbeeldige lijn in het
verlengde van de voorgevel, die in de richting van de openbare weg niet door bebouwing
mag worden overschreden;
9. Wet:
de Wet op de Ruimtelijke
Ordening;
10. Woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat
dient voor de huisvesting van één huishouden.
Afmetingen en afstanden
1. Bij
de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
a. lengte,
breedte en diepte van gebouwen:
tussen de buitenzijden van de
gevels en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren;
b. lengte,
breedte en diepte van bouwwerken, geen gebouw zijnde:
tussen de verst van elkaar
gelegen punten van die werken, horizontaal gemeten;
c. goothoogte
van gebouwen:
vanaf het peil tot de horizontale
snijlijn van het dakvlak met de daaronder gelegen buitenzijden van de gevels
en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren;
d. hoogte
van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde:
vanaf het peil tot het hoogste
punt van deze gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, uitgezonderd schoorstenen,
luchtkokers, antennes en/of andere ondergeschikte dakopbouwen;
e. oppervlakte
van gebouwen:
tussen de verticale projecties
van de buitenzijden van de gevels en/of het hart van gemeenschappelijke
scheidsmuren;
f. oppervlakte
van bouwwerken, geen gebouw zijnde:
de verticale projectie van alle
delen van die werken binnen de omtrekslijn;
a. vloeroppervlakte
de oppervlakte van de vloer per
bouwlaag gelegen tussen de binnenzijden van de gevels en/of het hart van gemeenschappelijke
scheidsmuren;
b. bruto-inhoud
van gebouwen:
tussen de buitenzijden van de
gevels en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren en de dakvlakken
en het peil, zulks met inbegrip van erkers, dakkapellen en dergelijke en met
uitzondering van loggia's en kelders;
c. onderlinge
afstanden:
afstanden tussen bouwwerken
onderling en ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten,
waar deze afstanden het kleinst zijn.
Aanduiding zones op de plankaart
2. Voor
de aanduidingen op de plankaart ten behoeve van de "aandachtszone
veehouderij" en "grondwaterbeschermingsgebied" ligt de
betreffende zone aan die zijde van de op de plankaart ingetekende lijn, waar de
bij die zone behorende letter staat vermeld.
Dubbeltelbepaling
3. Terrein
dat eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een bouwvergunning
waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Verwijzing naar andere plannen
4. Bij
de verwijzing naar andere plannen is bedoeld het plan, zoals dat luidt op het
tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Gebouwen
c. de
dakhelling van de hoofdgebouwen en bedrijfsgebouwen, uitgezonderd kassen, mag
niet meer dan 45° bedragen;
e. bijgebouwen
dienen vanaf de weg gezien, tenminste 5 meter achter het verlengde van de
voorgevel van de betreffende (dienst)woning te worden gebouwd;
g. de
afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen
dan 3 meter, tenzij twee hoofdgebouwen in de
gezamenlijke perceelsgrens worden gebouwd;
h. de
afstand van overige gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen
dan 1 meter, tenzij de gebouwen in de
perceelsgrens worden gebouwd;
i. de
afstand tussen gebouwen onderling mag niet minder bedragen dan 2 meter, tenzij de gebouwen aaneen worden
gebouwd;
j. de
goothoogte en de (nok)hoogte van bijgebouwen, niet zijnde bedrijfsgebouwen, mogen
niet meer bedragen dan respectievelijk 2,75 en 4,25 meter;
k. de
goothoogte en de (nok)hoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan
de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3 meter;
1. de
breedte van de dakkapellen mag niet breder zijn dan de helft van de breedte van
het betreffende dakvlak;
2. de
dakkapellen dienen vrij op het dakvlak geplaatst te worden, waarbij:
a. de
afstand tussen bovenzijde van de dakkapel en de nok tenminste 0,5 meter bedraagt;
b. op
voor- en zijdakvlakken de afstand tot de buitengevel danwel het hart van de
gemeenschappelijke scheidsmuur tenminste 0,5 meter bedraagt;
3. indien
er sprake is van een gebroken kap (mansardekap) of van een kap over twee
verdiepingen, dienen de dakkapellen in het onderste deel van het dakvlak
geplaatst te worden.
2. Indien
de bestaande inhoud, goothoogte, (nok)hoogte en/of afstand van bebouwing, die
ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat, afwijkt
van het bepaalde in lid 1, sub a tot en met l,
danwel van de bepalingen in hoofdstuk II van deze voorschriften, dan wordt deze
afwijkende maat geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van het
bestemmingsplan.
Horen Monumentencommissie
3. In
verband met de bescherming van de cultuurhistorische waarden vragen
burgemeester en wethouders advies van de Monumentencommissie
Driebergen-Rijsenburg bij het toetsen van bouwaanvragen:
a. op
de gronden met de bestemming "Landgoed";
b. binnen
een afstand van 50 meter van beschermde monumenten;
alsmede
voor het verlenen van een vrijstelling als bedoeld artikel 3, lid 7, sub a, onder 1.
Water
Geluid
5. Er
mogen geen nieuwe (dienst)woningen worden gebouwd indien op één van de gevels van
de bedoelde woningen de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg toegestane
voorkeursgrenswaarde dan wel de ter plaatse toegestane hogere grenswaarde
volgens de "Wet geluidhinder" overschrijdt, met dien verstande dat
deze bepaling niet van toepassing is op vervangende nieuwbouw.
Archeologische waarden
6. De
gronden met op de plankaart de aanduiding "archeologisch waardevol"
mogen slechts worden bebouwd indien vooraf is komen vast te staan dat de
bouwactiviteiten geen nadelige invloed kunnen hebben op de te beschermen bodemschatten.
In verband hiermee kunnen burgemeester en wethouders zich laten adviseren door
de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB).
Vrijstellingen
2. de
noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
b. het
bepaalde in lid 1, sub d, ten behoeve van het bouwen op een kleinere afstand
tot de as van de weg, met dien verstande dat deze afstand niet kleiner mag zijn
dan het gemiddelde van de afstand tot de as van de weg van de voorgevel van de
hoofdgebouwen op de bouwvlakken, ter weerszijden van het betreffende perceel;
c. het
bepaalde in lid 4 ten behoeve van het bouwen op een kortere afstand tot
gronden met de bestemming "Water", mits de betreffende beheerder een
verklaring heeft verleend, dat tegen het oprichten van bebouwing in deze zone
geen bezwaren bestaan,
een en ander onverminderd de
overige bepalingen ten aanzien van het bouwen op de betreffende gronden.
Procedure
8. Bij
het toepassen van de vrijstellingsbevoegdheden als bedoeld in lid 7:
a. dient
het bepaalde in artikel
4, lid 5
tot en met lid 2
(Beschrijving in hoofdlijnen) in acht te worden genomen;
b. is
de procedure van Afdeling 3.4 van de "Algemene wet bestuursrecht" van
toepassing.
Communicatiefunctie
Hoofdlijnen van beleid
1. In
dit artikel wordt in hoofdlijnen beschreven op welke wijze de in het plan
geformuleerde doelstellingen worden nagestreefd, die zijn toegekend aan alle gronden
binnen het plangebied. Aan deze doelstellingen ligt een aantal verschillende
beleidsuitgangspunten -in samenhang met elkaar- ten grondslag. Het gemeentelijk
beleid voor het buitengebied is gericht op:
a. het
behouden en versterken van de gebiedseigen karakteristieken en waarden van het
plangebied;
b. het
bieden van ruimte aan economisch gezonde en milieuvriendelijke (=duurzame)
landbouw;
c. het
behouden van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu en een aanvaardbare milieukwaliteit
in het gehele plangebied;
d. het
stimuleren en reguleren van recreatief medegebruik in het plangebied.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
2. De
in lid 1 genoemde uitgangspunten zullen voor het gehele plangebied als volgt
worden nagestreefd:
a. het
tegengaan van verdere verstening en verstedelijking van het buitengebied;
b. voor
zover nieuwe bebouwing wordt opgericht, dient deze zoveel mogelijk aan te sluiten
bij bestaande bebouwing, dan wel langs bestaande wegen gerealiseerd te worden
c. voor
zover nieuwe bebouwing wordt opgericht of functies worden toegelaten, dienen
deze landschappelijk te worden ingepast;
d. het
behouden en zo mogelijk versterken van de bijzondere waarden van de verschillende
gebieden;
e. het
bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor een economisch gezonde en milieuvriendelijke
landbouw voor de bestaande agrarische bedrijven, zodat alle noodzakelijke
aanpassingen kunnen worden uitgevoerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de
in het gebied voorkomende natuur- en landschapswaarden;
f. teneinde
de sociaal-economische basis van de agrarische sector te versterken op een
wijze die past bij het karakter van het gebied, worden mogelijkheden geboden
voor zowel verbreding als verdieping van de landbouw. In het kader van de
verbreding van de landbouw wordt plattelandstoerisme gestimuleerd in de vorm
van "kamperen bij de boer";
g. het
bevorderen van agrarisch gebruik van, in verband met bedrijfsbeëindiging vrijkomende,
agrarische bedrijfsbebouwing;
h. in
verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen dient voldoende afstand tussen
boom- en fruitkwekerijen en woningen aangehouden te worden;
i. het
behouden van de bestaande verwevenheid tussen bos, natuur en grondgebonden
landbouw. Daarbij dienen kleine landschapselementen, zoals poelen,
knotbomenrijen en houtwallen, behouden en waar mogelijk ontwikkeld te worden.
Waar het gaat om het bestaande overgangslandschap en het landgoederenlandschap
van het Langbroekerweteringgebied, inclusief de opstrekkende verkaveling,
dienen met name de bestaande landschapswaarden behouden te blijven, alsmede de
open ruimtes en doorzichten, die bepalend zijn voor de karakteristiek van
verschillende delen van het landelijk gebied;
j. het
behouden en herstellen van zo groot mogelijke aaneengesloten natuur- en boscomplexen
en de versterking van de ecologische samenhang tussen de natuur- en bosgebieden
door middel van onder andere ecologische verbindingszones;
k. het
stimuleren van een op de natuurwaarden en ecologische functie afgestemd recreatief
gebruik van natuur- en bosgebieden;
l. het
behouden en herstellen van het hydrologische systeem en het beschermen van in
aardkundig opzicht waardevolle gebieden;
m. het
voorkomen dat infiltratie- en kwelgebieden verdrogen door grondwateronttrekkingen.
n. het
behouden van de bestaande cultuurhistorische, archeologische en aardkundige
waarden;
o. het
op een economische gezonde en duurzame wijze behouden en herstellen van de in
het plangebied aanwezige landgoederen, met bijbehorende karakteristieke
bebouwing, bebossing dan wel hun landerijen en parkachtige tuinen;
p. het
behouden en versterken van de kwaliteit van de bestaande (dag)recreatieve voorzieningen
in de vorm van wandel- en fietspaden en/of kanoroutes;
q. het
handhaven van de bestaande bedrijven en maatschappelijke instellingen in hun huidige
functie. Voor zover daarvoor ruimte aanwezig is en dit geen onevenredige hinder
meebrengt voor de omgeving wordt tevens een beperkte ontwikkelingsruimte
geboden;
r. bij
bedrijfsbeëindiging wordt met name ruimte geboden voor functieveranderingen
naar meer aan het buitengebied gebonden activiteiten, dan wel naar bedrijfsactiviteiten
met een lagere milieubelasting dan het bestaande bedrijf;
s. er
wordt in principe geen ruimte geboden aan nieuwe burgerwoningen. Uitzondering
is de "Ruimte voor ruimteregeling". De bestaande woningen mogen worden
gehandhaafd en beperkt uitgebreid. Nieuwbouw van bijgebouwen bij een voormalige
dienstwoning wordt pas toegestaan indien een substantieel deel van de eventueel
aanwezige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt afgebroken;
a. de
bestaande profielen van de wegen worden zoveel mogelijk gehandhaafd. Verbreding
van de profielen is alleen toegestaan indien dit vanuit verkeerstechnische
overwegingen noodzakelijk is en uit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is;
b. gelet
op de belangrijke recreatieve en landschappelijke waarden van de onverharde
wegen en de (natuur)waarden van de bermen, dient verharding daarvan te worden tegengegaan.
