Parkwoningen Heilust    

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan 'Parkwoningen Heilust' met identificatienummer NL.IMRO.0928.BPParkHeilust-Vg01 van de gemeente Kerkrade.

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan huis verbonden beroep:     

het in een woning en/of daarbij behorend, al dan niet vrijstaand, bijgebouw uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt, waarbij degene die het beroep uitoefent ook bewoner van de woning is en waarbij de beroepsactiviteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: detailhandel, een afhaalzaak, een horecabedrijf en een raamprostitutiebedrijf.

1.4 Aanbouw:     

gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht zodanig aansluit op het hoofdgebouw, dat het van het hoofdgebouw deel is gaan uitmaken; onder aanbouw wordt mede verstaan een uitbouw.

1.5 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Aangebouwd bijgebouw:     

een bijgebouw dat op enigerlei wijze aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of mu(u)r(en) en/of door het gebruik maken van dezelfde constructiemu(u)r(en).

1.8 Achtergevel:     

de gevel van een gebouw, die is gesitueerd tegenover de hoofdvoorgevel van het betreffende gebouw.

1.9 Ambachtelijke en consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten:     

het in een woning en/of daarbij behorend, al dan niet vrijstaand, bijgebouw uitoefenen van een op zakelijke dienstverlening gericht ambachtelijk bedrijf, waarbij de activiteiten geheel of overwegend geschieden door middel van handwerk, dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een kapper, schoenmaker of goudsmid of hiermee gelijk te stellen bedrijf, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt, degene die het bedrijf uitoefent ook de bewoner van de woning is en waarbij de bedrijfsactiviteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: detailhandel, een afhaalzaak, een horecabedrijf en een raamprostitutiebedrijf.

1.10 Archeologische waarde:     

de aan het gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.11 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.

1.12 Bed and breakfastvoorziening:     

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch recreatieve activiteit, die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming. Onder een bed and breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.13 Bestaand:     

  • bebouwing: aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel die op dat tijdstip op basis van een afgegeven vergunning mag worden gebouwd, tenzij de regels anders bepalen;
  • gebruik: het gebruik van gronden en bouwwerken, zoals dat bestaat op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

1.14 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bevoegd gezag:     

bestuursorgaan dat ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

1.17 Bijgebouw:     

Een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.18 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak.

1.20 Bouwlaag:     

Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een kelder/onderbouw, dakopbouw, set-back en de ruimte(n) in de kapverdieping/zolder. Voor de bouwlaag gelden de navolgende maximale afmetingen: de bouwlaag heeft een maximale hoogte van 3,5m indien het woningen respectievelijk woongebouwen betreft en een maximale hoogte van 4,5m indien het andere gebouwen betreft.

1.21 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel.

1.23 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegelaten.

1.24 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 Coffeeshop:     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig verstrekken van soft-drugs, al dan niet in combinatie met eetwaren en alcoholvrije dranken bestemd en gereed voor direct gebruik ter plaatse. Het afhalen van waren is hieronder eveneens begrepen. Het verstrekken in welke vorm dan ook van ecodrugs, in casu opwekkende en hallucinerende middelen, als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet is hieronder begrepen.

1.26 Consumentverzorgende dienstverlening, c.q. bedrijfsactiviteiten:     

zie onder begrip ‘ambachtelijke en consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten’.

1.27 Dakopbouw:     

ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw ten behoeve van voorzieningen zoals noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.

1.28 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig aan particulieren te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop of ten verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.

1.29 Ecoproducten:     

verzamelnaam voor plantaardige producten met een sterke stimulerende werking. De betreffende producten zoals onder andere psychedelische paddestoelen, sommige cactussen, yohimbe en kava kava hebben een psycho-actieve werking.

1.30 Ecoshop:     

een voor publiek toegankelijk gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling, verkopen of leveren van ecoproducten voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 Erf:     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.32 Externe veiligheid:     

een ruimtelijke situatie waar activiteiten plaatsvinden of mogelijk worden gemaakt op daartoe bestemde gronden die voor de gebruikers van de ruimte buiten die gronden een specifiek risico inhoudt. Het specifieke risico betreft een bepaalde overlijdenskans die de gebruikers afzonderlijk lopen door de gevolgen van het vrijkomen van een gevaarlijke stof bij een ongeval met de betreffende activiteit, als mede de kans dat een groep van bepaalde omvang onder de gebruikers in één keer tegelijk dodelijk wordt getroffen door het bedoelde ongeval. Beide kansen hebben betrekking op het direct of op korte termijn overlijden door de effecten en worden veroorzaakt door bij het ongeval vrijkomende gevaarlijke stof.

1.33 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 Gebruiken:     

het gebruiken, doen en laten gebruiken.

1.35 Grondgebonden woning:     

een gebouw dat uitsluitend één woning omvat en waarvan op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen.

1.36 Growproducten:     

verzamelnaam voor producten welke gebruikt worden voor de kweek van hennep zoals onder andere meststoffen, zaden, groeilampen, ventilatoren, lectuur.

1.37 Growshop:     

een voor publiek toegankelijk gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling, verkopen of leveren van growproducten voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.38 Headproducten:     

verzamelnaam voor producten welke verwant zijn aan de hasj-cultuur zoals onder andere waterpijpen, vloeipapier, cocaïnedoosjes en versnijdingsmiddelen zoals cafeïne.

1.39 Headshop:     

een voor publiek toegankelijk gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling, verkopen of leveren van headproducten voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.40 Hoofdgebouw:     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.41 Huishouden:     

de bewoning van een woning door:

  1. één persoon;
  2. twee of meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan,

niet zijnde kamerverhuur.

1.42 Infiltratievoorziening:     

een - ondergrondse - buffer voor regenwater, zoals bijvoorbeeld een verzameling infiltratiekratten, van waaruit geleidelijke infiltratie van regenwater in de ondergrond plaats kan vinden.

1.43 Kamerbewoning:     

het bewonen van een onzelfstandige woonruimte.

1.44 Kamerverhuur:     

het verhuren van een onzelfstandige woonruimte.

1.45 Kampeermiddel:     

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.46 Kantoor:     

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard ten behoeve van derden.

1.47 Kapverdieping/zolder:     

opbouw op de bovenste bouwlaag, die wordt opgericht met minimaal twee schuine zijden waarvan de hellingen maximaal 60° bedragen.

1.48 Kelder:     

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0.50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.

1.49 Maaiveld:     

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.50 Maatvoeringsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten. Indien en voorzover twee maatvoeringsvlakken middels de figuur 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één maatvoeringsvlak.

1.51 Ondergeschikt:     

In aard en omvang of functioneel, ruimtelijk en/of architectonisch opzicht ten dienste van een hoofdfunctie/gebouw.

1.52 Onderkomens:     

voor verblijf geschikte - al dan niet aan de bestemming onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.

1.53 Openbaar nut; openbare nutsvoorzieningen:     

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, rioleringen, ondergrondse lokale leidingen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie dan wel naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.54 Overig bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.55 Pand:     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.56 Peil:     

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.57 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.58 Seksinrichting:     

een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit plan.

1.59 Set-back:     

een gedeelte van een gebouw, dat op de bovenste bouwlaag is gesitueerd en waarvan de gevels aan alle zijden tenminste 1,5m achter de gevels van de daaronder liggende bouwla(a)g(en) worden gebouwd.

1.60 Smartproducten:     

verzamelnaam voor producten met een sterke stimulerende werking. De betreffende producten zoals onder andere herbal, XTC, frisdranken met guarana, producten met efedrine en paddo’s kunnen zijn samengesteld uit meerdere, oppeppende, psychotrope stoffen.

1.61 Smartshop:     

een voor publiek toegankelijk gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling, verkopen of leveren van smartproducten voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.62 Softdrugswinkel     

een winkel of een gedeelte van een gebouw dat wordt gebruikt voor het verkopen van softdrugs en/of artikelen voor het vervaardigen van deze waren.

1.63 Stedenbouwkundig beeld:     

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's ter plaatse bepaald beeld in samenhang met de ter plaatse aanwezige beelden gevormd door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).

1.64 Voorgevel:     

de gevel van een hoofdgebouw, die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt en die is gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.

1.65 Voorgevelrooilijn:     

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.66 Wonen:     

het gehuisvest zijn in een woning.

1.67 Woning:     

Een zelfstandig (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden, met dien verstande dat:

  • onder een meergezinswoning (gestapeld) wordt verstaan een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
  • onder een vrijstaande woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen hoofdgebouw is aangebouwd en waarvan de zijgevels ook niet in de zijdelingse perceelgrens zijn aangezet;
  • onder een halfvrijstaande woning wordt verstaan een woning, waarvan een zijgevel van het hoofdgebouw aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen hoofdgebouw is aangebouwd en waarvan een zijgevel in de zijdelingse perceelgrens is gebouwd;
  • onder een gesloten (tussen) woning wordt verstaan een woning, waarvan beide zijgevels van het hoofdgebouw aan de op de aangrenzende bouwpercelen gelegen hoofdgebouwen zijn aangebouwd en waarvan de zijgevels in de zijdelingse perceelgrenzen zijn gebouwd.

Kenmerkend voor de woning is de aanwezigheid van een eigen toiletruimte, badruimte en een keuken met kooktoestel.

1.68 Woning met kamergewijze verhuur:     

het verschaffen van woonverblijf in één gedeelte van een woning middels meer dan één wooneenheid (voor kamergewijze verhuur). De bewoners hebben gezamenlijk één ingang. Daarnaast delen de bewoners van de wooneenheden minimaal 1 van de volgende voorzieningen: badkamer, keuken of toilet.

1.69 Woningomzetting:     

omzetting van een woning naar één of meer onzelfstandige wooneenheden voor kamergewijze verhuur.

