Artikel 20 groenvoorzieningen.
Lid A Doeleindenomschrijving.
De op de plankaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen (zoals groensingels, plantsoenen en speelplekken);
- verkeersdoeleinden (zoals wegen, voet- en fietspaden);
- infiltratievoorzieningen (zoals wateropvangbuffers);
- geluidwerende voorzieningen (zoals geluidswallen), met de daarbij behorende andere voorzieningen.
- Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de plankaart aangeduide:
- leidingzone ondergrondse leidingen,
zijn primair de desbetreffende bepalingen van deze voorschriften van toepassing.
Lid B Gebruik van de grond voor bebouwing.
Op de tot "groenvoorzieningen" aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- andere bouwwerken:
- noodzakelijk voor de regeling van de veiligheid van het verkeer;
- ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;
- behorende tot de recreatieve voorzieningen en tot het straatmeubilair;
- noodzakelijk voor de op de woonomgeving afgestemde, gescheiden inzameling van afvalstoffen (containers);
- ten behoeve van duurzaam bodem- en waterbeheer;
- geluidwerende voorzieningen,
met dien verstande, dat:
- de hoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van die welke bedoeld zijn onder 2. en 3., ten hoogste 3.50 m mag bedragen;
- de hoogte van voorzieningen voor verlichting ten hoogste 6.50 m mag bedragen;
- geluidwerende voorzieningen mogen worden opgericht tot een hoogte, welke vereist is op grond van een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder.
Lid C Vrijstellingsbevoegdheid.
Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in
- lid B., onder a., ten aanzien van het oprichten van kunstwerken, voorwerpen betreffende beelden kunsten, speelvoorzieningen en dergelijke, met dien verstande, dat:
- de hoogte van deze andere bouwwerken ten hoogste 6.00 m mag bedragen,
mits:
- deze qua aard en omvang in de omgeving passen;
- bij speelvoorzieningen, de bodem, blijkens bodemonderzoek vooraf, niet zodanig verontreinigd is, dat bezwaren bestaan tegen de realisering ervan.
- lid A. voor het oprichten van een jeugd ontmoetingsplek (JOP's), met dien verstande dat:
- de afstand tot de dichtstbijzijnde woning(en) minimaal 25 meter dient te bedragen;
- de locatie waar het JOP gesitueerd wordt een groter aaneengesloten oppervlak heeft dan 0,5 hectare;
- het oppervlak voor het gebruik als JOP zijnde ingerichte terrein maximaal 50 m2 mag bedragen;
- het oppervlak van het te plaatsen onderkomen maximaal 25 m2 mag bedragen;
- de hoogte van het te plaatsen onderkomen maximaal 3,00 meter mag bedragen.
Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de vrijstellingsvoegdheid, de in artikel 26a van deze voorschriften omschreven procedure.
Lid D Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning vereist is.
- het is verboden op of in de tot “groenvoorzieningen”, ter plaatse van de aanduiding “talud”, aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van Burgemeester en Wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, het ophogen, het egaliseren;
- het in dit lid, onder a. bepaalde is niet van toepassing voor:
- werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
- werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
- werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en het normale bodemgebruik;
- werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd;
- het periodiek kappen van hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van het van kracht worden van het plan bestaande bodemgebruik.
- de werken of werkzaamheden als bedoeld in dit lid, onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de leden A. en B. genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.
- Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de vrijstellingsvoegdheid, de in artikel 26a van deze voorschriften omschreven procedure.