Afstemmingsfunctie
Andere plannen
3. Bij
het realiseren van de in Afbeelding 9:
Natuurontwikkeling.: "Natuurontwikkeling" aangegeven natuurontwikkelingsgebieden
en ecologische verbindingszones dient een afstemming plaats te vinden met de
doelstellingen zoals deze zijn verwoord in:
a. het
"Plan van Aanpak voor het Langbroekerweteringgebied" (1999) en het
bijbehorende "Uitvoeringsprogramma" (2000);
b. het
"Landinrichtingsplan Groenraven Oost" (1998);
c. het
"Natuurgebiedsplan Kromme Rijn" (2001);
d. het
"Natuurgebiedsplan Utrechtse Heuvelrug" (2002);
Uitbreiding stalruimte ten behoeve van vee
4. Bij
het toepassen van de vrijstellingsbevoegdheden als bedoeld in artikel
5, lid 9
en artikel
6, lid 9
is in het algemeen geen sprake van een onevenredige aantasting of onevenredige
stankhinder, indien voor de betreffende ontwikkeling een milieuvergunning kan
worden verleend of met een melding kan worden volstaan.
Toetsingsfunctie
Algemeen
a. het
toepassen van de in deze voorschriften genoemde vrijstellingsbevoegdheden;
b. het
toepassen van de in deze voorschriften genoemde wijzigingsbevoegdheden;
c. het
toetsen van aanlegvergunningen.
6. Bij
de toepassing van de vrijstellings- en wijzigingsbepalingen en bij de toetsing van
aanvragen voor een aanlegvergunning dient een zorgvuldige afweging plaats te
vinden tussen de verschillende belangen, waarbij het in veel gevallen zal gaan
om de agrarische belangen en de aan het betreffende gebied toegekende waarden.
Daarbij spelen de volgende aspecten een rol:
a. de
locatie van de geplande activiteiten;
b. de
omvang van de activiteit;
c. de
aard van de activiteit;
d. het
tijdvak waarin de activiteit wordt ondernomen
Daarnaast
mag door toepassing van de vrijstellings- en wijzigingsbepalingen geen onevenredige
toename van de verkeersintensiteit worden gegenereerd.
Bij het verlenen van een aanlegvergunning
kunnen nadere eisen worden gesteld om de eventuele negatieve gevolgen te
beperken.
Open landschap
7. Bij
het open landschap gaat het om de grotere open gebieden. Het beleid voor deze
gebieden is erop gericht om de karakteristieke openheid te handhaven. De
openheid is van landschappelijke betekenis, waarbij ook het oorspronkelijke
verkavelingspatroon en de vele waterlopen, weidegreppels en rijen knotbomen een
belangrijke rol spelen. Daarnaast is de openheid van belang voor de weidevogels
en de overwintering van onder meer ganzen en zwanen. Het beplanten van de open
gronden met opgaand houtgewas en/of de aanleg van boomgaarden zal in veel
gevallen in strijd zijn met de nagestreefde openheid.
Halfopen landschap
8. Bij
het halfopen landschap gaat het zowel om de agrarische gronden tussen de bossen
en parken van de landgoederen, als om de agrarische gronden in het
overgangslandschap tussen de Utrechtse Heuvelrug en het gebied van de Langbroekerwetering.
Voor deze gebieden is het beleid gericht op het behoud van de karakteristieke afwisseling
tussen de meer open en besloten delen van het landschap. Het behoud van het
oorspronkelijke verkavelingspatroon speelt daarbij een belangrijke rol. Van
grote betekenis voor het landschap zijn karakteristieke bosjes, knotbomenrijen
en de weg- en erfbeplanting. Deze hebben niet alleen een landschappelijke
betekenis, maar zijn vaak ook van belang in verband met de natuurwaarden en de
cultuurhistorische waarden. Het vellen van de houtopstanden zal in veel gevallen
hiermee in strijd zijn. Het vellen van houtopstanden kan soms acceptabel worden
gemaakt door ter plekke of in de directe nabijheid houtopstanden te herplanten
van een vergelijkbare soort en omvang. Het halfopen landschap kan worden
versterkt door bij nieuwe beplanting de oorspronkelijke verkavelingsrichting te
volgen.
Kwelafhankelijke vegetatie
9. De
kwelafhankelijke vegetatie is nu vooral nog aanwezig in en langs sloten en
weidegreppels. Het beleid is gericht op het beschermen van de huidige
natuurwaarden. In zijn algemeenheid geldt dat zowel de planten zelf, als de
condities waarvan deze kenmerkende beplanting afhankelijk is, niet aangetast
mogen worden. Verharding en bebouwing van deze gronden buiten de bouwvlakken
zal in veel gevallen hiermee in strijd zijn. Omdat de waardevolle vegetatie
sterk afhankelijk is van een hoge grondwaterstand, dient voorkomen te worden
dat een verdere verdroging van de gronden plaats vindt. Ook dienen
veranderingen in het bodemprofiel voorkomen te worden, waarbij met name
gedacht moet worden aan het verstoren van ondoorlatende lagen. Activiteiten
mogen niet leiden tot een vermindering van de kweldruk, verdroging of een
toename van de water- of onderwaterbodemvervuiling.
Gebieden met archeologische waarden
10. Het
beleid is gericht op een ongestoord behoud van de in deze gebieden aanwezige
archeologische sporen. Indien toch grond- en graafwerkzaamheden noodzakelijk
zijn die dieper gaan dan de bouwvoor (0,5 meter), dient vooraf gelegenheid
te worden gegeven voor het verrichten van oudheidkundig bodemonderzoek.
Natuurontwikkeling
11. Voor
de gebieden met in afbeelding
9 de aanduiding "natuurontwikkeling" wordt
gestreefd naar het verder uitbouwen en ontwikkelen van de natuurwaarden
(groene hoofdstructuur). Daarnaast wordt gestreefd naar de realisering van enkele
ecologische verbindingszones. De gemeente zal daar, ondermeer in het kader
van het bestemmingsplan, medewerking aan verlenen. Daartoe is in artikel
21 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om voor de aangegeven gebieden
de bestemming te wijzigen in bestemmingen die meer op de ontwikkeling en instandhouding
van natuur en natuurwaarden zijn gericht. De gemeente zal aan dergelijke
bestemmingswijzigingen alleen meewerken, indien duidelijkheid bestaat over de
vrijwillige verwerving van de gronden en de financiële uitvoerbaarheid van de
natuurontwikkelingsplannen.
Landgoederen
12. Voor
de landgoederen wordt gestreefd naar het behoud en duurzaam beschermen van de
aard en karakteristiek van de verschillende landgoederen. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel
9, lid 5 om nieuwe functies binnen de bestaande bebouwing op
de landgoederen danwel nieuwe bebouwing binnen de bestemming "Landgoed"
te realiseren dient vooraf een integraal ontwikkelde toekomstvisie voor het
betreffende landgoed te worden vervaardigd. In die visie zullen daarbij in
ieder geval de volgende aspecten aan de orde moeten komen:
a. de
cultuurhistorische, architectonische, landschappelijke en ecologische inpassing
van de voorgestelde functiewijzigingen van gebouwen en/of terreinen;
b. de
effecten daarvan voor wat betreft het verkeersaantrekkende karakter, het
parkeren en de eventuele ontsluiting;
c. de
vertaling van al deze plannen in beheer- en uitvoeringsplannen, waarin onder
meer fasering en de financieel-economische uitvoerbaarheid aan de orde komen.
Het
uitgangspunt is de huidige footprint. De gemeente zal uitsluitend aan een
bestemmingswijziging voor nieuwe bebouwing meewerken, indien uit een cultuurhistorische
analyse blijkt dat meer bebouwing verantwoord is. Hiervoor is advies
noodzakelijk van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg of een andere
deskundige.
Boscompensatie
1. Indien
na afweging van alle belangen het kappen van bos noodzakelijk is, is het
compensatiebeginsel van toepassing. Dit houdt in dat maatregelen worden genomen
die de nadelige effecten van de ruimtelijke ingreep zo veel mogelijk beperken
c.q. teniet doen. Als deze zogenaamde mitigerende maatregelen onvoldoende zijn
moeten compenserende maatregelen worden genomen: maatregelen waarmee nieuwe
waarden worden gecreëerd die vergelijkbaar zijn met de verloren gegane waarden
(in kwantiteit en/of kwaliteit). Als het volledig onvervangbare waarden
betreft, hebben compenserende maatregelen betrekking op het creëren van zo
vergelijkbaar mogelijke waarden. In
beginsel mag er geen nettoverlies aan bosareaal optreden. Dit betekent dat de
compensatie in beginsel in natura moet plaatsvinden. De geboden compensatie
moet additioneel zijn. Het is niet de bedoeling dat onder de vlag van
compensatie natuur wordt gerealiseerd waarvan de ontwikkeling al is vastgelegd
in bestaande beleidskaders. Daarnaast moeten de compenserende maatregelen
zoveel mogelijk plaatsvinden in de directe omgeving van de ingreep zodat de
samenhang in natuur, bos en landschap op de plaats van de ingreep zoveel
mogelijk in tact blijft. Er is extra compensatie nodig ter compensatie van het
gegeven dat oudere waarden niet zonder meer vervangen kunnen worden door
nieuwe.
Deskundige advisering
Doeleinden
a. de
bedrijfsuitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
c. de
instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan
eigen landschapswaarden, alsmede voor de doeleinden zoals genoemd in de tabel
van afbeelding
1, voor zover deze gronden op de
plankaart een nadere aanwijzing hebben;
d. extensief
recreatief medegebruik in de vorm van fiets-, wandel- en ruiterpaden, picknickplaatsen
en standplaatsen voor kampeermiddelen,
met de daarbij behorende
gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken.
Afbeelding 1:
Nadere aanwijzingen.
nadere aanwijzing
|
doeleinden
|
boomkwekerij
|
de bedrijfsuitoefening van een boom- en/of fruitkwekerij
|
paardenpension
|
de bedrijfsuitoefening van een paardenpension/-houderij
|
open landschap
|
het behoud en herstel van het open landschap
|
2. Van
de agrarische bedrijven als bedoeld in lid 1, zijn uitgezonderd fokkerijen,
mesterijen en/of kwekerijen van eenden, ganzen, kalkoenen, herten en
struisvogels in de open lucht.