1.70 Woningsplitsing:     

het bouwkundig en/of functioneel splitsen van een woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden. Hierdoor ontstaan in één gebouw minimaal twee zelfstandige woningen, met ieder hun eigen voorzieningen als een badkamer, keuken, toilet, slaapkamer(s) en woonkamer en een eigen afsluitbare toegang.

1.71 Wooneenheid voor kamergewijze verhuur:     

Een onzelfstandig gedeelte van een woning met kamergewijze verhuur, welk gedeelte dient voor de huisvesting van één huishouden. Kenmerkend voor de wooneenheid is het gezamenlijk gebruik (met andere wooneenheden) van een toiletruimte, badruimte en/of keuken. Een wooneenheid kan uit meerdere ruimtes bestaan.

1.72 Zijgevel:     

een gevel van een gebouw, die niet een hoofdvoorgevel of een achtergevel is.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:     

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 Het bebouwingspercentage:     

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 De hoogte van een windturbine:     

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.7 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 De lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:     

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.9 De ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:     

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.10 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen in de vorm van parken, plantsoenen, houtopstanden en groenstroken;
  2. water- en vijverpartijen;
  3. hondenuitlaatplaatsen;

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  1. verhardingen ten behoeve van voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen;
  2. geluidwerende voorzieningen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. straatmeubilair;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut     

De bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van:

  1. antennes en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen;
  2. terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2m mag bedragen;
  3. speelvoorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5m mag bedragen.
3.2.3 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten     

Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften verbinden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van een opgraving;
  3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

3.3 Nadere eisen     

3.3.1 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  2. de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
  3. te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
3.3.2 Procedure     

Bij het stellen van nadere eisen, c.q ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 9.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

3.4.1 Groter(e) oppervlak en/of bouwhoogte     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 en 3.2.2, teneinde ten behoeve van een gebouw en bouwwerken een groter(e) oppervlak en/of bouwhoogte toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en vanuit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  3. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;
  4. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.
3.4.2 Procedure     

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels wordt de in artikel 9.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

3.5.1 Strijdig gebruik     

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste en vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 4 Verkeer     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, bestaande uit maximaal twee rijstroken;
  2. voet- en fietspaden;
  3. verblijfsdoeleinden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. geluidwerende voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. openbare nutsvoorzieningen;
  8. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

met de daarbij behorende kunstwerken, speel- en straatmeubilair en overige voorzieningen ten behoeve van of ten dienste van het wegverkeer, met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstoffen, al dan niet inclusief lpg en/of propaan c.a.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3m.
  2. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 25m².
4.2.2 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut     

De bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3m, met uitzondering van:
    1. antennes en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 8m mag bedragen;
    2. terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2m mag bedragen.
4.2.4 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten     

Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften verbinden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van een opgraving;
  3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

4.3 Nadere eisen     

4.3.1 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  2. de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
  3. te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
4.3.2 Procedure     

Bij het stellen van nadere eisen, c.q ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 9.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

4.4 Afwijken van de bouwregels     

4.4.1 Groter(e) oppervlak en/of bouwhoogte     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1, 4.2.2 en 4.2.3, teneinde ten behoeve van een gebouw en bouwwerken een groter(e) oppervlak en/of bouwhoogte toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en vanuit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  3. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;
  4. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.
4.4.2 Procedure     

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels wordt de in artikel 9.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

Artikel 5 Wonen     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. aan huis verbonden beroepen, met inachtname van het bepaalde in 5.5.2;

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. verhardingen ten behoeve van (perceels)ontsluitingen en parkeervoorzieningen;
  3. straatmeubilair;
  4. groenvoorzieningen;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Woningen     

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  1. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarbij de voorgevel dient te zijn georiënteerd richting straat of plein, als op de verbeelding aangeduid met de figuur 'gevellijn';
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. het aantal woningen binnen het plangebied mag niet meer bedragen dan 24;
  4. woningsplitsing is niet toegestaan;
  5. de voorgevel van een woning dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd, dan wel evenwijdig daaraan op maximaal 1m daarachter;
  6. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan 2;
  7. gebouwen mogen worden afgedekt met een kap;
  8. er kunnen uitsluitend grondgebonden woningen worden opgericht;
  9. de diepte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de diepte van het voor het betreffende bouwperceel opgenomen bouwvlak;
  10. met betrekking tot de overige maatvoeringen gelden de in de navolgende tabel opgenomen maten:
Woningklasse Minimale breedte hoofdgebouw Minimale afstand hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
grondgebonden, vrijstaand

6m 3m
grondgebonden, halfvrijstaand 5m 3m (aan één zijde)
grondgebonden, aaneengesloten 5m -
5.2.2 Bijgebouwen     

Bijgebouwen mogen worden opgericht, vrijstaand van dan wel aangebouwd aan de woning, daaronder mede begrepen de van de woning deel uitmakende aanbouw, met dien verstande dat:

  1. bijgebouwen op minimaal 3m achter de voorgevelrooilijn dienen te worden gebouwd;
  2. de goothoogte maximaal 3m mag bedragen;
  3. de bouwhoogte maximaal 6m mag bedragen;
  4. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen niet meer dan 70m² per bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50%.
5.2.3 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut     

De bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen.

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van:

  1. antennes en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen;
  2. terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn niet meer dan 1m en daar achter niet meer dan 2m mag bedragen.
5.2.5 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten     

Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften verbinden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van een opgraving;
  3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

5.3 Nadere eisen     

5.3.1 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  2. de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
  3. te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
5.3.2 Procedure     

Bij het stellen van nadere eisen, c.q ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 9.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

5.4 Afwijken van de bouwregels     

5.4.1 Voorgevel, maatvoering, diepte     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. 5.2.1 onder f voor het op een grotere afstand dan 1m plaatsen van de voorgevel achter de voor betreffend perceel aangegeven naar de weg gekeerde bouwvlakgrens;
  2. 5.2.1 onder k, indien bij een strikte naleving van deze bepaling een concrete en stedenbouwkundig verantwoorde invulling van een bouwperceel niet mogelijk is, teneinde van de aldaar voorgeschreven maat af te wijken;
  3. 5.2.1 voor woningen, daaronder mede begrepen aanbouwen, met een grotere diepte dan geldend voor het betreffend bouwperceel opgenomen bouwvlak, evenwel steeds tot maximaal 15m.
5.4.2 Grotere oppervlakte bijgebouwen     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 voor het oprichten van bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak groter dan 70m²:

  1. tot een gezamenlijk oppervlak van 90m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, meer dan 30 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 250m²;
  2. tot een gezamenlijk oppervlak van 110m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, meer dan 50 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 500m²;
  3. tot een gezamenlijk oppervlak van 130m² indien het bouwperceel groter is dan 750m²;

met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor bezonning en daglichttoetreding op aangrenzende percelen ontstaan;
  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  3. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld mogen niet onevenredig worden geschaad.
5.4.3 Bouwwerken ten dienste van openbaar nut     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3, ten behoeve van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut een groter(e) bouwhoogte en/of oppervlakte toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en vanuit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  3. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
5.4.4 Terreinafscheidingen     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.4 teneinde ten behoeve van terreinafscheidingen een grotere bouwhoogte toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en vanuit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
5.4.5 Procedure     

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels wordt de in artikel 9.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

5.5 Specifieke gebruiksregels     

5.5.1 Gebruik     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt conform de in 5.1 omschreven bestemming.

5.5.2 Aan huis verbonden beroep     

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep als bedoeld in 5.1 onder c gelden de volgende regels:

  1. een aan huis verbonden beroep mag worden uitgeoefend in de woning en/of in de bijgebouwen;
  2. de oppervlakte voor uitvoering van het aan huis verbonden beroep mag maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning bedragen, tot een maximale oppervlakte van 30 m²;
  3. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de verschijningsvorm als woning mag niet wezenlijk worden aangetast;
  4. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  5. het gebruik mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  6. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord;
  7. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein;
  8. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van aan de activiteit inherente en ondergeschikte detailhandel.
5.5.3 Strijdig gebruik     

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. zelfstandige bewoning, voor zover het betreft bijgebouwen;
  2. woningsplitsing;
  3. woningomzetting;
  4. kamerverhuur en/of kamerbewoning;
  5. een coffeeshop, headshop, ecoshop, growshop, smartshop, softdrugswinkel en/of speelautomatenhal;
  6. ambachtelijke en/of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten;
  7. het in overwegende mate gebruiken van particuliere - althans niet openbare - gronden, gelegen vóór de voorgevel van de woningen, ten behoeve van het stallen van motorvoertuigen en de opslag van caravans.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels     

5.6.1 Ambachtelijke, c.q. consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.5.3 onder d voor het gebruik van een gedeelte van een voor wonen bestemd hoofdgebouw, met daarbij behorende bijgebouwen, voor ambachtelijke, c.q consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. de oppervlakte voor de uitoefening van ambachtelijke, c.q consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten mag maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning bedragen, tot maximale oppervlakte van 30 m²;
  2. er mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het milieu ontstaan;
  3. er mag geen afbreuk worden gedaan aan het (woon)karakter van de buurt;
  4. voor zover van toepassing mag het monumentale karakter van de bebouwing niet worden geschaad;
  5. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  6. detailhandel is niet toegestaan, behoudens detailhandel in beperkte mate als ondergeschikte nevenactiviteit voor zover deze detailhandel:
    1. verband houdt met de betreffende ambachtelijke c.q. consumentverzorgende bedrijfsactiviteit;
    2. goederen betreft die ter plaatse in het kader van de betreffende ambachtelijke bedrijfsactiviteit zijn vervaardigd;
  7. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.
5.6.2 Bed and breakfastvoorziening     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 voor het gebruik van een gedeelte van een woning, met daarbij behorende bijgebouwen, voor een bed and breakfastvoorziening mits de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. het pand waarin de voorziening wordt opgenomen dient een minimale inhoud van 750 m³ te hebben, met uitzondering van karakteristieke panden, waarvoor geen minimale inhoud is vereist;
  2. de voorziening dient binnen de bestaande bebouwing te worden gerealiseerd;
  3. de voorziening dient in functionele en (bedrijfs)economische zin ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie wonen;
  4. de voorziening mag niet functioneren als een zelfstandige woning;
  5. het maximaal aantal personen dat per voorziening gelijktijdig gebruikt maakt van de bed and breakfast bedraagt 6; de voorziening mag maximaal op dit aantal zijn ingericht;
  6. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en vanuit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  7. het woon- en leefklimaat mag niet onaanvaardbaar worden aangetast;
  8. de voorziening heeft geen onevenredig nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer, het parkeren daaronder begrepen, noch op de verkeersveiligheid;
  9. het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord is.
5.6.3 Procedure     

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels wordt de in artikel 9.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels     

7.1 Parkeernormen     

7.1.1 Realisatie parkeergelegenheid     

Bij het bouwen van bouwwerken op grond van het bepaalde in dit plan dient (op eigen terrein) voldoende parkeergelegenheid te worden gerealiseerd en vervolgens in stand te worden gehouden. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid indien wordt voorzien in minimaal 1,8 parkeerplaats per woning.

