Artikel 24 leidingzone ondergrondse leidingen.
Lid A Doeleindenomschrijving.
De op de plankaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- ondergrondse leidingen voor het transporteren van gas, ter plaatse van de zodanig aangeduide lijn en voor de daarbij aangegeven breedte (direct ruimtebeslag),
met daaraan ondergeschikt:
- de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.
Lid B Beschrijving in hoofdlijnen.
Ter verwezenlijking van de onder lid A. beschreven doeleinden wordt het volgende beleid gevoerd:
- ter plaatse van het directe ruimtebeslag van de ondergrondse leidingen worden activiteiten, die het bedrijfszeker en -veilig functioneren van leidingen kunnen schaden geweerd. Derhalve worden beperkingen opgelegd aan de mogelijkheden tot bebouwing en gebruik van de grond dat tot beschadiging van de leiding kan leiden.
Lid C Gebruik van de grond voor bebouwing.
Op de tot "leidingzone ondergrondse leidingen" aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend worden gebouwd:
- bouwwerken van geringe omvang ten dienste van de betreffende leiding,
met dien verstande, dat:
- de hoogte ten hoogste 3.50 m mag bedragen.
Lid D Gebruik van de grond anders dan voor bebouwing.
- onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 5, lid A., wordt ten minste verstaan het gebruik van de grond:
- op een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doen;
- voor het uitvoeren van ontgrondingen;
- voor het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding;
- voor het aanbrengen van diep wortelende beplanting;
- voor het verrichten van grondwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- voor het verrichten van grondophogingen.
- de verbodsbepaling onder a.2. t/m a.6. geldt niet voor werken en werkzaamheden vallend onder normaal agrarisch onderhoud en gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk anders dan diepploegen en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad.
Lid E Vrijstellingsbevoegdheid.
- Burgemeester en Wethouders kunnen, gehoord de leidingbeheerder, vrijstelling verlenen van de bepalingen in lid D., onder a.2. t/m a.6. ten aanzien van de vermelde activiteiten, mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de vrijstelling verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.
- Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de vrijstellingsvoegdheid, de in artikel 26a van deze voorschriften omschreven procedure.