Gebouwen
1. niet
meer dan één bedrijf per bouwvlak is toegestaan;
2.
de gebouwen noodzakelijk dienen te zijn in
verband met de agrarische bedrijfsvoering ter
plaatse;
3.
uitbreiding van de
bebouwing uitsluitend is toegestaan indien er geen bedrijfsgebouwen voor
niet-agrarische activiteiten worden gebruikt, met uitzondering van het gebruik
als bedoeld in lid 7,
sub b;
a. een
bedrijf gesitueerd is binnen de op de plankaart aangegeven 'aandachtszone veehouderij';
b. het
bebouwing ten behoeve van een niet-grondgebonden neventak betreft;
1. uitsluitend
bij volwaardige agrarische bedrijven een dienstwoning mag worden gebouwd;
2. de
inhoud van een dienstwoning niet meer mag bedragen dan 600 m³;
3. de
eventueel bestaande dienstwoning daaronder is begrepen, ongeacht of er daarna
verkoop, bedrijfssplitsing of enige soortgelijke transactie plaatsvindt;
4. een
dienstwoning slechts mag worden gebouwd indien vaststaat dat de bijbehorende
agrarische bedrijfsbebouwing wordt gerealiseerd;
d. in
afwijking van het bepaalde sub c mogen op gronden met de aanduiding "2e dienstwoning" twee dienstwoningen worden
gebouwd;
e. de
gezamenlijke oppervlakte van (boog)kassen met een grotere hoogte dan
1,2 meter mag binnen elk bouwvlak niet meer dan 300 m²
bedragen;
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
4. Voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, op de in lid 1 omschreven
gronden gelden de volgende bepalingen:
a. bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, met een grotere oppervlakte dan 10 m²
mogen uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken worden
gebouwd;
b. buiten
de op de plankaart aangegeven bouwvlakken mogen geen bouwwerken voor mestopslag
en/of silo's worden gebouwd;
c. de
hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
1. 1 meter
voor erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn van de dienstwoning,
voor zover gelegen binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak;
2. 2 meter voor de overige erf- of
terreinafscheidingen;
3. 2 meter voor sleufsilo's;
4. 3 meter voor pergola's en
overkappingen met een open constructie;
5. 6 meter voor bouwwerken voor mestopslag;
6. 10 meter voor torensilo's
en vlaggenmasten;
7. 6 meter voor de overige bouwwerken, geen
gebouw zijnde.
Kamperen bij de boer
5. Voor
het realiseren van standplaatsen voor kampeermiddelen als bedoeld in lid 1, sub
d, gelden de volgende bepalingen:
a. er
mogen niet meer dan 10 standplaatsen per bedrijf worden gerealiseerd;
b. de
standplaatsen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak van volwaardige agrarische
bedrijven worden gerealiseerd;
c. het
plaatsen van kampeermiddelen is uitsluitend toegelaten gedurende de periode van
15 maart tot 31 oktober;
d. de
gezamenlijke vloeroppervlakte van de voorzieningen, zoals sanitaire ruimten,
mag niet meer bedragen dan 50 m²;
e. de
voorzieningen als bedoeld sub d dienen in of aansluitend aan de
bedrijfsbebouwing gebouwd te worden;
f. indien
de voorzieningen aansluitend aan de bedrijfsbebouwing worden gebouwd, mag de goot-
en (nok)hoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan maximaal 2,75 respectievelijk
4,25 meter.
Gebruiksbepaling
b. het
gebruik van de gronden als bedoeld in lid 1 als mestbassin, niet zijnde een bouwwerk,
van gronden, voor zover gelegen buiten de op de plankaart aangegeven bouwvlakken;
c. de
omzetting van een agrarisch bedrijf naar een nieuw boom- of fruitteeltkwekerij;
d. het
gebruiken van gronden als bedoeld in lid 1 voor een paardenpension of -houderij
met uitzondering van de bedrijven waar dit door middel van een nadere
aanwijzing "paardenpension" is toegestaan;
e. het
gebruiken van gronden als bedoeld in lid 1 voor een manege.
Vrijstelling andere functies binnen bouwvlak
a. voor
het toelaten van het gebruik van een deel van de vrijkomende bebouwing voor het
stallen van caravans en/of de opslag van aan het buitengebied gebonden
goederen, indien is komen vast te staan dat binnen een bouwvlak het agrarisch
bedrijf gedeeltelijk is of zal worden beëindigd;
1. deze
activiteiten onderdeel uitmaken van een agrarisch bedrijf;
2. het
maximale vloeroppervlak per bedrijf niet meer bedraagt dan 25 m²;
3. de
maximale oppervlakte van het terras per bedrijf niet meer bedraagt dan 25 m²;
4. deze
activiteiten plaatsvinden vanuit de bestaande bedrijfsbebouwing;
5. wordt
voorzien in een goede landschappelijke inpassing, al dan niet met behulp van
opgaande beplanting.
c. voor
het toestaan van paardenpension indien is komen vast te staan dat binnen een
bouwvlak het agrarisch bedrijf is of zal worden beëindigd;
d. voor
het aanleggen van een paardenbak binnen het bouwvlak van bedrijven met de nadere
aanwijzing "paardenpension" met dien verstande dat:
1. één
paardenbak per bedrijf is toegestaan, mits wordt voorzien in een goede landschappelijke
inpassing, al dan niet met behulp van opgaande beplanting;
2. de
maximale oppervlakte van een paardenbak 800 m²;
3. lichtmasten,
mits deze geen onevenredige hinder voor omliggende woningen veroorzaken en met
dien verstande dat de hoogte van lichtmasten maximaal 4 meter bedraagt.
Vrijstelling bouwen buiten de bouwvlakken
a. per
agrarisch bedrijf ten hoogste twee gebouwen zijn toegestaan;
b. de
rij-afstand over de weg tot het bouwvlak van dat bedrijf tenminste 500 meter dient te bedragen;
c. de
gezamenlijke oppervlakte van de in dit lid bedoelde gebouwen niet meer dan 100 m² mag bedragen;
d. de
goot- en nokhoogte van de in dit lid bedoelde gebouwen mag niet meer bedragen
dan 3 respectievelijk 5 meter,
mits daardoor de waarden als
bedoeld in lid 1, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Vrijstelling veestallen
met
dien verstande dat:
a. de
gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing ten behoeve van de
niet-grondgebonden veehouderij c.q. bedrijvigheid niet meer mag bedragen dan 300 m²
per bedrijf, tenzij het een bestaand niet-grondgebonden bedrijf betreft zoals
bedoeld in lid 1,
sub b.
b. de
beoogde ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de natuurwaarden
in omliggende voor verzuring gevoelige gebieden;
c. in
het gehele plangebied de beoogde ontwikkeling niet mag leiden tot een
onevenredige stankhinder ten aanzien van de voor stankhinder gevoelige objecten
in de omgeving, zoals woningen, verpleeginrichtingen en complexen voor verblijfsrecreatie.
Vrijstelling grotere afstand
10. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 15 van de Wet,
vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3, sub b
onder 5, ten behoeve van een grotere afstand dan 20 meter.
Vrijstelling woonruimte rustende
boer
11. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 15 van de Wet,
vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3, sub c , ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één
extra zelfstandige woonruimte voor een rustende boer in de bestaande
dienstwoning.
Vrijstelling sleufsilo's buiten bouwvlak
Vrijstelling transparante afdekking
a. voor
ten hoogste 20% van de oppervlakte van de gronden van het bedrijf, voor zover:
1. deze
zijn gelegen binnen het plangebied;
2. deze
een agrarische bestemming hebben;
3. deze
zijn gelegen buiten de op de plankaart aangegeven bouwvlakken;
b. gedurende
de periode van 1 maart tot 1 november;
c. tot
een hoogte van maximaal 0,9 meter;
Algemene toetsingscriteria en procedure bij vrijstelling
14. Bij
het toepassen van de vrijstellingsbevoegdheden:
a. dient
het bepaalde in artikel
4, lid 5
tot en met lid 2
(Beschrijving in hoofdlijnen) in acht te worden genomen;
b. als
bedoeld in lid 8, lid 9, lid 12 en lid 13:
1. dient
de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering te worden aangetoond
door middel van een bedrijfsplan of een daarmee vergelijkbare onderbouwing;
2. mogen
de in lid 1 genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast;
3. is
de procedure van Afdeling 3.4 "Algemene wet bestuursrecht" van
toepassing.
Wijzigingsbevoegdheid verschuiving en vergroting bouwvlakken
15. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van het bepaalde
in artikel 11 van de Wet, het plan zodanig te wijzigen, dat de op de plankaart
aangegeven grens van een bouwvlak op de gronden als bedoeld in lid 1, elders op
die gronden wordt aangegeven, met dien verstande dat:
a. deze
wijzigingsbevoegdheid uitsluitend mag worden toegepast voor volwaardige agrarische
bedrijven;
b. de
oppervlakte van het bouwvlak tot ten hoogste 1,5 hectare mag worden
vergroot;
c. alle
bestaande bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak gesitueerd dient te blijven.
Wijzigingsbevoegdheid boom- en fruitkwekerijen
16. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van het bepaalde
in artikel 11 van de Wet, de plankaart te wijzigen ten behoeve van uitbreiding
van de oppervlakte ten behoeve van boom- en fruitkwekerijen, met dien verstande
dat de afstand tussen boom- en fruitkwekerijen en woningen tenminste 50 meter dient te bedragen.
Algemene toetsingscriteria en procedure bij wijziging
17. Bij
het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden:
a. dient
het bepaalde in artikel
4, lid 5
tot en met lid 2
(Beschrijving in hoofdlijnen) in acht te worden genomen;
b. dient
de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering te worden aangetoond door
middel van een bedrijfsplan of een daarmee vergelijkbare onderbouwing;
c. is
de procedure van Afdeling 3.4 van de "Algemene wet bestuursrecht" van
toepassing;
a. mogen
de in lid 1 genoemde waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Doeleinden
a. de
bedrijfsuitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
c. de
instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan
eigen landschaps- en natuurwaarden, alsmede voor de doeleinden zoals genoemd in
de tabel van afbeelding
2, voor zover deze gronden op de
plankaart een nadere aanwijzing hebben;
d. extensief
recreatief medegebruik in de vorm van fiets-, wandel- en ruiterpaden, picknickplaatsen
en standplaatsen voor kampeermiddelen,
met de daarbij behorende
gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken.
Afbeelding 2:
Nadere aanwijzingen.
nadere aanwijzing
|
doeleinden
|
boomkwekerij
|
de bedrijfsuitoefening van een boom- en/of fruitkwekerij
|
paardenpension
|
de bedrijfsuitoefening van een paardenpension/-houderij
|
slachterij
|
de bedrijfsuitoefening van een slachterij met een
vloeroppervlak van ten hoogste 100 m²
|
halfopen landschap
|
het behoud en herstel van het half open landschap
|
open landschap
|
het behoud en herstel van het open landschap
|
kwelafhankelijke vegetatie
|
het behoud van de waterrijke natuur en de bijzondere
kwelvegetatie
|
2. Van
de agrarische bedrijven als bedoeld in lid 1, zijn uitgezonderd fokkerijen,
mesterijen en/of kwekerijen van eenden, ganzen, kalkoenen, herten en struisvogels
in de open lucht.