7.1.2 Afwijkingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1.1 indien bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt aangetoond dat anderszins is geborgd dat onevenredige parkeeroverlast in het openbaar gebied wordt voorkomen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels     

8.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid     

8.1.1 Overschrijden grenzen bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in de regels bepaalde ten aanzien van het bouwen van hoofdgebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door aan de begane grondlaag aangebrachte erkers, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1m en de breedte van de erker maximaal 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw bedraagt waaraan de erker wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5m en mits het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord is.

8.1.2 Beeldhouwwerken     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in de regels bepaalde voor het oprichten van beeldhouwwerken en andere objecten van beeldende kunst.

8.1.3 10%-regeling     

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde maten, aantallen en percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% en vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening c.q. milieuhygiëne de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en mits het verlenen van, c.q. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord is.

8.1.4 Procedure     

Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels wordt de in artikel 9.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

Artikel 9 Algemene procedureregels     

9.1 Procedures     

9.1.1 Nadere eisen     

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  1. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  3. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  4. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  5. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
9.1.2 Afwijkingsbevoegdheden     

Bij een afwijking van het bestemmingsplan op basis van een afwijkingsbevoegdheid die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

9.2 Voorwaarden     

Alvorens tot afwijking van dit plan, als bedoeld in respectievelijk artikel 9.1.2 te besluiten, dient in voorkomend geval aangetoond te zijn, dat:

  1. sectorale aspecten, zoals geluid, bodem, lucht, water en flora & fauna geen belemmering opleveren, c.q. dat de daarvoor geldende normen niet zullen worden overschreden;
  2. afwijking vanuit het oogpunt van externe veiligheid verantwoord is;

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 10 Overgangsrecht     

10.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Parkwoningen Heilust'.

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Sinds 2010 wordt door HEEMWonen, de gemeente Kerkrade, Parkstad Limburg en de provincie Limburg samengewerkt aan de revitalisering van Kerkrade-West. Als basis voor de revitalisering geldt De Stadsdeelvisie Kerkrade West “De re-creatie van Kerkrade-West”, als vastgesteld door de gemeenteraad van Kerkrade op 23 februari 2011. Deze stadsdeelvisie vormt een integratiekader voor de fysieke, sociale en economische structuurversterking van Kerkrade-West en bevat een uitvoeringsprogramma om te komen tot een duurzame wijk. De visie is als pilot aangemerkt voor de Limburgse Wijkenaanpak waarbij het thema leefbaarheid centraal staat.

Onderdeel van de stadsdeelvisie is de beoogde herstructurering van de wijk Heilust. In dat kader zijn in de periode 2012-2013 een tweetal flats - van ieder 104 woningen - aan het Salviaplein en Papaverplein gesloopt. Vervolgens is het gebied met gras ingezaaid.

Ten behoeve van een nieuwe invulling van dat gebied is door Buro Lubbers een stedenbouwkundig en landschappelijk plan opgesteld (augustus 2012). Dit plan heeft vervolgens weer de basis gevormd voor het opnemen van een uit te werken woonbestemming in het bestemmingsplan “Heilust”, als vastgesteld door de gemeenteraad van Kerkrade op 26 juni 2013.

Met dit bestemmingsplan wordt in lijn met voornoemde uit te werken woonbestemming voorzien in de verdere uitwerking en borging van de stedenbouwkundige en planologische randvoorwaarden, met als resultaat een planologisch-juridisch kader met concrete gebruiks- en bouwregels dat als basis kan dienen voor de vergunningverlening.

verplicht

Luchtfoto situatie anno 2011, vanuit westelijke richting

1.2 Ligging en begrenzing plangebied     

Het plangebied is gelegen in het westelijk deel van Kerkrade, in de wijk Heillust. Het plan heeft betrekking op twee gebieden, die allebei zijn gelegen ten zuiden van de Kaalheidersteenweg, ten oosten van het Salviaplein, ten noorden van de Gladiolenstraat en ten westen van het Papaverplein.

Sinds de sloop van de flats in 2013, is het plangebied ingezaaid met gras. De directe omgeving van het plangebied heeft hoofdzakelijk een woonfunctie, met de bijbehorende openbare voorzieningen. Alle bomen zijn goeddeels blijven staan en de bestaande paden zijn gehandhaafd.

1.3 Geldende bestemmingsplan     

1.3.1 Bestemmingsplan Heilust     

Voor het plangebied is vooralsnog het bestemmingsplan “Heilust” van toepassing, als vastgesteld door de gemeenteraad van Kerkrade op 26 juni 2013.

verplicht

Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplan

Op grond van dat plan geldt voor onderhavig bestemmingsplan grotendeels de bestemming 'Wonen – Uit te werken'. Daarmee is het plangebied in beginsel wel al aangewezen voor o.a. wonen, groenvoorzieningen en verkeers- en parkeervoorzieningen, maar dient de bestemming eerst te worden uitgewerkt in een uitwerkingsplan, alvorens er op de betreffende gronden mag worden gebouwd. Een klein deel van het plangebied ligt buiten de begrenzing van de uit te werken woonbestemming. Dit betreft de ontsluiting van het westelijk deel van het plangebied. Die ontsluiting wordt - anders dan oorspronkelijk beoogd - gerealiseerd richting Gladiolenstraat in plaats van het Salviaplein, waarmee de ontsluiting in het verlengde van de Hyacintstraat wordt aangelegd. De gronden waarop deze ontsluiting is voorzien, zijn in het geldende bestemmingsplan zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. De aanleg van de ontsluiting is binnen deze bestemming niet toegestaan. Gezien het voorgaande kan de gewijzigde ontsluiting niet mogelijk worden gemaakt met een uitwerkingsplan. Om die reden is voor deze ontwikkeling voorliggend bestemmingsplan opgesteld, waarbij voor het overige wel zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij de kaders die de uitwerkingsplicht aan deze ontwikkeling stelt.

1.3.2 De uitwerkingsplicht     

In artikel 7.2 van de planregels van bestemmingsplan Heilust is de uitwerkingsplicht als volgt beschreven:

Burgemeester en wethouders werken de bestemming 'Wonen - Uit te werken' uit, met dien verstande dat realisering van de in artikel 7.1 genoemde voorzieningen dient te geschieden met inachtneming van de volgende regels:

  1. de regels in artikel 3 ('Groen'), artikel 5 ('Verkeer') en artikel 6 ('Wonen') zijn van toepassing;
  2. er mogen uitsluitend grondgebonden woningen worden gebouwd;
  3. de situering van de woningen dient door middel van een bouwvlak te worden aangeduid op de verbeelding van het uitwerkingsplan;
  4. voor wat betreft de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur is het bestemmingsvlak op de verbeelding onder te verdelen in deelgebied 1, gelegen ter plaatse van de aanduiding 'deelgebied 1' en deelgebied 2, gelegen ter plaatse van de aanduiding 'deelgebied 2' ;
  5. er mogen maximaal 25 woningen worden gebouwd met dien verstande dat dit maximaal aantal woningen te samen geldt zowel voor het uit te werken deelgebied gelegen ter plaatse van de aanduiding 'deelgebied 1' als voor het deelgebied gelegen ter plaatse van de aanduiding 'deelgebied 2';
  6. de woningen mogen worden afgedekt met een kap;
  7. het aantal bouwlagen van de woningen mag niet meer bedragen dan 2;
  8. ten behoeve van de voor wonen bestemde hoofdgebouwen kunnen bijgebouwen worden opgericht overeenkomstig de regels in artikel 6 ('Wonen');
  9. er dient per te bouwen woning op eigen terrein in de parkeerbehoefte te worden voorzien; ter zake van het parkeren geldt als parkeernorm dat voldaan moet worden aan de gemeentelijke parkeernormen;
  10. de woningbouw past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  11. de kwaliteit van de bebouwing dient binnen de onderscheiden deelgebieden zodanig te zijn dat sprake is van een qua stedenbouwkundig beeld hoogwaardige planinvulling; de woningen zijn inpasbaar vanuit het stedenbouwkundig beeld;
  12. de woningen mogen slechts worden gebouwd indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel de vastgestelde grenswaarde van 57 dB, welke voor de woningen als ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bij de uitwerking in acht genomen moet worden genomen;
  13. er wordt in voldoende mate in de noodzakelijke infiltratievoorzieningen voorzien ten behoeve van de infiltratie van afgekoppeld hemelwater;
  14. in het kader van de watertoets wordt schriftelijk advies van de waterbeheerder ingewonnen;
  15. er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen en gelet op de aard en de omvang van het uitwerkingsplan is alsnog met noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat sectorale aspecten, zoals geluid, bodem, lucht, water en flora & fauna geen belemmering opleveren, c.q. dat de daarvoor geldende normen niet zullen worden overschreden en dat de uitwerking uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord is;
  16. bij het toepassen van de uitwerkingsverplichting wordt de in artikel 11.1.4 opgenomen procedure gevolgd.

