Artikel 26 algemene vrijstellingsbevoegdheid.
Lid A Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het in dit plan bepaalde ten aanzien van:
- enige bestemming van gronden, uitsluitend ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en wachthuisjes, met dien verstande dat de inhoud per op te richten bouwwerk niet meer dan 50 m³ zal bedragen en de goothoogte ervan niet meer dan 3.00 m zal bedragen, mits:
- de bodem, blijkens bodemonderzoek vooraf, niet zodanig verontreinigd is, dat bezwaren bestaan tegen de realisering van bedoelde bouwwerken van openbaar nut.
- de in artikelen 8 t/m 24 genoemde percentages, resp. maten, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. In die gevallen waarin reeds uit hoofde van de bepalingen in de respectievelijke artikelen een vrijstelling is verleend mag niet nogmaals op grond van onderhavige vrijstellingsbevoegdheid een vrijstelling worden verleend.
- het overschrijden van bouwgrenzen ten behoeve van de bouw van bouwwerken van ondergeschikte aard, zoals loggia's, erkers, keldertoegangen, dakoverstekken, luifels en balkons, die qua aard en afmetingen bij de bestemming passen, met dien verstande, dat de overschrijding niet meer dan 1.50 m mag bedragen, mits aanwezige waarden en belangen daardoor niet onevenredig worden geschaad.
Lid B Indien door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van bouwwerken onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de in de bestemming “agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden” aanwezige waarden, dan wel de aanwezige cultuurhistorische waarden wordt geen vrijstelling verleend. Dat geldt in ieder geval voor de gronden gelegen binnen de bestemming “cultuurhistorische waarden”.
Lid C Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de vrijstellingsvoegdheid, de in artikel 26a van deze voorschriften omschreven procedure.