Gebouwen
1. niet
meer dan één bedrijf per bouwvlak is toegestaan;
2. de
gebouwen noodzakelijk dienen te zijn in verband met de agrarische bedrijfsvoering
ter plaatse;
a. een
bedrijf gesitueerd is binnen de op de plankaart aangegeven 'aandachtszone
veehouderij';
b. het
bebouwing ten behoeve van een niet-grondgebonden neventak betreft;
1. uitsluitend
bij volwaardige agrarische bedrijven een dienstwoning mag worden gebouwd;
2. de
inhoud van een dienstwoning niet meer mag bedragen dan 600 m³;
3. de
eventueel bestaande dienstwoning daaronder is begrepen, ongeacht of er daarna
verkoop, bedrijfssplitsing of enige soortgelijke transactie plaatsvindt;
4. een
dienstwoning slechts mag worden gebouwd indien vaststaat dat de bijbehorende
agrarische bedrijfsbebouwing wordt gerealiseerd;
d. in
afwijking van het bepaalde sub c mogen op gronden met de aanduiding
"2e dienstwoning" twee dienstwoningen worden gebouwd;
e. de
gezamenlijke oppervlakte van kassen met een grotere hoogte dan 1,2 meter mag
binnen elk bouwvlak niet meer dan 300 m² bedragen;.
f. in
afwijking van het bepaalde sub a mogen de bestaande vrijstaande schuren of stallen,
die op de plankaart zijn aangeduid als "vrijstaande schuur of stal"
worden gehandhaafd, met dien verstande dat deze met maximaal 10% van de oppervlakte
mogen worden uitgebreid, mits daardoor de waarden als bedoeld in lid 1 niet
onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
4. Voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, op de in lid 1 omschreven
gronden gelden de volgende bepalingen:
a. bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, met een grotere oppervlakte dan 10 m² mogen uitsluitend binnen de op de
plankaart aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
b. buiten
de op de plankaart aangegeven bouwvlakken mogen geen bouwwerken voor mestopslag
en/of silo's worden gebouwd;
c. de
hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
1. 1 meter
voor erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn van de dienstwoning,
voor zover gelegen binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak;
2. 2 meter voor de overige erf- of
terreinafscheidingen;
3. 2 meter voor sleufsilo's;
4. 3 meter voor pergola's en
overkappingen met een open constructie;
5. 6 meter voor bouwwerken voor mestopslag;
6. 10 meter voor torensilo's
en vlaggenmasten;
7. 6 meter voor de overige bouwwerken, geen
gebouw zijnde.
Kamperen bij de boer
5. Voor
het realiseren van standplaatsen voor kampeermiddelen als bedoeld in lid 1, sub
d, gelden de volgende bepalingen:
a. er
mogen niet meer dan 10 standplaatsen worden gerealiseerd;
b. de
standplaatsen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak van volwaardige agrarische
bedrijven worden gerealiseerd;
c. het
plaatsen van kampeermiddelen is uitsluitend toegelaten gedurende de periode van
15 maart tot 31 oktober;
d. de
gezamenlijke vloeroppervlakte van de voorzieningen, zoals sanitaire ruimten,
mag niet meer bedragen dan 50 m²;
e. de
voorzieningen als bedoeld sub d dienen in of aansluitend aan de
bedrijfsbebouwing gebouwd te worden;
f. indien
de voorzieningen aansluitend aan de bedrijfsbebouwing worden gebouwd, mag de
goot- en (nok)hoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan maximaal 2,75 respectievelijk
4,25 meter.
Gebruiksbepaling
a. het
gebruik van de gronden als bedoeld in lid 1 voor een transparante afdekking van
de gewassen, niet zijnde een bouwwerk (lage boogkassen), voor zover gelegen
buiten de op de plankaart aangegeven bouwvlakken;
b. het
gebruik van de gronden als bedoeld in lid 1 als mestbassin, niet zijnde een bouwwerk,
van gronden, voor zover gelegen buiten de op de plankaart aangegeven bouwvlakken;
c. de
omzetting van een agrarisch bedrijf naar een nieuw boom- of fruitteeltkwekerij;
d. het
gebruiken van gronden als bedoeld in lid 1 voor een paardenpension of -houderij
met uitzondering van de bedrijven waar dit door middel van een nadere
aanwijzing "paardenpension" is toegestaan;
e. het
gebruiken van gronden als bedoeld in lid 1 voor een manege.
Vrijstelling andere functies binnen bouwvlak
a. voor
het toelaten van het gebruik van een deel van de vrijkomende bebouwing voor het
stallen van caravans en/of de opslag van aan het buitengebied gebonden
goederen, indien is komen vast te staan dat binnen een bouwvlak het agrarisch
bedrijf gedeeltelijk is of zal worden beëindigd;
1. deze
activiteiten onderdeel uitmaken van een agrarisch bedrijf;
2. het
maximale vloeroppervlak per bedrijf niet meer bedraagt dan 25 m²;
3. de
maximale oppervlakte van het terras per bedrijf niet meer bedraagt dan 25 m²;
4. deze
activiteiten plaatsvinden vanuit de bestaande bedrijfsbebouwing;
5. wordt
voorzien in een goede landschappelijke inpassing, al dan niet met behulp van
opgaande beplanting;
c. voor
het toestaan van paardenpension indien is komen vast te staan dat binnen een
bouwvlak het agrarisch bedrijf is of zal worden beëindigd;
d. voor
het aanleggen van een paardenbak binnen het bouwvlak van bedrijven met de nadere
aanwijzing "paardenpension" met dien verstande dat:
1. één
paardenbak per bedrijf is toegestaan, mits wordt voorzien in een goede landschappelijke
inpassing, al dan niet met behulp van opgaande beplanting;
2. de
maximale oppervlakte van een paardenbak 800 m²;
3. lichtmasten,
mits deze geen onevenredige hinder voor omliggende woningen veroorzaken en met
dien verstande dat de hoogte van lichtmasten maximaal 4 meter bedraagt.
Vrijstelling bouwen buiten de bouwvlakken
a. per
agrarisch bedrijf ten hoogste twee gebouwen zijn toegestaan;
b. de
rij-afstand over de weg tot het bouwvlak van dat bedrijf tenminste 500 meter dient te bedragen;
c. de
gezamenlijke oppervlakte van de in dit lid bedoelde gebouwen niet meer dan 100 m² mag bedragen;
d. de
goot- en nokhoogte van de in dit lid bedoelde gebouwen mag niet meer bedragen
dan 3 respectievelijk 5 meter,
mits daardoor de waarden als
bedoeld in lid 1, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Vrijstelling veestallen
a. de
gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing ten behoeve van de
niet-grondgebonden veehouderij niet meer mag bedragen dan 300 m²
per bedrijf, tenzij het een bestaand niet-grondgebonden bedrijf betreft zoals bedoeld
in lid 1,
sub b.
b. de
beoogde ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de natuurwaarden
in omliggende voor verzuring gevoelige gebieden;
c. in
het gehele plangebied de beoogde ontwikkeling niet mag leiden tot een
onevenredige stankhinder ten aanzien van de voor stankhinder gevoelige objecten
in de omgeving, zoals woningen, verpleeginrichtingen en complexen voor verblijfsrecreatie.
Vrijstelling grotere afstand
10. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 15 van de Wet,
vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3, sub b,
onder 5, ten behoeve van een grotere afstand dan 20 meter.
Vrijstelling woonruimte rustende boer
11. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 15 van de Wet,
vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3, sub c, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één extra
zelfstandige woonruimte voor een rustende boer in de bestaande dienstwoning.
Vrijstelling transparante afdekking
a. voor
ten hoogste 20% van de oppervlakte van de gronden van het bedrijf, voor zover:
1. deze
zijn gelegen binnen het plangebied;
2. deze
een agrarische bestemming hebben;
3. deze
zijn gelegen buiten de op de plankaart aangegeven bouwvlakken;
b. gedurende
de periode van 1 maart tot 1 november;
c. tot
een hoogte van maximaal 0,9 meter.
Algemene toetsingscriteria en procedure bij vrijstelling
13. Bij
het toepassen van de vrijstellingsbevoegdheden:
a. dient
het bepaalde in artikel
4, lid 5
tot en met lid 2
(Beschrijving in hoofdlijnen) in acht te worden genomen;
b. als
bedoeld in lid 8, lid 9 en in lid 12:
1. dient
de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering te worden aangetoond
door middel van een bedrijfsplan of een daarmee vergelijkbare onderbouwing;
2. mogen
de in lid 1 genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast;
3. is
de procedure van Afdeling 3.4 "Algemene wet bestuursrecht" van
toepassing.
Wijzigingsbevoegdheid verschuiving en vergroting bouwvlakken
14. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van het bepaalde
in artikel 11 van de Wet, het plan zodanig te wijzigen, dat de op de plankaart
aangegeven grens van een bouwvlak op de gronden als bedoeld in lid 1, elders op
die gronden wordt aangegeven, met dien verstande dat:
a. deze
wijzigingsbevoegdheid uitsluitend mag worden toegepast voor volwaardige agrarische
bedrijven;
b. de
oppervlakte van het bouwvlak tot ten hoogste 1,5 hectare mag worden
vergroot;
c. alle
bestaande bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak gesitueerd dient te blijven.
Wijzigingsbevoegdheid boom- en fruitkwekerijen
15. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van het bepaalde
in artikel 11 van de Wet, de plankaart te wijzigen ten behoeve van uitbreiding
van de oppervlakte ten behoeve van boom- en fruitkwekerijen, met dien verstande
dat de afstand tussen boom- en fruitkwekerijen en woningen tenminste 50 meter dient te bedragen.
Algemene toetsingscriteria en procedure bij wijziging
16. Bij
het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden:
a. dient
het bepaalde in artikel
4, lid 5
tot en met lid 2
(Beschrijving in hoofdlijnen) in acht te worden genomen;
b. dient
de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering te worden aangetoond door
middel van een bedrijfsplan of een daarmee vergelijkbare onderbouwing;
c. is
de procedure van Afdeling 3.4 van de "Algemene wet bestuursrecht" van
toepassing;
d. mogen
de in lid 1 genoemde waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Doeleinden
1. De
op de plankaart als "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de
instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan
eigen landschaps- en natuurwaarden;
b. extensieve
recreatie voor zover de sub a bedoelde waarden niet onevenredig worden of
kunnen worden aangetast;
c. agrarische
nevenactiviteiten, voor zover deze voorkomen op het tijdstip van het onherroepelijk
worden van dit plan,
met de daarbij behorende
bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken.
Bebouwing
2. Voor
het bouwen op de in lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende bepalingen:
a. er
mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de
hoogte niet meer dan 2 meter en de oppervlakte niet meer dan 25 m²
bedraagt;
b. de
bestaande vrijstaande schuren of stallen, die op de plankaart zijn aangeduid
als "vrijstaande schuur of stal", mogen worden gehandhaafd, met dien
verstande dat deze met maximaal 10% van de oppervlakte mogen worden uitgebreid,
mits daardoor de waarden als bedoeld in lid 1 niet onevenredig worden of kunnen
worden aangetast.
c. het
bestaande kunstwerk, dat op de plankaart is aangeduid als
"kunstwerk", mag worden gehandhaafd.
Vrijstelling
3. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 15 van de Wet,
vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2, sub a, ten behoeve van de
bouw van ten hoogste 1 schuilgelegenheid of berging per bestemmingsvlak,
met dien verstande dat:
a. het
gebouw noodzakelijk is in verband met het beheer van het natuurgebied;
b. de
in lid 1, sub a, bedoelde waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
c. het
bouwwerk wordt ingepast in het landschap, al dan niet met behulp van opgaande
beplanting;
d. de
oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m²;
e. de
goot- en (nok)hoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 2,75 en
4,25 meter;
f. het
bepaalde in artikel
4, lid 5
tot en met lid 2
(Beschrijving in hoofdlijnen) in acht wordt genomen.