1.3.3 Parapluplan stedelijk gebied Kerkrade     

Daarnaast geldt voor het plangebied het paraplubestemmingsplan "Parapluplan Stedelijk gebied Kerkrade". Met dit bestemmingsplan is een groot aantal geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente op onderdelen herzien, om daarmee meer grip te krijgen op de (onbenutte) plancapaciteit aan woningen die de bestemmingsplannen bieden. Ook is met het plan een algemene bouwregel toegevoegd aan de diverse bestemmingsplannen, waarmee wordt geborgd dat bij bouwactiviteiten ook wordt voorzien in het opvangen van de daarmee samenhangende parkeerbehoefte.

Ook het bestemmingsplan 'Heilust' is op onderdelen gewijzigd met het parapluplan, maar dat heeft geen gevolgen voor de bestemming 'Wonen - Uit te werken', dan wel de randvoorwaarden die zijn verbonden aan de uitwerkingsplicht.

1.4 Leeswijzer     

In hoofdstuk 2 worden de relevante beleidskaders vanuit het Rijk, de provincie Limburg, Parkstad Limburg en de gemeente Kerkrade zelf geschetst. Hoofdstuk 3 voorziet in een beschrijving van het planvoornemen en volledigheidshalve een toetsing aan de aan de eerder uitwerkingsplicht verbonden voorwaarden, hoewel het voorliggende plan dus een bestemmingsplan betreft en geen uitwerkingsplan. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de relevante (sectorale) omgevingsaspecten geïnventariseerd die naast het vigerend beleid ook ruimtelijke kaders stellen aan de beoogde ontwikkeling van het plangebied. Hoofdstuk 5 en 6 voorzien in de noodzakelijke juridische paragraaf en een toelichting op de haalbaarheid c.q. uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 6 gaat tot slot in op de (te) doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen     

2.1 Inleiding     

Zoals in voorgaand hoofdstuk is beschreven wordt door verschillende partijen, waaronder de gemeente Kerkrade en HeemWonen, sinds 2010 gewerkt aan de revitalisering van Kerkrade-West, waaronder dus ook Heilust. Daarmee wordt een fysieke, sociale en economische structuurversterking van de wijk nagestreefd. In de stadsdeelvisie is een nieuwe ambitie en identiteit voor de wijk beschreven, waaraan ook concrete projecten zijn gekoppeld voor de korte termijn (2010-2015), de middellange termijn (2015-2020) en de lange termijn (na 2020), om daar invulling aan te geven.

Voor onderhavig plan is de voorgenomen herstructurering van de woningvoorraad in Heilust van belang, in samenhang met de realisatie van een 'groene loper' door Heilust.

2.2 De woningen     

Het plangebied bestaat uit een tweetal deelgebieden, waarvan het deelgebied aan de westzijde wordt ontsloten via de Gladiolenstraat en het gebied aan de oostzijde wordt ontsloten via het Papaverplein.

verplicht

Impressie stedenbouwkundig plan

In elk deelgebied worden twaalf woningen gerealiseerd, in totaal dus 24. De woningen bestaan uit één, dan wel maximaal twee bouwlagen. De woningen worden gesitueerd rond een centrale openbare groenvoorziening, waar gelegenheid is voor bewoners om elkaar te ontmoeten, voor het realiseren van een plukweide en speel- en sportvoorzieningen. De achtertuinen van de woningen grenzen aan deze groenvoorziening. Elke woning beschikt ook over een inrit voor het parkeren van één auto op eigen terrein.

De woningen zijn dus naar de buitenzijde georiënteerd. Door de verspringende voorgevels en de kavelvormen, ontstaat de kenmerkende ronde vorm, zoals die duidelijk zichtbaar is in onderstaand bovenaanzicht.

De woningen worden gerealiseerd door de woningbouwcorporatie HEEMWonen en zijn aan te merken als huurwoningen in het sociale segment.

verplicht

Uitsnede deelgebied Salviaplein

verplicht

Uitsnede deelgebied Papaverplein (concept)

2.3 Groene loper     

De openbare ruimte en de inrichting daarvan speelt een belangrijke rol in de herstructureringsplan voor Heilust. De hoeveelheid groen in de wijk was erg beperkt ten tijde van de start van de herstructurering. Door de sloop van woningen en de reductie van het aantal woningen, is meer ruimte voor groen ontstaan. Onderhavig plangebied is gelegen binnen het Park Heilust, meer concreet het zogenoemde 'Parkbos'. Dwars door dit Park Heilust loopt de gewenste groene loper. Zie navolgende afbeeldingen ter illustratie.

verplicht

De woningen worden gerealiseerd in de zone die is aangeduid als 'Parkbos'. De woningen worden door de omliggende openbare ruimte, met de aanwezige bomen en de aanwezige verschillen in het maaiveldniveau goed ingepast in de omgeving. Een klein deel van de openbare ruimte c.q. het parkbos maakt onderdeel uit van onderhavig plangebied.

2.4 Parkeervoorzieningen     

De 24 woningen krijgen ieder op eigen terrein een inrit, die dient als parkeerplaats voor één auto. Daarnaast worden in de openbare ruimte 20 aanvullende parkeerplaatsen gerealiseerd. In totaal worden daarmee 44 parkeerplaatsen gerealiseerd (1,8 pp per woning).

2.5 Randvoorwaarden uitwerkingsplicht     

In paragraaf 1.3.2 van deze toelichting is de uitwerkingsplicht uit het geldende bestemmingsplan integraal overgenomen. Hierna wordt de daaraan verbonden voorwaarden nogmaals benoemd, waarbij ook wordt gemotiveerd dat daaraan worden voldaan en wel op welke wijze. De tussen haakjes genoemde subleden corresponderen met de nummering van de voorwaarden die zijn verbonden aan de uitwerkingsplicht.

Hoewel dit bestemmingsplan niet is gebonden aan de genoemde voorwaarden, omdat voorliggend plan geen uitwerkingsplan maar een bestemmingsplan betreft dat - anders dan een uitwerkingsplan - niet door burgemeester en wethouders maar de door de raad wordt vastgesteld, wordt toch volledigheidshalve getoetst aan deze voorwaarden. Behoudens de situering beide plandelen, die door de gewijzgde ontsluiting deels buiten de begrenzing van de uit te werken bestemming vallen - respecteert dit plan ook alle voorwaarden. Deze ontsluitingen worden weliswaar anders uitgevoerd dan ten tijde van het opnemen van de uit te werken bestemming in het geldende bestemmingsplan Heilust is voorzien (2013), maar voorziet wel in een goede ruimtelijke ordening.

Het programma

De uitwerkingsplicht is beperkt tot een uitwerking van het plan in de vorm van de bestemmingen 'Wonen', 'Groen' en 'Verkeer', waarbij de bestemmingsregels voor die bestemmingen uit het bestemmingsplan "Heilust" dienen te worden gerespecteerd (sub a, d en h). Er zijn geen gestapelde woningen (meer) toegestaan, enkel grondgebonden woningen (sub b). De situering van de woningen dient te worden aangegeven op de verbeelding, door middel van een bouwvlak. De woningen mogen voorts bestaan uit maximaal twee bouwlagen (sub g) en ze mogen worden afgedekt met een kap (sub f). Het maximaal aantal te realiseren woningen bedraagt 25 (sub e). Het aantal woningen dient voorts te passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (sub j).

Aan voorgaande voorwaarden wordt voldaan. De bestemmingsregels zijn gebaseerd op de planregels voor de genoemde bestemmingen in het bestemmingsplan Heilust en de genoemde stedenbouwkundige randvoorwaarden ten aanzien van de situering en maatvoering van de woningen zijn geborgd op de verbeelding en in de planregels.

Zoals blijkt uit de paragrafen 3.4 en 3.5 past het aantal van 24 woningen ook binnen de regionale en gemeentelijke woningbouwprogrammering.

Parkeren

Er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte, conform de gemeentelijke parkeernormen (sub i). Zoals beschreven in paragraaf 2.4, wordt binnen het plangebied voorzien in 43 parkeerplaatsen.

Stedenbouwkundige kwaliteit en inpassing

Aan dit bestemmingsplan ligt een stedenbouwkundig plan ten grondslag dat voorziet in een kwalitatief hoogwaardige invulling van het plangebied, binnen de reeds beschreven kaders in respectievelijk de stadsdeelvisie en het stedenbouwkundig en landschappelijk plan dat eerder reeds is opgesteld door Buro Lubbers (agustus 2012).

Wegverkeerslawaai

De woningen mogen slechts worden gebouwd, voor zover wordt voldaan aan voorkeursgrenswaarde van 48 dB, zoals opgenomen in de wet geluidhinder. Wordt daaraan niet voldaan, dan dient de vastgestelde hogere grenswaarde van 57 dB als maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de woningen (sub l).

In paragraaf 4.3 van deze toelichting is ingegaan op het aspect geluid, waaronder wegverkeerslawaai. Daaruit blijkt dat ook aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Waterhuishouding

Hemelwater dient gescheiden te blijven van afvalwater en zodoende te worden 'afgekoppeld' van de riolering. Hemelwater dient ter plekke te worden geïnfiltreerd in de bodem. Daartoe moet in 'voldoende mate' worden voorzien in infiltratievoorzieningen (sub m). Ook dient in het kader van de watertoets advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder (sub n).

