16.1 Bestemmingsomschrijving
a De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen
gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd
voor instandhouding en bescherming van waardevolle elementen en terreinen.
b Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.
16.2 Bouwregels
a
Voor
het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen dient de aanvrager van een bouwvergunning, voor bouwwerken met een
oppervlakte groter dan
b
Indien
uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de
gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden
verstoord, kunnen burgmeester en wethouders één of meerdere van de volgende
voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:
1
De
verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor
archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
2
De
verplichting tot het doen van opgravingen.
3
De
verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de
vergunning te stellen kwalificaties.
16.3 Aanlegvergunning
16.3.1 Werken
en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden
zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en
wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren
of te laten uitvoeren:
a het ophogen, egaliseren en ontginnen van
gronden, waarbij de hoogte van het maaiveld met meer dan
b het bodemverlagen of afgraven van gronden
waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist, waarbij de hoogte van het
maaiveld met meer dan
c het uitvoeren van grondbewerkingen dieper
dan
d het aanbrengen van ondergrondse of
bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee
verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
e het graven of dempen van sloten,
watergangen, vijvers of vaarten, waarbij de hoogte van het maaiveld met meer
dan
f
het tot
stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
g het uitvoeren van heiwerken en/of het
indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem.
16.3.2 Uitzonderingen
Het
in lid 16.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing voor:
a werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden
zijnde;
b werken of werkzaamheden van ondergeschikte
betekenis;
c werken of werkzaamheden binnen het kader van
het normale bodemgebruik;
d werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
e werken of werkzaamheden met een oppervlakte
kleiner dan
16.3.3 Toelaatbaarheid
De werken
of werkzaamheden als bedoeld in lid 16.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien de
in bedoelde gronden aanwezige archeologische waarden niet dan in geringe mate
worden of kunnen worden aangetast of als voorafgaand archeologisch onderzoek
aantoont dat de werkzaamheden geen schade aanrichten.
16.4 Sloopvergunning
16.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op of in de tot ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (sloopvergunning) de in de gronden aanwezige bebouwing, geheel of gedeeltelijk te slopen.
16.4.2 Uitzonderingen
Het
in lid 16.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing voor:
a sloopwerkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
b sloopwerkzaamheden met een oppervlakte
kleiner dan
16.4.3 Toelaatbaarheid
De sloopwerkzaamheden als bedoeld in 16.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 16.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.