Doeleinden
1. De
op de plankaart als "Bos" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de
instandhouding van aldaar voorkomende bossen;
b. de
instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan
eigen natuur- en landschapswaarden;
c. bosbouw,
houtproductie en/of extensief recreatief medegebruik voor zover de sub b
bedoelde waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
met de daarbij behorende
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
Bebouwing
2. Voor
het bouwen op de in lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende bepalingen:
a. er
mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de
hoogte niet meer dan 2 meter en de oppervlakte niet meer dan 25 m² bedraagt;
b. de
bestaande recreatiewoning, die op de plankaart is aangeduid als
"recreatiewoning", mag worden gehandhaafd, met dien verstande dat
deze met maximaal 10% van de oppervlakte mag worden uitgebreid, mits daardoor
de waarden als bedoeld in lid 1 niet onevenredig worden of kunnen worden
aangetast;
c. ten
behoeve van de golfbaan, die op de plankaart is aangeduid
al 'golfbaan' mag geen bebouwing worden gerealiseerd.
Gebruiksbepalingen
3. Onder
strijdig gebruik als bedoeld in artikel
18, lid 1, wordt in ieder geval niet verstaan het
gebruik van de gronden met de aanduiding 'golfbaan' ten behoeve van een
golfbaan.
Vrijstelling
4. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 15 van de Wet,
vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2, ten behoeve van de bouw van
ten hoogste 1 schuilgelegenheid of berging per bestemmingsvlak, met dien
verstande dat:
a. het
gebouw noodzakelijk is in verband met het beheer van het bos;
b. de
in lid 1, sub b, bedoelde waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
c. het
bouwwerk wordt ingepast in het landschap, al dan niet met behulp van opgaande
beplanting;
d. de
oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m²;
e. de
goot- en (nok)hoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 2,75 en
4,25 meter;
Doeleinden
b. het
behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden en de natuur- en landschapswaarden
van de betreffende landgoederen met daarbij behorende bebouwing, zoals
duiventorens en folies;
d. recreatief
medegebruik in de vorm van fiets, wandel- en ruiterpaden,
met de daarbij behorende
gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken.
Afbeelding 3:
Overzicht landgoederen.
volgnr.
|
naam
|
overige doeleinden
|
|
Klein l Heidestein
|
30% van de vloeroppervlakte van gebouwen met de aanduiding kantoor
[k] voor kantoren
|
2
|
Bornia
|
30% van de vloeroppervlakte van gebouwen met de aanduiding kantoor
[k] voor kantoren
|
3
|
Noordhout
|
-
|
4
|
De Horst
|
onderwijs [o], conferentieoord
[c]
|
5
|
Reehorst
|
onderwijs [o], conferentieoord
[c], onderzoeksinstituut [i]
|
6
|
Dennenburg
|
50% van de vloeroppervlakte van gebouwen met de aanduiding
horeca [h] voor horeca,
maatschappelijke voorzieningen [m]
|
7
|
Drieburg
|
maatschappelijke voorzieningen [m]
|
8
|
Lindenhorst
|
maatschappelijke voorzieningen [m]
|
9
|
Sterkenburg
|
30% van de vloeroppervlakte van gebouwen met de aanduiding kantoor
[k] voor kantoren
|
10
|
Hardenbroek
|
-
|
11
|
Leeuwenburg
|
30% van de vloeroppervlakte van gebouwen met de aanduiding kantoor
[k] voor kantoren
|
De doeleinden als bedoeld in lid 1, sub c in deze kolom zijn
door middel van een cursieve aanduiding tussen vierkante haken aangegeven.
Daarbij is [w] woning en [d] dienstgebouw.
|
Gebouwen
b. het
aantal woningen mag niet meer bedragen dan door middel van een aanduiding in
het bouwvlak is aangegeven;
c. de
goothoogte respectievelijk hoogte van dienstgebouwen mag niet meer bedragen dan
3 en 6 meter;
d.
de inhoud van een woning buiten het hoofdgebouw
mag niet meer mag bedragen dan 600 m³;
e.
per woning buiten het hoofdgebouw mogen ten
hoogste 2 bijgebouwen worden gebouwd, met dien verstande
dat:
1.
deze in afwijking van
het bepaalde sub a buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd, waarbij de
afstand tot het bouwvlak niet meer bedraagt dan 10 meter;
2.
de totale oppervlakte
aan bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 50 m²;
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
3. De
hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan:
a. 2 meter voor terrein- of erfafscheidingen;
b. 3 meter voor pergola's en
overkappingen met een open constructie;
c. 4 meter voor lichtmasten;
d. 10 meter voor
vlaggenmasten;
e. 6 meter voor de overige bouwwerken, geen
gebouw zijnde.
Gebruiksbepalingen
4. Onder
strijdig gebruik als bedoeld in artikel
18, lid 1, wordt in ieder geval verstaan gebruik van de
gronden en opstallen op een zodanige wijze dat de cultuurhistorische waarden
als bedoeld in lid 1, sub b worden of kunnen worden aangetast.
Aan huis gebonden beroepen en bedrijfsactiviteiten
a. het
wonen hoofddoel moet blijven;
b. maximaal
30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning voor de uitoefening van
het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt, met een maximum
van 50 m²;
c. geen
gevaar, schade of hinder voor de omgeving mag ontstaan;
d. de
uiterlijke verschijningsvorm van de woning niet mag worden aangetast;
e. geen
publieksgerichte bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan;
f. geen
kappers-, verhuur- en garagebedrijven zijn toegestaan;
g. geen
detailhandel is toegestaan, met uitzondering van goederen die ter plaatse
worden geproduceerd, bewerkt of hersteld;
h. geen
horeca is toegestaan, met uitzondering van kleinschalige activiteiten die
gericht zijn op het verstrekken van dranken en voedsel, waarbij het maximale
vloeroppervlak per bedrijf niet meer mag bedragen dan 25 m²
en de maximale oppervlakte van het terras per bedrijf niet meer mag bedragen
dan 25 m²;
i. geen
onevenredige vergroting van de verkeersintensiteit op de aangrenzende wegen en
paden plaatsvindt.
Vrijstelling folies en dergelijke
1. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 15 van de Wet,
vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2, sub f ten behoeve van het toelaten van folies, prieeltjes,
tuinhuisjes en vergelijkbare bebouwing.
Vrijstelling ondergeschikte nevenactiviteiten
Vrijstelling kamperen op het landgoed
a. er
niet meer dan 10 standplaatsen per landgoed mogen worden gerealiseerd;
b. de
standplaatsen zoveel mogelijk in aansluiting op de bestaande bebouwing dienen
te worden gerealiseerd;
c. het
plaatsen van kampeermiddelen is uitsluitend toegelaten gedurende de periode van
15 maart tot 31 oktober;
e. de
voorzieningen als bedoeld in lid d in of aansluitend aan de bestaande bebouwing gebouwd
dienen te worden;
f. indien
de voorzieningen aansluitend aan de bestaande bebouwing worden gebouwd, mag de
goot- en (nok)hoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan maximaal 2,75 respectievelijk
4,25 meter.
Algemene toetsingscriteria en procedure bij vrijstelling
4. Bij
het toepassen van de vrijstellingsbevoegdheden:
a.
als bedoeld in lid 3 dient de vrijstelling noodzakelijk te zijn voor de
instandhouding van het landgoed;
b. als bedoeld in lid 3 dient het voorgenomen gebruik ondergeschikt te
zijn aan de hoofdbestemming van het landgoed;
c. mogen
de in lid 1, sub b genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast;
d. dient
het bepaalde in artikel
4, lid 5
tot en met lid 2
(Beschrijving in hoofdlijnen) in acht te worden genomen;
e. is
de procedure van Afdeling 3.4 "Algemene wet bestuursrecht" van
toepassing.
Wijzigingsbevoegdheden
a. het
toelaten van het gebruik voor andere functies in gebouwen dan die bedoeld zijn
in lid 1, sub c;
b. het
realiseren van gebouwen op andere locaties dan bedoeld in lid 2, sub a,
met dien verstande dat dit
bijdraagt tot de instandhouding en/of het herstel van een landgoed.
Algemene toetsingscriteria en procedure bij wijziging
6. Bij
het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden:
a. dient
het bepaalde in artikel
4, lid 5
tot en met lid 2 (Beschrijving in hoofdlijnen) in acht te worden genomen;
b. mag
geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing worden gesloopt;
c. mag
door het toelaten van de nieuwe functies het woon- en leefklimaat van de omliggende
woningen niet op onevenredige wijze worden gehinderd, waarbij met name rekening
dient te worden gehouden met de milieu-aspecten;
d. is
de procedure van Afdeling 3.4 van de "Algemene wet bestuursrecht" van
toepassing.
Doeleinden
1. De
op de plankaart voor "Recreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor
de verblijfs- en dagrecreatieve doeleinden, zoals deze met een volgnummer zijn
aangegeven op de plankaart en in de tabel van afbeelding
4, met de daarbij behorende
gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, en andere werken, zoals verkeers- en
groenvoorzieningen en water.
Afbeelding 4:
Overzicht recreatieve bestemmingen.
nr.
|
adres
|
doeleindenomschrijving
|
maximum aantal
dienstwoningen
|
maximum aantal standplaatsen
en/of recreatiewoonverblijven
|
1
|
nabij de Hoofdstraat
|
sportpark
|
0
|
nvt
|
2
|
Traaij 299
|
verblijfsrecreatie
|
2
|
31
|
3
|
W. van Abcoudelaan 27
|
verblijfsrecreatie
|
1
|
8
|
4
|
Akkerweg
|
volkstuinen
|
0
|
nvt
|
5
|
nabij de Akkerweg
|
volkstuinen
|
0
|
nvt
|
6
|
Rijsenburgselaan
|
volkstuinen
|
0
|
nvt
|
7
|
Traaij 291
|
verblijfsrecreatie
|
0
|
3
|
Bebouwing sportpark
2. Voor
het bouwen op de in lid 1 genoemde gronden, die in de tabel van afbeelding 4 de doeleindenomschrijving "sportpark"
hebben, gelden de volgende bepalingen:
a. er
mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de aldaar gevestigde
sportclubs, zoals een kantine, kleedruimtes en tribunes, met dien verstande
dat:
1. de
gebouwen binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
2. de
gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing niet meer mag bedragen dan 650 m²;
3. de
bruto vloeroppervlakte van de kantine niet meer mag bedragen dan 50 m²;
b. de
goot- en de (nok)hoogte van gebouwen mag ten hoogste 3 respectievelijk 5 meter bedragen;
c. de
hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan:
1. 20 meter voor
lichtmasten en ballenvangers;
2. 2 meter voor de overige bouwwerken.
Bebouwing volkstuinen
3. Voor
het bouwen op de in lid 1 omschreven gronden, die in de tabel van afbeelding 4 de doeleindenomschrijving
"volkstuinen" hebben, gelden de volgende bepalingen:
a. als
bouwwerk, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend kweekkassen/-bakken (zogenaamde
éénruiters) en gereedschapsbergingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
1. de
oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1,5 m² per volkstuin (perceel);
2. de
hoogte niet meer mag bedragen dan 1 meter;
b. er
mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het volkstuinencomplex
met in de tabel van afbeelding
4 volgnummer "6", waar
één gemeenschappelijke berging mag worden gebouwd met:
1. een
maximale oppervlakte van 200 m²;
2. een
maximale goot- en de (nok)hoogte van 3 respectievelijk 5 meter.