Op de relevante wateraspecten wordt ingegaan in paragraaf 4.8 van deze toelichting. Daaruit volgt dat wordt voorzien in voldoende infiltratievoorzieningen op maatgevende buien op te vangen en hinder voor de woningen en de omgeving te voorkomen. Ook is advies ingewonnen bij Waterschap Limburg. Zoals blijkt uit paragraaf 4.8 kan het waterschap instemmen met het planvoornemen en de wijze waarop daarin wordt omgegaan met waterhuishoudkundige aspecten.

Milieuhygiënische belemmeringen

Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen. Dat wil zeggen dat de relevante normen ten aanzien van luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, water, maar ook natuurwaarden in acht worden genomen. Daarnaast dient het planvoornemen ook vanuit het oogpunt van externe veiligheid verantwoord te zijn (sub o).

Op al deze aspecten wordt ingegaan in Hoofdstuk 4 van deze toelichting. Daaruit volgt dat deze aspecten geen belemmering vormen voor het planvoornemen. Daarmee wordt ook voldaan aan deze voorwaarde.

Procedure

Het voorliggende plan betreft een bestemmingsplan en geen uitwerkingsplan. De vaststelling van dit plan geschiedt conform de wettelijk voorgeschreven procedure. Zie daarover ook Hoofdstuk 7 van deze toelichting.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Inleiding     

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit de plannen voor het plangebied weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede uitgangspunt voor het lokale maatwerk zullen zijn.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het Rijksbeleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit. Met deze structuurvisie wordt de onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' reeds ingezette decentralisatie verder doorgezet. Dit houdt in dat verantwoordelijkheden worden overgedragen aan provincies en gemeenten. Deze overheden kunnen met hun regionale kennis en onderlinge samenwerkingsverbanden opgaven zelf integraal, doeltreffend en met kwaliteit aanpakken.

In de Structuurvisie zijn vervolgens een drietal doelen voor Nederland in 2040 geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk - economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor het besluitgebied zijn als volgt:

  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Op basis van de doelstellingen uit de structuurvisie zijn 13 nationale belangen benoemd. Ten aanzien van onderhavig plangebied zijn met name de volgende belangen relevant. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren, efficiënt gebruik van de ondergrond, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten.

Het planvoornemen draagt bij aan het in stand houden van een hoogwaardig woonmilieu. Daarbij wordt herstructurering ingezet, wat voorziet in duurzaam ruimtegebruik. Daarmee past het planvoornemen binnen de algemene hoofddoelstelling van het beleid aangaande de concurrentiekracht, alsmede binnen de nagestreefde leefbare omgeving. Gezien het voorgaande gelden op grond van de SVIR geen beperkingen voor het realiseren van de 24 woningen.

Conclusie

Het planvoornemen past binnen de uitgangspunten uit de SVIR. De SVIR vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte genoemd, bevat regels ter bescherming van nationale belangen. De keuze voor deze belangen is reeds gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en wordt met het Barro juridisch verankerd. Verdere uitwerking heeft voorts plaatsgevonden in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). In totaal gaat het om dertien nationale belangen.

De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Conclusie

Het planvoornemen raakt geen nationale belangen die het Barro beoogt te beschermen. De bepalingen in het Barro vormen dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Ingevolge artikel 3.1.6, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking.

Vooraf: uitwerkingsplan

Volledigheidshalve wordt vooraf opgemerkt dat voor het plangebied waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld in het geldende bestemmingsplan een gedetailleerde uitwerkingsplicht. Nu dat bestemmingsplan reeds onherroepelijk is, mag er in beginsel van worden uitgegaan dat het toepassing geven aan de uitwerkingsplicht in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is. In voornoemd bestemmingsplan is reeds uiteen gezet dat de ontwikkeling, rekeninghoudend met de behoefte aan die ontwikkeling en de reeds beschikbare (plan)capaciteit, uitvoerbaar is. De uitwerkingsplicht staat (na uitwerking) reeds realisatie van 25 woningen toe. Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om maximaal 24 woningen te realiseren.

Stedelijke ontwikkeling?

Alvorens te toetsen aan de hiervoor bedoelde ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een zogenoemde 'stedelijke ontwikkeling'. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan een dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is ook relevant in hoeverre het voorheen geldende bestemmingsplan de betreffende ontwikkeling al toestond en in samenhang daarmee of sprake is van een nieuw planologisch ruimtebeslag.

Ook voor deze beoordeling is van belang dat dit bestemmingsplan voor wat betreft het aantal toegestane woningen past binnen de uitwerkingsplicht die is opgenomen in het onherroepelijke bestemmingsplan "Heilust". Die uitwerkingsplicht biedt ruimte voor het realiseren van maximaal 25 woningen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling om maximaal 24 woningen mogelijk te maken in een gebied waar, in de oorspronkelijke situatie, 208 woningen hebben gestaan. De uitwerkingsplicht is zodanig gedetailleerd beschreven dat er voor burgemeester en wethouders weinig keuzemogelijkheden meer zijn ten aanzien van de verdere uitwerking. Het aantal maximum woningen ligt vast, er dient te worden aangesloten bij specifieke bestemmingen, het aantal bouwlagen ligt vast en de bestemmingsvlakken zijn relatief beperkt van omvang in relatie tot het programma van maximaal 25 woningen. Er kan daarom worden gesteld dat geen sprake is van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. In het kader van de uitvoerbaarheid van dit plan wordt hierna alsnog aan de hand van de ladder aangetoond dat wordt voorzien in een actuele behoefte, rekeninghoudend met het bestaand aanbod.

Actuele behoefte

Binnen het plangebied waren tot voor kort in totaal 208 verouderde huurwoningen gesitueerd bestaande uit twee galerijflats. Deze verouderde huurwoningen voldeden kwalitatief niet meer aan de behoeften vanuit de huidige woningmarkt. Met dit nieuwe bestemmingsplan worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt die weer in de kwalitatieve behoefte voorzien en die ook levensloopbestendig worden gebouwd.

Geheel indachtig het doel en strekking van de ladder voor duurzame verstedelijking is enkele jaren geleden gestart met de herstructurering van Kerkrade-West. Voor het gebied Heilust, waarvan onderhavig plangebied onderdeel uitmaakt alleen al, gaat het om de sloop van 485 woningen, waarvoor slechts 65 nieuwe woningen in de plaats komen. Daarmee wordt het overschot aan woningen teruggebracht én wordt voorzien in een kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad.

verplicht

Begrenzing gebied Heilust in Stadsdeelvisie Kerkrade-West

Hoewel de woningen concreet binnen onderhavig plangebied reeds enkele jaren geleden zijn gesloopt, is binnen het plangebied als gevolg van de ontwikkeling per saldo sprake van een afname van 208 naar 24 woningen en daarmee ook één minder dan waarin de uitwerkingsplicht voorziet. Dit levert een sterke bijdrage aan de opgave voor de gemeente Kerkrade en de rest van de regio om zowel de plancapaciteit als het feitelijk aantal woningen te verminderen en kwalitatief beter aan te laten sluiten bij de vraag. Bovendien wordt hiermee invulling gegeven aan de uit de Stadsdeelvisie Kerkrade West blijkende gewenste herstructurering en revitalisering. Op de verschillende regionale en gemeentelijke opgaven op het gebied van woningbouwbeleid in relatie tot het planvoornemen wordt dieper ingegaan in de paragrafen 3.4.2, 3.4.3, 3.4.4, 3.4.5 en 3.5.2. Uit die paragrafen blijkt ook dat op (sub)regionaal niveau afstemming heeft plaatsgevonden.

Binnen bestaand stedelijk gebied

Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied van Kerkrade, in de wijk Heilust. Het betreft een herstructureringsproject, waarbij verouderde huurwoningen die kwalitatief niet meer voldoen aan de actuele behoefte en die reeds zijn gesloopt, worden vervangen door een aanzienlijk lager aantal woningen op dezelfde locatie. Het plan sluit dus goed aan bij de uitgangspunten van de ladder waarbij herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied gaat vóór nieuw ruimtebeslag.

Conclusie

Gezien het feit dat de ontwikkeling zowel kwantitatief als kwalitatief inspeelt op de actuele (regionale) behoefte en plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied, wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014     

Op 12 december 2014 is het POL2014 vastgesteld door Provinciale Staten. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden en heeft de functie structuurvisie, provinciaal milieubeleidsplan, regionaal waterplan en provinciaal verkeer- en vervoersplan.

In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering. Over deze uitdagingen wordt de dialoog aangegaan met de regio's. Kwaliteit en uitnodigen staat daarbij centraal.

De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Er zullen per regio visies gemaakt worden waarin gezamenlijke ambities, principes en werkwijze zijn uitgewerkt resulterend in concrete uitvoeringsafspraken. Voor sommige thema's gaat het ook om gezamenlijke programmering. Die vormen de basis voor bestuursovereenkomsten tussen regiogemeenten en Provincie. De Provincie borgt de uitvoering van die afspraken met voorzorgbepalingen in de Omgevingsverordening.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het plangebied is gelegen binnen het bebouwd gebied van Kerkrade in de wijk Bleijerheide en is aangeduid als 'Overig bebouwd gebied'. Deze aanduiding wordt toegekend aan gemengde woon- en werkgebieden die niet zijn aan te merken als 'Bedrijventerrein' of 'Stedelijk centrum'. De opgaven voor het 'Overig bebouwd gebied' zijn de transformatie van de bestaande (regionale) woonvoorraad, een goede bereikbaarheid, balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en de kwaliteit leefomgeving.

verplicht

Ligging van het plangebied binnen 'overig bebouwd gebied'

Transformatie regionale woningvoorraad

Ten aanzien van wonen is de ambitie van de provincie Limburg een voortreffelijk woon- en leefklimaat te bieden waar mensen zich prettig voelen. De Limburgse woningmarkt voorziet daarbij in voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek, met voldoende mogelijkheden voor doorstroming, is toekomstbestendig en kan flexibel inspelen op (veranderende) woonwensen. Dat vraagt zowel kwalitatief als kwantitatief om bewustwording van de nieuwe werkelijkheid. Sinds 2017 daalt de totale woningbehoefte in Zuid - Limburg, wat onder andere in Parkstad Limburg, waar Kerkrade deel vanuit maakt, al goed voelbaar is.

De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer, hetgeen verder vorm moet worden gegeven in regionale structuurvisies voor de drie regio's Noord-, Midden- en Zuid - Limburg, zie hieromtrent ook paragraaf 3.4 en 3.5. Dynamisch voorraadbeheer betekent in elk geval dat woningtoevoegingen enkel mogelijk zijn indien daadwerkelijk kwaliteit wordt toegevoegd en de ontwikkeling gepaard gaat met het schrappen van slechte voorraad binnen de regio. In voornoemde visies dient invulling te worden gegeven aan de gezamenlijke ambities en opgaven voor de betreffende regio, waarbij een en ander concreet wordt gemaakt in programma's, waarbij ten minste wordt ingegaan op de volgende onderdelen:

  • herstructurering en kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad;
  • nieuwbouw (verdeeld naar relevante segmenten, huur/koop, doelgroepen, woonmilieus);
  • sloop (incl. overige onttrekkingen);
  • afstemmen van de planvoorraad op de behoefte;
  • geprogrammeerd hergebruik van bestaand vastgoed.

Indien deze aanpak op regionaal niveau niet tot het gewenste resultaat leidt, dan heeft de Provincie de intentie om gebruik te maken van de bevoegdheid om via instrumenten die de Wet ruimtelijke ordening haar geeft te sturen. Zo nodig kan het provinciebestuur een juridische binding bereiken door het stellen van algemene regels in een verordening, waarmee aan gemeentebesturen juridisch bindende normen kunnen worden opgelegd.

Transformatie van de woningvoorraad kan ook vorm krijgen door de aanpak van de kwaliteit van bestaande woningen in de vorm van verduurzaming, het verhogen van de flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden en het levensloopbestendig maken van woningen. Indien dat geen opties zijn, dan kan op een gegeven moment niet meer worden voorkomen dat woningen moeten worden vervangen door sloop.

Bij alle voornoemde vormen van aanpak geldt dat de plancapaciteit in totaal dient te worden teruggedrongen tot realistische proporties.

Als onderdeel van de 're-creatie' van Kerkrade-West, als ingezet conform de Stadsdeelvisie voor Kerkrade-West, worden binnen Heilust in totaal 485 woningen gesloopt en komen er daarvoor slechts 65 woningen terug. Die nieuwe woningen voldoen daarbij aan de kwalitatieve eisen die woningzoekenden anno 2020 aan een woning stellen. Daarmee wordt de woningvoorraad door onderhavig planvoornemen zowel kwantitatief als kwalitatief sterk verbeterd.

Als gevolg van deze ontwikkeling neemt het aantal woningen binnen het plangebied sterk af van 208 naar 24 woningen. Met het geldende bestemmingsplan "Heilust" is de plancapaciteit al teruggebracht van 208 naar maximaal 25 woningen. Onderhavig bestemmingsplan brengt die plancapaciteit nog verder terug naar 24 woningen. Aangezien de woningbehoefte in Zuid - Limburg reeds vanaf 2017 daalt, is het terugdringen van het aantal woningen in overeenstemming met hetgeen wordt beoogd ten aanzien van de transformatie van de regionale woningvoorraad. Daarnaast dient bouwen voor de juiste doelgroep te geschieden en is het bieden van voldoende huurwoningen een aandachtspunt. Nieuwe woningen dienen voorts aanpasbare en levensloopbestendige woningen te zijn. Met het planvoornemen wordt vorm gegeven aan de beoogde transformatie van de regionale woningvoorraad. Verouderde gestapelde woningen worden vervangen door een aanzienlijk lager aantal moderne, levensloopbestendige woningen.

Conclusie

Gezien het voorgaande past het planvoornemen binnen de uitgangspunten uit het POL. Het POL vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg     

Gelijktijdig met de vaststelling van het POL2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld, die nadien nog enkele malen is gewijzigd. Deze verordening voorziet in de borging van provinciale belangen die voortvloeien uit het POL en in de juridische borging van de eerder met de Limburgse gemeenten gemaakte bestuursafspraken over c.q. de regionale structuurvisies voor de thema's wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen en vrijetijdseconomie in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Voor het plangebied zijn de navolgende ontwerpen uit de verordening van belang.

Artikel 2.4.2 Wonen  

In de verordening is bepaald dat een ruimtelijk plan, zoals een bestemmingsplan, voor een gebied gelegen in de regio Zuid - Limburg niet mag voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen en/of aan de bestaande planvoorraad woningen, tenzij het plan voldoet aan de vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid - Limburg. In de toelichting op het plan dient te worden verwoord hoe een woningbouwplan zich verhoudt tot de afspraken die zijn vastgelegd in de Structuurvisie en hoe het plan bijdraagt aan de regionale opgave, gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen.

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van 24 moderne (huur)woningen. Deze woningen komen in de plaats voor 208 relatief recent gesloopte incourante huurwoningen. Het planvoornemen betreft een herstructurering binnen het bestaand stedelijk gebied van Kerkrade. Op de toetsing aan de Structuurvisie Wonen Zuid - Limburg en overig relevant woonbeleid wordt ingegaan in de paragrafen 3.4 en 3.5.

Artikel 2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 is ook nogmaals geborgd dat in geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals neergelegd in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Daarbij dient tevens te worden ingegaan op de mogelijkheden voor herbenutting van leegstaande monumenten of beeldbepalende gebouwen. In paragraaf 3.2.3 is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking zoals die is geborgd in artikel 3.1.6, lid 2 Bro en daarin is onderbouwd dat daaraan wordt voldaan. De extra trede die door de provincie Limburg is toegevoegd betreft de afweging of het plan kan worden gerealiseerd door herbenutting van leegstaande monumentale of beeldbepalende gebouwen. Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen monumentale of beeldbepalende panden aanwezig die leegstaand zijn en aan voornoemde uitgangspunten kunnen voldoen.

Conclusie

Aan een toetsing aan de Structuurvisie Wonen Zuid - Limburg en de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan in respectievelijk de paragrafen 3.4.2 en 3.2.3. Eveneens is er aan ander relevant woonbeleid getoetst in dit bestemmingsplan. Het planvoornemen past daarmee binnen de uitgangspunten zoals gesteld in de Omgevingsverordening Limburg.

3.4 Regionaal beleid     

3.4.1 Intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg     

In 2009 is de intergemeentelijke structuurvisie 'Ruimte voor park en stad' vastgesteld. De structuurvisie bevat het kader voor de door de regiogemeenten gezamenlijk nagestreefde duurzame economische structuurversterking van de regio voor de periode tot 2030, als antwoord op onder meer de bestaande en voorziene sociale problematiek en demografische ontwikkelingen. De bevolkingskrimp die zich binnen de regio voordoet wordt daarbij gezien als kans om de kwaliteit van de woon-, werk- en leefomgeving duurzaam te versterken. In de periode tot 2030 wordt ingezet op de volgende kwaliteiten:

  • meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, o.a. door een groter contrast van stad en land;
  • een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen - Centrum als Parkstad - centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via een Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.

Deze ambities moeten daarbij vooral worden gezien als een aanzet om samen met betrokken partijen te komen tot kansrijke ideeën, welke vervolgens concreet kunnen worden uitgewerkt. De visie maakt onderscheid in een tweetal structuurdragers, te weten de ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit en de economisch - maatschappelijke ontwikkeling, welke vervolgens zijn uitgewerkt in een viertal hoofdthema's:

  1. Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur;
  2. Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht;
  3. Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking;
  4. Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid.

Het planvoornemen heeft hoofdzakelijk betrekking op het thema ´Wonen´. Voor dit thema heeft sinds 2009 verdere uitwerking plaatsgevonden in regionale nota's als de regionale woningbouwprogrammeringen, een herstructureringsvisie en een regionale woonstrategie welke allen aan bod zullen komen in het vervolgd van dit hoofdstuk. Uitwerking op gemeentelijk niveau heeft vervolgens plaatsgevonden in onder meer stadsdeelvisies, waaronder de Stadsdeelvisie Kerkrade West: "de re-creatie van Kerkrade-West", waarover meer in paragraaf 3.5 De lijn is duidelijk:

  • terugdringen overcapaciteit woningbouwontwikkelingen;
  • geen nettotoevoeging aan bestaande voorraad;
  • nieuwbouw uitsluitend voor de juiste doelgroep en van de juiste kwaliteit.

Het planvoornemen past binnen de hiervoor geschetste lijn die als een rode draad door de diverse beleidsdocumenten loopt die betrekking hebben op woningbouw. Binnen het plangebied daalt de feitelijke woningvoorraad en de planvoorraad van 208 naar 24 woningen, waardoor de overcapaciteit aan woningen wordt teruggedrongen en er geen netto toevoeging aan de bestaande voorraad wordt gedaan. Daarnaast is het door het duurzame en circulaire karakter van deze ontwikkeling en het feit dat er meer gedifferentieerd zal worden gebouwd, sprake van de gewenste kwaliteit.