Bebouwing verblijfsrecreatie
4. Voor
het bouwen van gebouwen op de in lid 1 omschreven gronden, die in de tabel van afbeelding 4 de doeleindenomschrijving "verblijfsrecreatie"
hebben, gelden de volgende bepalingen:
a. het
aantal recreatiewoningen en/of standplaatsen mag niet meer bedragen dan in de
tabel van afbeelding
4 is aangegeven;
b. de
inhoud van recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 200 m³,
met dien verstande dat ondergrondse ruimten ook worden meegerekend;
c. de
oppervlakte van stacaravans mag niet meer bedragen dan 40 m²;
e. in
afwijking van het bepaalde sub d mag de hoogte van stacaravans niet meer bedragen dan 3 meter;
f. de
afstand van recreatiewoningen en stacaravans tot de erfafscheiding mag niet
minder bedragen dan 5 meter;
g. de
goot- en/of (nok)hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere bouwwerken
mag niet meer bedragen dan:
1. 2 meter voor erfafscheidingen;
2. 6 meter voor overige bouwwerken, geen
gebouw zijnde.
Dienstwoningen
5. Dienstwoningen
zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze bestaan op het moment van de
terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, met dien verstande dat:
a. de
inhoud van een dienstwoning niet meer mag bedragen dan 600 m³;
b. de
eventueel bestaande dienstwoning(en) daaronder is begrepen, ongeacht of er daarna
verkoop, bedrijfssplitsing of enig soortgelijke actie plaatsvindt.
Gebruiksbepaling
6. Onder
strijdig gebruik als bedoeld in artikel
18, lid 1, wordt in ieder geval verstaan het gebruik
van:
a. gronden
ten behoeve van gemotoriseerde sporten;
b. gronden
die in de tabel van afbeelding
4 de doeleindenomschrijving
"verblijfsrecreatie" hebben, ten behoeve van het plaatsen van
kampeermiddelen binnen 5 meter
vanaf de bestemmingsgrens;
c. recreatiewoningen
en stacaravans, voor permanente bewoning.
Doeleinden
1. De
op de plankaart voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor het
wonen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en
andere werken, zoals tuinen.
Gebouwen
2. Voor
het bouwen op de in lid 1 omschreven gronden gelden de volgende bepalingen:
2. de
geluidsbelasting op de gevel door die verplaatsing niet toeneemt, tenzij wordt
voldaan aan de voorkeursgrenswaarde;
3. er
geen verandering in de wijze van aaneenbouwen mag worden gerealiseerd;
e. in
afwijking van het bepaalde in sub d mag de oppervlakte van een woning met op de plankaart
de aanduiding "open bebouwing" maximaal 500 m² bedragen;
f. in
afwijking van het bepaalde sub b, onder 1 en sub d mag de woning op het perceel met de aanduiding "Langbroekerdijk
16":
1. op
een afstand van maximaal 70
meter vanaf de Langbroekerdijk worden gebouwd;
2. de
inhoud 800 m³
bedragen, op voorwaarde dat alle bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel
wordt gesloopt;
g. in
afwijking van het bepaalde sub b (aanhef) en sub d mag op het perceel met de aanduiding "Langbroekerdijk
34" de middeleeuwse hofstede worden verbouwd tot woning, waarbij de
maximale inhoud 1.000 m³ mag bedragen;
h. per
woning mogen ten hoogste 2 bijgebouwen worden gebouwd;
i. bijgebouwen
dienen, vanaf de weg gezien, tenminste 5 meter
achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende woning te worden
gebouwd;
j. de
onderlinge afstand tussen de gebouwen mag hoogstens 10 meter bedragen.
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
3. Voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, op de in lid 1 omschreven
gronden gelden de volgende bepalingen:
a. per
woning mag ten hoogste 1 onoverdekt zwembad worden gebouwd, met dien verstande
dat:
1. de
oppervlakte maximaal 15% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen,
met een maximum van 50 m²;
2. de
hoogte niet meer mag bedragen dan 0,5 meter;
3. de
oppervlakte van het zwembad niet mee telt in het maximale bebouwingspercentage
als bedoeld in lid 2, sub c;
b. de
hoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter, met uitzondering van:
1. erf-
en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn(en) van de woning, waarvan de
hoogte 1 meter
mag bedragen;
2. vlaggenmasten,
waarvan de hoogte 10 meter mag bedragen;
3. pergola's
en overkappingen met een open constructie, waarvan de hoogte 3 meter mag
bedragen;
4. de
zendmast voor radioamateurs bij Gooijerdijk 9, waarvan de hoogte 25 meter mag bedragen.
c. de
oppervlakte van pergola's en overkappingen met een open constructie mag niet
meer dan 25 m² per bouwperceel bedragen.
Vrijstellingsbevoegdheid
4. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 15 van de Wet,
vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel
3 lid 1, sub f voor het toestaan van een grotere oppervlakte aan bijgebouwen
indien alle bestaande bijgebouwen worden gesloopt, waarbij ten hoogste 50%
(gemeten naar oppervlakte èn inhoud) van de gebouwen die gesloopt worden mag
worden teruggebouwd.
Algemene toetsingscriteria en procedure bij vrijstelling
5. Bij
het toepassen van de vrijstellingsbevoegdheid:
a. dient
het bepaalde in artikel
4, lid 5
tot en met lid 2
(Beschrijving in hoofdlijnen) in acht te worden genomen;
b. is
de procedure van Afdeling 3.4 van de "Algemene wet bestuursrecht" van
toepassing.
Gebruiksbepalingen
6. Onder
strijdig gebruik als bedoeld in artikel
18, lid 1 wordt niet verstaan de uitoefening door de
bewoner c.q. een van de bewoners van een aan huis gebonden beroep of bedrijf,
als nevenactiviteit bij het wonen, met dien verstande dat:
a. het
wonen hoofddoel moet blijven;
b. maximaal
30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning voor de uitoefening van
het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt, met een maximum
van 50 m²
;
c. geen
gevaar, schade of hinder voor de omgeving mag ontstaan;
d. de
uiterlijke verschijningsvorm van de woning niet mag worden aangetast;
e. geen
publieksgerichte bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan;
f. geen
kappers-, verhuur- en garagebedrijven zijn toegestaan;
g. geen
detailhandel is toegestaan, met uitzondering van goederen die ter plaatse
worden geproduceerd, bewerkt of hersteld;
h. geen
horeca is toegestaan, met uitzondering van kleinschalige activiteiten die
gericht zijn op het verstrekken van dranken en voedsel, waarbij het maximale
vloeroppervlak per bedrijf niet meer mag bedragen dan 25 m² en de maximale oppervlakte van het
terras per bedrijf niet meer mag bedragen dan 25 m²;
a. geen
onevenredige vergroting van de verkeersintensiteit op de aangrenzende wegen en
paden plaatsvindt.
7. Onder
strijdig gebruik als bedoeld in artikel
18, lid 1 wordt niet verstaan het hobbymatig houden van
paarden of pony's, met dien verstande dat niet meer dan 5 paarden of pony's per
bouwperceel gehouden mogen worden.
Doeleinden
1. De
op de plankaart voor "Bedrijven" aangewezen gronden zijn bestemd voor
de bedrijfsdoeleinden, zoals deze met een volgnummer zijn aangegeven op de
plankaart en in de tabel van afbeelding
5, met de daarbij behorende
gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere werken.
Afbeelding 5: Overzicht bedrijfsbestemmingen.
volgnr.
|
adres
|
doeleindenomschrijving
|
SBI-code
|
1
|
Breullaan 1
|
bedrijf: videoduplicatie + bedrijven uit categorie 1 en 2
van de bij dit plan behorende "Staat van bedrijfsactiviteiten"
|
223
|
2
|
Hoofdstraat 1
|
kantoor/restaurant
|
517/553
|
3
|
Hoofdstraat 23
|
kantoor
|
74
|
4
|
Hoofdstraat 25
|
kantoor
|
74
|
5
|
Langbroekerdijk 21
|
veehandelsbedrijf
|
0121
|
6
|
Langbroekerdijk 7
|
opslag: vloeren
|
5153
|
7
|
Traaij 299
|
hotel, conferentieoord en restaurant*)
|
5511
|
8
|
Akkerweg 13
|
bedrijf: verkeersschool + bedrijven uit categorie 1 en 2
van de bij dit plan behorende "Staat van bedrijfsactiviteiten"
|
9305
|
9
|
Hoofdstraat 244
|
kantoor
|
74
|
10
|
Hoofdstraat 262-264
|
bedrijf: aannemer + bedrijven uit categorie 1 en 2 van de bij
dit plan behorende "Staat van bedrijfsactiviteiten"
|
45
|
11
|
Hoofdstraat 272a
|
bedrijf: autosloop en recycling + bedrijven uit categorie 1
en 2 van de bij dit plan behorende "Staat van bedrijfsactiviteiten"
|
5157
|
12
|
Rijsenburgselaan 133
|
nutsvoorzieningen: rioolwaterzuiveringsinstallatie + centrale
antenne-installatie
|
9000.1
|
13
|
nabij de Faunalaan
|
nutsvoorzieningen: waterzuivering in biezenveld
|
9000.1
|
14
|
nabij de Faunalaan
|
nutsvoorzieningen: composteerterrein
|
9000.3
|
15
|
nabij Rijsenburgselaan
|
nutsvoorzieningen: waterzuivering in biezenveld
|
9000.1
|
16
|
Traaij 260
|
nutsvoorzieningen: waterwinning
|
41
|
17
|
Akkerweg 17a
|
bloemisterij/tuincentrum
|
5211/5246
|
*) op het perceel mogen geen (bedrijfs)activiteiten worden
uitgeoefend die een bedreiging vormen voor de
waterwinning
|
Gebouwen
a. per
bestemmingsvlak mag ten hoogste 1 bedrijf worden gevestigd;
b. in
afwijking van het sub a bepaalde mag, indien er op het moment van
terinzagelegging van het ontwerp van dit plan binnen een bestemmingsvlak
meerdere bedrijven gevestigd zijn, het bestaande aantal bedrijven worden gehandhaafd;
d. in
afwijking van het bepaalde sub c mag de maximale bebouwingsoppervlakte bij het bedrijf
met in de tabel van afbeelding
5 volgnummer 11 maximaal 360 m²
bedragen;
e. dienstwoningen
zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze aanwezig zijn op het moment van de
terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, met dien verstande dat:
1. de
inhoud van een dienstwoning niet meer mag bedragen dan 600 m³;
2. de
eventueel bestaande dienstwoning daaronder is begrepen, ongeacht of er daarna
verkoop, bedrijfssplitsing of enig soortgelijke transactie plaatsvindt.
f. de
onderlinge afstand tussen de gebouwen hoogstens 20 meter mag
bedragen.
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
3. Voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, op de in lid 1 omschreven
gronden gelden de volgende bepalingen:
a. er
mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met een oppervlakte
groter dan 10 m²;
b. de
hoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter, met uitzondering van:
1. vlaggenmasten,
waarvan de hoogte 10 meter
mag bedragen;
2. pergola's
en overkappingen met een open constructie, waarvan de hoogte 3 meter mag
bedragen;
3. de
hoogte van de centrale antennemast op de gronden met in de tabel van afbeelding
5 volgnummer 12, waarvan de hoogte
45 meter mag bedragen.
Nadere eisen
4. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van artikel 15 van
de Wet, nadere eisen te stellen aan de situering van nieuwe gebouwen en/of het
aanbrengen van gebiedseigen beplanting als bedoeld in lid 2, sub c met het oog op een zorgvuldige landschappelijke
inpassing.