Conclusie

Het planvoornemen sluit goed aan op de uitgangspunten uit de Intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg. De structuurvisie vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

3.4.2 Regionale Structuurvisie Wonen Zuid - Limburg (2016)     

Deze regionale structuurvisie (SVWZL) is op 28 september 2016 door de gemeenteraad van Kerkrade vastgesteld. De SVWZL is opgesteld door de 18 Zuid - Limburgse gemeenten (Beek, Brunssum, Eijsden - Margraten, Gulpen - Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Nuth-Onderbanken-Schinnen (nu Beekdaelen), Simpelveld, Sittard - Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal). Deze visie verwoordt de gezamenlijke aanpak van de Zuid - Limburgse gemeenten om te komen tot een excellent woon- en leefklimaat in Zuid - Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. Dit is een voorwaarde voor het benutten van de economische potentie van de regio, een ambitie die Zuid - Limburg hoog in het vaandel heeft. De driedelige opgave die de structuurvisie bevat is:

  • het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  • het terugdringen van de (ongewenste) planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave en;
  • het toevoegen van woonproducten waar een tekort aan is, passend binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

Om invulling te kunnen geven aan deze opgaven zijn een dertiental beleidsafspraken gemaakt. Zo is onder meer afgesproken dat in een subregionale woningmarktprogrammering de toevoegingen en onttrekkingen op basis van de transformatieopgave per gemeente worden vastgelegd, wordt voorzien in het schrappen van harde plancapaciteit aan met name de randen van steden en kernen en in te zetten op herinvulling van cultuurhistorisch waardevol bestaand vastgoed. Tevens is voorzien in een compensatieregeling voor het toevoegen van nieuwe woningen. De transformatieopgave per gemeente staat centraal in de ontwikkeling van de woningvoorraad. De transformatieopgave wordt bepaald door de combinatie van de leegstand in de woningvoorraad (minus een frictieleegstand van 2%) en de huishoudensontwikkeling. Daarnaast wordt er ingezet op het terugdringen van illegale kamerverhuur en op passende alternatieven voor kwetsbare groepen die behoefte hebben aan goedkope woonruimte.

Voor de herstructurering van Heilust is een businesscase opgesteld, die in totaal voorziet in de sloop van 485 woningen, waarvoor er in totaal slechts zo'n 65 voor in de plaats komen. Concreet voor onderhavig plangebied geldt dat reeds 208 woningen zijn gesloopt en dat in het geldende bestemmingsplan reeds is voorzien in een uitwerkingsplicht die voorziet in ruimte voor maximaal 25 woningen. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 24 woningen en blijft daarmee voor wat betreft woningaantallen binnen het maximum van 25 dat is opgenomen in het geldende en onherroepelijk bestemmingsplan. Het aantal woningen binnen het plangebied neemt als gevolg van de ingezette herstructurering dus fors af. Zoals uit paragraaf 3.4.5 en 3.5.2 van deze toelichting blijkt, past de ontwikkeling binnen de subregionale afspraken en zijn de woningen in de (sub)regionale woningbouwprogrammering 25 woningen opgenomen voor dit project. Het project past daarom binnen de betreffende programmering.

Conclusie

Het planvoornemen voldoet aan de uitgangspunten van de Regionale Structuurvisie Wonen Zuid - Limburg. Zowel de planvoorraad als de feitelijke woningvoorraad neemt fors af. Er vindt verdunning plaats en de nieuwe woningen sluiten kwalitatief (weer) goed aan bij de huidige woonwensen van woningzoekenden.

3.4.3 Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad Parkstad Limburg (2009)     

De Herstructureringsvisie geeft de kwantitatieve uitwerking van het regionale woonbeleid weer. De visie is vastgesteld door de Parkstad Raad in december 2009. In de Herstructureringsvisie wordt de noodzaak van het onttrekken van woningen aan de woningvoorraad nader onderstreept. Voor de periode 2010 - 2020 wordt duidelijk waar en op welke wijze de kwantitatieve en kwalitatieve veranderingsopgave plaats moet vinden, uitgedrukt in cijfers. Per gemeente is een transformatieopgave (de zogenaamde ‘envelop’) vastgesteld. Deze opgave wordt regelmatig gemonitord om te bekijken of het ingezette beleid haar vruchten afwerpt. Deze enveloppen bestaan uit een kwantitatieve en een kwalitatieve transformatieopgave (onttrekkingen ten gevolge van bevolkingsdaling en bouwplannen en vervangingsopgave.

De laatste berekening dateert uit 2017. Hieruit blijkt dat de woningvoorraad in Kerkrade in totaal met 1.110 woningen zou moeten afnemen in de periode 2017 - 2020. Voor de periode 2017 - 2030 betreft dit een aantal van 2.570 woningen. De transformatieopgave is gebaseerd op de bevolkingsontwikkeling en het leegstandspercentage. Dit aantal is exclusief de toevoeging van nieuwbouwwoningen die reeds op de Regionale Woningmarktprogrammering staan aangegeven. Met overzichtskaarten is aangegeven waar de herstructureringsopgave gerealiseerd moet worden, waarbij onderscheid is gemaakt in drie typen gebieden:

  1. Beheergebieden: In deze gebieden vindt geen herstructurering van de woningvoorraad plaats. Binnen beheergebieden kunnen wel overige ontwikkelingen plaatsvinden, niet zijnde woningbouwherstructurering.
  2. Verdunningsgebieden: In verdunningsgebieden zal de verdunningsopgave landen. Dit zijn gebieden waar een kwaliteitsslag gemaakt kan worden door verdunning, voor wat betreft o.a. het wonen, het verminderen van druk op het openbaar gebied, vergroening en verbetering van leefbaarheid in het algemeen. Hierbij kan gedacht worden aan sloop en nieuwbouw, maar ook aan bijvoorbeeld samenvoeging en aanpassing van woningen.
  3. Ontwikkelingsgebieden: Dit zijn gebieden waar door de gemeenten (en partners), in het kader van de krimp, reeds integrale plannen zijn opgesteld die structuur- en functieverandering omvatten en die bekend zijn in de gemeente. Het zijn de plannen waarmee de partners willen starten met de herstructurering in het licht van de in deze visie omschreven opgave. Naast ontwikkelingsgebieden in het kader van de krimp, kunnen ook nog andere (grootschalige) ontwikkelingen binnen de gemeenten gepland of in uitvoering zijn die losstaan van de krimpopgave. Tevens kan in een aantal ontwikkelingsgebieden een deel van de verdunningsopgave landen.

verplicht

Uitsnede kaart Structuurvisie 2010 - 2020

In de Structuurvisie 2010 - 2020 is het plangebied aangeduid als 'ontwikkelingsgebied - pilot'. Met dit planvoornemen wordt invulling gegeven aan een verdunning door transformatie, waarmee een kwaliteitsslag wordt geleverd naar moderne, duurzame nieuwbouw na de eerdere sloop van een tweetal verouderde galerijflats. Hierbij wordt het aantal woningen binnen het plangebied sterk teruggebracht van 208 naar 24. Per saldo voorziet deze herstructurering binnen het plangebied dus in een afname van zowel de plancapaciteit als de feitelijke woningvoorraad met ruim 180 woningen. Binnen geheel Heilust gaat het om een afname van circa 420 woningen.

Conclusie

Het planvoornemen betreft een verdere uitwerking van de Herstructureringsvisie en draagt daar gezien het voorgaande aan bij.

3.4.4 Regionale Woonstrategie 2012 - 2020; Kiezen voor Parkstad (2012)     

In december 2012 heeft de Parkstadraad de ‘Regionale Woonstrategie 2012 – 2020; Kiezen voor Parkstad’ vastgesteld. De Woonstrategie schetst de keuzes die gemaakt worden om de uitvoering van de herstructurering die inmiddels in volle gang is, verder vorm te geven. Tevens wordt alle betrokken partijen – bewoners, corporaties, marktpartijen en overheden – gevraagd om samen te blijven werken aan een duurzaam vitaal Parkstad. Met vaststelling van de woonstrategie kiest Parkstad in de periode tot 2020 voor een aantal thema's waar de focus op zal liggen, te weten:

  1. het beperken van de plancapaciteit (prioriteiten stellen en het gericht terugbrengen van het volume);
  2. de aanpak van de particuliere voorraad, en;
  3. het bevorderen van doorstroming op de woningmarkt (focus op doelgroepen).

De aanpak zal per thema verschillend van aard zijn. Parkstad heeft hierin een sturende en faciliterende rol, maar zonder bijdragen van haar partners kunnen de voorgenomen activiteiten niet worden uitgewerkt.

Het planvoornemen voorziet in het terugbrengen van het aantal woningen binnen het plangebied van 208 naar 24 woningen. Ten opzichte van de uitwerkingsplicht die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan wordt voorzien in een afname van 25 naar 24 woningen. Per saldo voorziet deze herstructurering dus in een afname van zowel de feitelijke woningvoorraad als de plancapaciteit. Er is dus sprake van het gericht terugbrengen van het volume en de plancapaciteit. Daarnaast wordt de doorstroming op de woningmarkt gestimuleerd omdat er differentiatie plaatsvindt voor de huidige (incourante) appartementen in galerijflats komen grondgebonden terug in het sociale huursegment.

Conclusie

Het planvoornemen past binnen de uitgangspunten uit de Regionale woonstrategie.

3.4.5 Regionale Woningmarktprogrammering 2019 - 2022 (2019)     

Sinds 2009 gemeente Kerkrade samen met de andere gemeenten in de Stadsregio Parkstad Limburg met een Regionale Woningmarktprogrammering. De meest actuele versie is vastgesteld op 21 maart 2019: de Regionale Woningmarktprogrammering 2019-2022. Met deze programmering spreken de gemeenten in Parkstad Limburg uit, rekening te houden met elkaars belangen en gezamenlijk te werken aan en te streven naar een evenwichtige woningmarkt.