Wijzigingsbevoegdheden
5. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van artikel 11 van
de Wet, de tot het plan behorende "Staat van bedrijfsactiviteiten" te
wijzigen met betrekking tot:
a. het
onderbrengen van bedrijfsactiviteiten in een andere categorie, indien op grond
van technologische ontwikkelingen de in de "Staat van
bedrijfsactiviteiten" vermelde categorie niet meer de juiste is;
b. het
toevoegen van bedrijfsactiviteiten aan een bepaalde categorie van de
"Staat van bedrijfsactiviteiten", mits deze activiteit naar haar aard
en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de in de betreffende
categorie opgenomen bedrijfsactiviteiten.
6. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van het bepaalde
in artikel 11 van de Wet, om -indien is komen vast te staan dat de
bedrijfsactiviteiten zijn of zullen worden beëindigd- de bestemming van de gronden
te wijzigen in de bestemming "Wonen" als bedoeld in artikel 11, met
dien verstande dat:
a. alle
gebouwen in de nieuwe bestemming dienen te worden opgenomen;
b. alle
bestaande woonruimten de bestemming "Wonen" dienen te krijgen,
waarbij het totaal aantal woningen ten opzichte van de ten tijde van het
wijzigingsbesluit bestaande situatie niet mag worden vergroot;
c. door
het toelaten van deze bestemming de bedrijfsvoering van de omliggende (agrarische)
bedrijven niet op onevenredige wijze mag worden gehinderd, waarbij met name
rekening dient te worden gehouden met de milieu-aspecten;
d. de
oppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m² per woning, tenzij alle bijgebouwen
en voormalige bedrijfsbebouwing worden/wordt gesloopt, waarbij ten hoogste 50%
(gemeten naar oppervlakte èn inhoud) van de gebouwen die gesloopt worden mag
worden teruggebouwd.
Algemene toetsingscriteria en procedure bij nadere eisen en
wijziging
7. Bij
het toepassen van de nadere eisen regeling en/of de wijzigingsbevoegdheden:
a. dient
het bepaalde in artikel
4, lid 5
tot en met lid 2
(Beschrijving in hoofdlijnen) in acht te worden genomen;
b. is
de procedure van Afdeling 3.4 van de "Algemene wet bestuursrecht" van
toepassing.
Gebruiksbepaling
8. Onder
strijdig gebruik als bedoeld in artikel
18, lid 1, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden en opstallen
ten behoeve van:
a. detailhandel
of horeca, met uitzondering van:
1. horeca
voor het in de tabel van afbeelding
5 genoemde hotel, restaurant en
conferentieoord;
2. detailhandel
voor de in de tabel van afbeelding
5 genoemde bloemisterij/tuincentrum;
b. inrichtingen
als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen‑ en
vergunningenbesluit milieubeheer.
Doeleinden
1. De
op de plankaart voor "Maatschappelijke voorzieningen" aangewezen
gronden zijn bestemd voor de maatschappelijke voorzieningen zoals deze op de
plankaart en in de tabel van afbeelding
6 met een volgnummer zijn
aangegeven, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde
en andere werken.
Afbeelding 6:
Overzicht maatschappelijke voorzieningen.
volgnr.
|
adres
|
doeleindenomschrijving
|
1
|
Traaij 301
|
begraafplaats met aula
|
2
|
Sterkenburgerlaan 1
|
verblijfhuis voor terminale patiënten
|
3
|
Arnhemsebovenweg 3
|
zorginstelling
|
4
|
Langbroekerdijk 2
|
zorggerelateerd wonen, slaaphuis
|
5
|
Kloosterlaantje 1-2
|
wonen, gezondheidszorg, therapie, tijdelijk nachtverblijf
|
6
|
Gooijerdijk 14, 18b, 20 en 43
|
zorggerelateerd wonen (vier vestigingen)
|
Gebouwen
b. dienstwoningen
zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze aanwezig zijn op het moment van de
terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, met dien verstande dat:
1. de
inhoud van een dienstwoning niet meer mag bedragen dan 600 m³;
2. daaronder
is begrepen de bestaande dienstwoning, ongeacht of er daarna verkoop,
bedrijfssplitsing of enig soortgelijke transactie plaatsvindt.
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
3. Voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, op de in lid 1 omschreven
gronden gelden de volgende bepalingen:
a. er
mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met een oppervlakte groter
dan 10 m²;
b. de
hoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter, met uitzondering van:
1. vlaggenmasten,
waarvan de hoogte 10 meter
mag bedragen;
2. pergola's
en overkappingen met een open constructie, waarvan de hoogte 3 meter mag
bedragen.
Nadere eisen
4. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van artikel 15 van
de Wet, nadere eisen te stellen aan de situering van nieuwe gebouwen en/of het
aanbrengen van gebiedseigen beplanting als bedoeld in lid 2, sub a met het oog op een zorgvuldige landschappelijke
inpassing.
Algemene toetsingscriteria en procedure bij nadere eisen
5. Bij
het toepassen van de nadere eisen regeling:
a. dient
het bepaalde in artikel
4, lid 5
tot en met lid 2
(Beschrijving in hoofdlijnen) in acht te worden genomen;
b. is
de procedure van Afdeling 3.4 van de "Algemene wet bestuursrecht" van
toepassing.
Doeleinden
1. De
op de plankaart voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. verkeersdoeleinden,
waaronder begrepen parkeerplaatsen en busbanen
b. spoorwegovergangen;
c. bermen
en bermsloten;
d. geluidswerende
voorzieningen,
met de daarbij behorende
gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals viaducten, bruggen en andere
werken.
Bebouwing
2. Voor
het bouwen op de in lid 1 omschreven gronden gelden de volgende bepalingen:
a. de
oppervlakte van een gebouw mag ten hoogste 10 m²
bedragen;
b. de
hoogte van een gebouw mag ten hoogste 3 meter
bedragen;
c. de
hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste 5 meter bedragen, met uitzondering van
lichtmasten, waarvan de hoogte 15 meter mag bedragen.
Profielen
3. Voor
zover op de plankaart profielen zijn opgenomen, dient de indeling van de in
lid 1 omschreven gronden in onder andere rijverhardingen, trottoirs en
bermen te beantwoorden aan hetgeen door middel van deze profielen is aangegeven.
Doeleinden
1. De
op de plankaart voor "Spoorwegverkeer" aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a. railverbindingen;
b. bermen
en bermsloten;
c. spoorwegovergangen;
d. geluidswerende
voorzieningen;
e. taluds
en groenvoorzieningen,
met de daarbij behorende
gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals viaducten, bruggen en andere
werken.
Bebouwing
2. Voor
het bouwen op de in lid 1 omschreven gronden gelden de volgende bepalingen:
a. de
oppervlakte van een gebouw mag ten hoogste 10 m²
bedragen;
b. de
hoogte van gebouwen mag ten hoogste 4 meter bedragen;
c. de
hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste 6 meter bedragen;
d. de
hoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 meter
bedragen.
Doeleinden
1. De
op de plankaart voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. sloten
en waterpartijen;
b. de
waterhuishouding;
c. recreatief
medegebruik;
d. ecologische
verbindingszones,
met de daarbij behorende
gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals bruggen, duikers, gemalen,
aanlegplaatsen, keerwanden en andere werken.
Bebouwing
2. Voor
het bouwen op de in lid 1 omschreven gronden gelden de volgende bepalingen:
a. de
oppervlakte van een gebouw mag hoogste 50 m²
bedragen;
b. de
hoogte van een gebouw mag ten hoogste 3 meter
bedragen;
c. de
hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste 5 meter bedragen.
Toepassing artikel 17
3. Op
en in de gronden als bedoeld in lid 1, is de toepassing van het bepaalde in
artikel 17 van de Wet uitgesloten.
Gebruiksbepaling
4. Onder
strijdig gebruik als bedoeld in artikel
18, lid 1, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van
gronden als ligplaats voor woonschepen.
Doeleinden
a. hoogspanningsleiding;
b. rioolpersleiding;
c. watertransportleiding;
d. leidingtracé
voor aardgastransport (A-510-00) en telecommunicatie;
e. 50
kV grondleiding;
f. ondergrondse
buisleiding,
met de daarbij behorende
gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, en andere werken.
1. De
in lid 1 genoemde gronden zijn secundair bestemd voor de
samenvallende doeleinden als bedoeld in de ter plaatse op de plankaart
aangegeven bestemmingen.
Bebouwing en gebruik bij leidingen (dubbelbestemming)
Afbeelding 7: Leidingen.
leidingen, met op de
plankaart de aanduiding
|
afstand bouwwerken tot
het hart van de leiding
|
hoogspanningsleiding
|
27,5 meter
|
rioolpersleiding
|
1,5 meter
|
watertransportleiding
|
3 meter
|
leidingtracé voor aardgastransport (A-510-00)
en telecommunicatie
|
5 meter (toetsingsafstand 115 meter)
|
50 kV grondleiding
|
1 meter
|
ondergrondse buisleiding
|
4 meter (woningen 5 meter)
|
Vrijstellingen
Procedure
2. Bij
het toepassen van de vrijstellingsbevoegdheden als bedoeld in lid 1 is de procedure van Afdeling 3.4 van de "Algemene
wet bestuursrecht" van toepassing.
Gebruiksbepalingen
a. de
opslag van vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte voer-, vaar- of
vliegtuigen, kampeermiddelen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe
bouwmaterialen, afval, puin, zand, grind en brandstoffen, één en ander met
uitzondering van opslag, die als normaal bestanddeel van gebruik ingevolge de bestemming
van de betrokken gronden is aan te merken;
b. het
in gebruik nemen van onbebouwd blijvende gronden ten behoeve van de verblijfsrecreatie;
c. het
in gebruik nemen van onbebouwd blijvende gronden voor doeleinden van handel en
bedrijf;
d. de
verkoop van motorbrandstoffen en LPG;
3. Burgemeester
en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 1, indien en voor
zover een strikte toepassing van deze bepaling zou leiden tot een beperking van
het meest doelmatige gebruik en die beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
Vergunningsplicht
Afbeelding 8:
Overzicht aanlegvergunningenstelsel.
aanduiding / nadere
aanwijzing / bestemming
|
andere werken en
werkzaamheden*
|
|
1
|
2
|
3
|
4
|
5
|
6
|
7
|
8
|
9
|
10
|
alle
gronden met de aanduiding:
a archeologisch
waardevol
b grondwaterbeschermingsgebied
|
§
–
|
§
§
|
§
§
|
§
§
|
§
–
|
§
§
|
§
§
|
§
§
|
§
§
|
–
§
|
alle
gronden met de bestemming:
c "Leidingen"
voor zover gelegen binnen de af standen
als genoemd in afbeelding
7 (pagina 51):
|
§
|
§
|
§
|
§
|
–
|
§
|
§
|
§
|
§
|
–
|
alle
gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met Landschapswaarden"
en "Agrarisch gebied met Landschaps- en Natuurwaarden" met de nadere
aanwijzing:
d halfopen
landschap
e open landschap
f kwelafhankelijke
vegetatie
|
§
§
–
|
§
§
§
|
§
§
§
|
§
§
–
|
§
§
–
|
–
–
§
|
–
–
§
|
§
§
–
|
–
–
–
|
–
–
§
|
alle
gronden met de bestemming:
g "Natuur"
h "Bos"
i "Landgoed"
|
§
§
§
|
§
§
§
|
§
§
§
|
§
§
§
|
§
§
§
|
§
§
§
|
§
§
§
|
§
–
§
|
§
–
§
|
§
§
§
|
Verklaring:
§ aanlegvergunningsplichtige activiteit
– geen
aanlegvergunningsplichtige activiteit
|
* andere werken en werkzaamheden:
1. het aanleggen en verharden van wegen en
paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
2. het verlagen van de bodem en het afgraven,
ophogen en egaliseren van de gronden;
3. het aanleggen en
dempen van watergangen, sloten, weidegreppels en andere waterpartijen;
4. het aanbrengen van bovengrondse en
ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee
verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
5. het vellen en rooien van bomen, hakhout en
andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of
ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben, met uitzondering
van het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen en het periodiek
afzetten van hakhout;
6. diepploegen, dat
wil zeggen het extra diep omploegen van de gronden, waarbij de kruidlaag
volledig wordt
omgeploegd (0,4 meter of meer);
7. werken en
werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of
tengevolge
hebben, zoals uitdiepen en draineren;
8. het bebossen of anderszins beplanten met
houtopstanden, waaronder tevens begrepen het telen en kweken van bomen en
heesters (inclusief fruitbomen en boomgaarden)
9. het (chemisch)
scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
10. het onttrekken van
grondwater, anders dan ten behoeve van de veedrenking.
|
Uitzonderingen vergunningsplicht
2. Het
in lid 1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a. in
het kader van het normale beheer en onderhoud;
b. waarmee
is of mag worden begonnen op het tijdstip van het onherroepelijk worden van dit
plan;
c. op
of in gronden als bedoeld in de tabel van afbeelding
8, sub d en sub e, voor
zover de betreffende gronden binnen agrarische bouwvlakken zijn gelegen;
d. op
of in gronden als bedoeld in de tabel van afbeelding
8 onder 5 en 8, voor zover de
betreffende gronden op de plankaart de nadere aanwijzing
"boomkwekerij" hebben;
e. met
betrekking tot het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van in- en
uitritten, tot een oppervlakte van 100 m²;
f. in
het kader van het normale beheer en onderzoek, op en in gronden met op de plankaart
de aanduiding "archeologisch waardevol" (sub a);
g. op
of in gronden als bedoeld in de tabel van afbeelding
8, sub g en h voor zover daarvoor
een vergunning is vereist als bedoeld in artikel 12 van de
"Natuurbeschermingswet".
Toelaatbaarheid en toetsing van werken en werkzaamheden
3. Werken
en werkzaamheden als bedoeld in lid 1, zijn slechts toelaatbaar, indien:
a. deze
noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun
bestemming;
b. door
die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect
te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de bedoelde gronden,
die het plan beoogt te beschermen:
1. niet
onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
2. de
mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig
worden of kunnen worden verkleind.
Procedure
4. Bij
het beoordelen van aanvragen voor een aanlegvergunning:
a. wordt
vooraf de betreffende beherende instantie gehoord bij gronden met op de plankaart
de bestemming of aanduiding:
1. "archeologisch
waardevol" (Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek);
2. "leidingtracé
voor aardgastransport en telecommunicatie" (Gasunie / KPN-telecom);
3. "watertransportleiding"
(Waterleidingbedrijf Midden Nederland);
4. "50
kV grondleiding" (Regionale Energievoorziening Maatschappij Utrecht);
5. "rioolpersleiding",
(Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden);
6. "ondergrondse
buisleiding", (Ministerie van Defensie, Directie West Nederland),
b. dient
het bepaalde in artikel
4, lid 5
tot en met lid 2
(Beschrijving in hoofdlijnen) in acht te worden genomen.
Meetverschillen
1. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 15 van de Wet,
vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het plan, voor zover dit,
tengevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart,
noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat
de genoemde afwijkingen ten hoogste 3 meter
mogen bedragen.
10%-regeling
2. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 15 van de Wet,
vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het plan ten behoeve van
vermeerdering of vermindering van de voorgeschreven maten met betrekking tot de
goothoogte en (nok)hoogte van bouwwerken, mits de vermeerdering of vermindering
niet meer dan 10% bedraagt.
Openbaar nut
GSM-masten
a. de
aanwezigheid van een dergelijke mast niet mag leiden tot een onevenredige aantasting
van de in het plangebied voorkomende landschapswaarden (horizonvervuiling)
en cultuurhistorische waarden;
b. de
mast naast of nabij bestaande (spoor)wegen en/of grotere gebouwen wordt geplaatst;
c. de
mast geschikt moet zijn voor het plaatsen van meerdere antennes (sitesharing).
Zendmasten voor radioamateurs
Procedure
2. Bij
het toepassen van de vrijstellingsbevoegdheden als bedoeld in lid 3, lid 4 en lid 1 is de procedure van Afdeling 3.4 van de
"Algemene wet bestuursrecht" van toepassing, met dien verstande dat vrijstellingen
als bedoeld in lid 4 en 1 pas kunnen worden verleend indien Gedeputeerde Staten
hiervoor een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven.
Afbeelding 9: Natuurontwikkeling.
Wijziging natuurontwikkeling
1. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd op grond van en met inachtneming van het bepaalde in
artikel 11 van de Wet, de bestemming van de gronden, die in afbeelding 9 zijn aangeduid als "natuurontwikkelingsgebied"
of "zoekgebied ecologische verbindingszone" te wijzigen in
bestemmingen, die meer op de ontwikkeling en instandhouding van natuur en natuurwaarden
zijn gericht, als bedoeld in:
§ artikel
6 (Agrarisch gebied met Landschaps- en Natuurwaarden);
§ artikel
7 (Natuur);
§ artikel
8 (Bos),
met dien verstande dat:
a. de
eventueel bestaande gebouwen niet mogen worden uitgebreid en geen nieuwe gebouwen
mogen worden toegelaten
b. vooraf
vast moet staan dat de eigenaar van de gronden aan de natuurontwikkeling medewerking
wil verlenen of dat de gronden ten behoeve van de natuurontwikkeling kunnen
worden verworven.
Wijziging naar "Wonen" bij agrarische bestemming
2. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van het bepaalde
in artikel 11 van de Wet, om bij bedrijfsbeëindiging de agrarische bestemming
("Agrarisch gebied met Landschapswaarden" of "Agrarisch gebied
met Landschaps- en Natuurwaarden") van de gronden binnen het bouwvlak te
wijzigen in de bestemming "Wonen" als bedoeld in artikel 11, met dien verstande dat:
a. alle
gebouwen in de nieuwe bestemming dienen te worden opgenomen;
b. alle
bestaande woonruimten de bestemming "Wonen" dienen te krijgen,
waarbij het totaal aantal woningen ten opzichte van de ten tijde van het
wijzigingsbesluit bestaande situatie niet mag worden vergroot;
c. voor
zover de bestemming van gronden niet gewijzigd wordt in de bestemming
"Wonen" behouden deze gronden hun agrarische bestemming, met dien
verstande dat het bouwvlak vervalt;
d. bij
vervangende nieuwbouw van de woning de inhoud van de nieuwe woning:
1. 600 m³ mag bedragen indien alle
woonruimten en tenminste 50% (gemeten naar oppervlakte èn inhoud) van de bijgebouwen
en voormalige bedrijfsbebouwing worden/wordt gesloopt;
2. 800 m³
mag bedragen indien alle bestaande bebouwing wordt gesloopt;
e. de
oppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m², tenzij alle bijgebouwen en voormalige
bedrijfsbebouwing worden/wordt gesloopt, waarbij ten hoogste 50% (gemeten naar
oppervlakte èn inhoud) van de gebouwen die gesloopt worden mag worden
teruggebouwd;
f. in
uitzondering op het bepaalde sub b één extra woning kan worden toegelaten
indien alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met dien
verstande dat:
1. de
oppervlakte van de te slopen bebouwing ten minste 1.000 m² dient te
bedragen;
2. moet
worden voorzien in een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing, waarbij
de nieuwe woning aansluitend op de bestaande woning moet worden gerealiseerd.
Wijziging naar "Recreatie" bij agrarische bestemming
3. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van het bepaalde
in artikel 11 van de Wet, om bij bedrijfsbeëindiging de agrarische bestemming
("Agrarisch gebied met Landschapswaarden" of "Agrarisch gebied
met Landschaps- en Natuurwaarden") van de gronden binnen het bouwvlak te
wijzigen ten behoeve van verblijfsrecreatie, met dien verstande dat:
a. het
toepassen van de wijzigingsbevoegdheid tot een aanzienlijke verbetering van het
milieu van nabij gelegen natuur- en bosgebieden moet leiden;
b. deze
wijzigingsbevoegdheid tevens mag worden toegepast op gronden buiten het bouwvlak,
mits:
1. het
gronden betreft, die direct aansluiten op het betreffende bestaande bouwvlak;
2. de
oppervlakte van de gronden, waarop deze wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft
geen grotere oppervlakte hebben dan 1 hectare;
3. buiten
het bestaande bouwvlak geen gebouwen worden opgericht;
c. de
in het gebied voorkomende landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden
niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
d. uitsluitend
staanplaatsen voor kampeermiddelen zijn toegestaan;
e. wordt
voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
f. wordt
voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Algemene toetsingscriteria en procedure bij wijziging
4. Bij
het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden:
a. dient
het bepaalde in artikel
4, lid 5
tot en met lid 2 (Beschrijving in hoofdlijnen) in acht te worden
genomen;
b. mag
geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing worden gesloopt;
c. door
het toelaten van de nieuwe bestemming de bedrijfsvoering van de omliggende (agrarische)
bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name rekening
dient te worden gehouden met de milieu-aspecten;
d. is
de procedure van Afdeling 3.4 van de "Algemene wet bestuursrecht" van
toepassing.
Bouwen
a. gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd, mits dit leidt tot een verkleining van de
afwijking;
b. na
het tenietgaan door een calamiteit geheel worden vernieuwd, mits de
bouwaanvraag wordt ingediend binnen achttien maanden na het tenietgaan,
tenzij
het betreft een bouwwerk dat met het vorige bestemmingsplan strijdig was en
welke strijdigheid een aanvang heeft genomen nadat dit vorige bestemmingsplan
rechtskracht heeft verkregen.
2. Burgemeester
en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van lid 1 om een eenmalige vergroting van de inhoud of oppervlakte
van de in lid 1 toegelaten bouwwerken toe te staan met niet meer dan
10%.
Gebruik
3. Het
gebruik van gronden en bouwwerken dat ten tijde van het onherroepelijk worden
van het bestemmingsplan bestond of placht te bestaan en in strijd is met het
plan, mag worden voortgezet of gewijzigd in een ander strijdig gebruik als daardoor
de strijdigheid naar de aard en omvang wordt verkleind, tenzij het betreft een
gebruik dat met de in het vorige bestemmingsplan aangewezen bestemming strijdig
was en welk strijdig gebruik een aanvang heeft genomen, nadat dit vorige
bestemmingsplan rechtskracht had verkregen.
5. Het
gebruik dat tevens in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,
maar waartegen niet meer kan worden opgetreden, mag alleen worden voortgezet
door degene die gebruiker was van grond en opstallen tijdens de inwerkingtreding
van het plan.
Overtreding van het bepaalde in:
1. artikel 18, lid 1;
2. artikel 19, lid 1;
3. artikel 22, lid 4,
wordt aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in
artikel 59 van de Wet.
Deze voorschriften kunnen worden aangehaald als
"Voorschriften bestemmingsplan Buitengebied" van de gemeente Driebergen-Rijsenburg.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van
de gemeente
Driebergen-Rijsenburg, gehouden op 16 september 2004.
voorzitter
griffier