De gemeenten geven met deze regionale woningmarktprogrammering aan welke woningbouwprojecten het best aansluiten bij de huidige marktomstandigheden en hoe in de toekomst met nieuw toe te voegen woningbouwprojecten wordt omgegaan. Hiermee wordt beoogd om de regio Parkstad een aantrekkelijke woonregio te maken.

De kwaliteit van de bestaande woningvoorraad staat onder druk. In delen van de regio is sprake van een kwalitatieve en kwantitatieve mismatch. Tegelijkertijd heeft de regio Parkstad een goede basis voor marktstructurering van de woningmarkt. Bij de totstandkoming van de Regionale Woningmarktprogrammering 2019-2022 is meer dan in het verleden aandacht geweest voor de kwalitatieve kenmerken van plannen en locaties. Het doel is om te komen tot een gewenste programmering aansluitend bij de huidige en toekomstige kwalitatieve vraag en waar dat wenselijk is volume terug te brengen.

De programmering geeft inzicht in de woningbehoefte voor komende 10 jaar o.a. gebaseerd op de doelgroepen die krimpen en groeien gekoppeld aan product-markt-combinaties. Vervolgens is gekeken aan welke type woningen behoefte is en van welke type woningen overschotten ontstaan. De Regionale Woningmarktprogrammering geeft eveneens per gemeente een planlijst met per project het aantal toevoegingen en onttrekkingen.

Het is een instrument die ervoor zorgt dat de planvoorraad zo goed mogelijk aansluit bij de marktsituatie en waaraan plannen kunnen worden toegevoegd die van toegevoegde waarde zijn op het functioneren van de gemeentelijke en regionale woningmarkt en die bijdragen aan de doorstroming in de bestaande voorraad.

Een nieuw initiatief kan op verzoek van het college van Burgemeester en Wethouders aan de Bestuurscommissie Wonen en Herstructurering van de Stadsregio Parkstad Limburg, worden toegevoegd aan de Regionale woningmarktprogrammering. Het nieuwe initiatief wordt kwalitatieve en kwantitatief afgewogen. Daarbij dient tevens te worden voldaan aan de compensatiesystematiek zoals is vastgelegd in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

Onderhavig plan is reeds opgenomen in de programmering voor (maximaal) 25 woningen. Aangezien dit bestemmingsplan voorziet in maximaal 24 woningen, voldoet het plan aan de regionale woningmarktprogrammering.

Conclusie

Het planvoornemen voldoet aan de regionale woningmarktprogrammering

3.5 Gemeentelijk beleid     

3.5.1 Structuurvisie Kerkrade 2010 - 2020 en Stadsdeelvisie West     

Op 30 maart 2011 is de structuurvisie 'Kerkrade 2010 - 2020' vastgesteld door de gemeenteraad en dit betreft een gemeentelijk strategisch beleidsdocument, waarin op hoofdlijnen de afwegingen en keuzes voor de periode 2010 - 2020 zijn beschreven voor de thema's: landschap en groen, toerisme, recreatie en cultuur, verkeer, voorzieningen, werken en wonen. Het is een richtinggevend document waarin duidelijk wordt welk sociaal, economisch en ruimtelijk beleid de gemeente nastreeft. De visie schetst een beeld van Kerkrade, van haar ontstaan en van de wijze waarop de gemeente samen met inwoners en andere partijen de komende jaren aan de slag wil gaan. De ambitie van Kerkrade is om een Europese en gastvrije stad te zijn die weliswaar kleiner is 'gegroeid' voor wat betreft het aantal inwoners, maar waarbij dat niet ten koste is gegaan van de kwaliteit van leven, wonen en werken.

Ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder een transformatieopgave zoals dit planvoornemen, zijn uitgewerkt in stadsdeelvisies voor de wijken West, Oost (I en II) en Noord, die daarna juridisch worden vastgelegd in bestemmingsplannen. Het plangebied maakt onderdeel uit van de stadsdeelvisie Kerkrade West. Ten aanzien van het thema ´Wonen´ is de ambitie een passende woningvoorraad te bieden in een aantrekkelijke woonomgeving. Voor dit planvoornemen zijn de volgende beleidskaders van toepassing:

  • Verdunningsgebied: In deze gebieden kan een kwaliteitsslag worden gemaakt door verdunning van het wonen, het verminderen van de druk op het openbaar groen, vergroening en verbetering van de leefbaarheid in het algemeen.
  • Ontwikkelingsgebied: Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als ontwikkelingsgebied. Voor dit gebied worden plannen opgesteld in het kader van de transformatieopgave.

De stadsdeelvisie Kerkrade-West vormt een integratiekader voor de fysieke, sociale en economische structuurversterking van Kerkrade-West en bevat een uitvoeringsprogramma om te komen tot een duurzame wijk. De visie is als pilot aangemerkt voor de Limburgse Wijkenaanpak waarbij het thema leefbaarheid centraal staat. onderhavig planvoornemen maakt daar onderdeel van uit. Het plan voorziet in een verdere uitwerking van een in de structuurvisie / stadsdeelvisie als ontwikkelingsgebied bestempeld gebied.

Conclusie

Het planvoornemen betreft een verdere uitwerking van de structuurvisie / stadsdeelvisie en past daarmee vanzelfsprekend binnen de uitgangspunten in de visie.

3.5.2 Regionale Woonvisie Parkstad Limburg, Lokale woonvisie gemeente Kerkrade, 2017 - 2021     

Deze Woonvisie is op 19 april 2017 door de gemeenteraad van Kerkrade vastgesteld. Het doel van deze Woonvisie is richting geven aan de actuele ontwikkelingen op de woningmarkt: het in balans brengen van vraag en aanbod (zowel kwalitatief als kwantitatief), zodat rekening wordt gehouden met de veranderende bevolkingsontwikkeling en veranderende woonwensen. Daarnaast geeft de Woonvisie invulling aan de nieuwe samenwerking tussen gemeente, woningcorporaties en huurdersorganisaties, ingegeven door de herziene Woningwet.

Uit de visie volgt dat de gemeente Kerkrade een grote opgave kent om de woningmarkt gezond te maken. Er is veel sprake van leegstaande woningen en het aantal huishoudens neemt de komende jaren af. Daardoor is er in de toekomt minder behoefte aan woningen. De bestaande woningvoorraad moet worden aangepast op deze ontwikkelingen, zodat vraag en aanbod op elkaar aansluiten. Er is echter wel sprake van een kleine toevoeging aan de vraag naar sociale huurwoningen op korte termijn. Op de lange termijn zal de vraag naar sociale huur echter afnemen. De vraag naar levensloopgeschikte sociale huurwoningen zal wel toenemen. Dit heeft te maken met de kwalitatieve verschuiving van de vraag. Het aantal senioren (met zorgvraag) neemt toe, terwijl het aantal jonge huurders afneemt.

In alle gemeenten binnen de regio Parkstad zullen sociale huurwoningen beschikbaar moeten zijn, zodat mensen met een laag inkomen overal in de regio terecht kunnen. Voor de komende vijf jaar wordt ingezet op een samenwerking met de woningcorporaties om in te spelen op de extra woningvraag in de sociale huursector, waarbij rekening zal worden willen gehouden met de afnemende behoefte in de jaren daarna.

Voor Kerkrade geldt dat in de periode 2016 - 2021 sprake is van een beperkte groei in de vraag naar sociale huurwoningen. Na 2021 neemt deze vraag sterk af. Woningcorporaties worden daarom gevraagd in hun voorraadbeleid rekening te houden met zowel de groei als afname op termijn. De transformatieopgave laat zien dat er de komende jaren nog een bescheiden groei valt te verwachten in de vraag naar (met name levensloopgeschikte) huurwoningen. Uitbreiding van de sociale huurvoorraad dient bij voorkeur via herbestemming van leegstaand vastgoed te geschieden binnen de regelgeving van de Structuurvisie Wonen Zuid - Limburg.

Het planvoornemen speelt in op zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte op de Kerkraadse woningmarkt door de sloop van 208 verouderde sociale huurwoningen en het daarvoor in de plaats realiseren van 24 nieuwe levensloopbestendige woningen.

Conclusie

Het planvoornemen past binnen de uitgangspunten uit de Regionale woonvisie (tevens lokale visie).

3.5.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2018)     

Als vigerend lokaal beleid ten aanzien van verkeer geldt het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), in januari 2018 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit GVVP is gericht op een integrale afstemming tussen alle facetten op het gebied van verkeer en vervoer, waardoor een optimale harmonie tussen mens, voertuig en weg ontstaat. Dit houdt onder andere het volgende in:

  • een duidelijk, herkenbaar en uniform ingericht wegennet met een logische (hoofd)wegenstructuur (thema bereikbaarheid).
  • een functioneel en herkenbaar ingericht wegennet waar functie, vormgeving en gebruik op elkaar zijn afgestemd, zodat weggebruikers overal weten welk verkeersgedrag van hen wordt verwacht, inclusief educatie en voorlichting (thema verkeersveiligheid).
  • een gastvrij en vriendelijk ingericht en eenduidig parkeersysteem, waarbij de grotere parkeerterreinen goed vindbaar zijn en bij voorkeur gratis geparkeerd kan worden (thema parkeren).
  • het stimuleren van langzaam verkeer, door enerzijds het optimaliseren van fiets- en voetgangersvoorzieningen en anderzijds inzetten op de gedragscomponent door te stimuleren (thema langzaam verkeer).
  • het stimuleren van openbaar vervoer, hetgeen een positieve bijdrage levert aan het ruimtelijk - economisch belang (bereikbaarheid en leefbaarheid) en aan het maatschappelijk belang (thema openbaar verkeer).
  • de leefbaarheid in Kerkrade verbeteren, door de verkeersoverlast waar mogelijk (verder) te beperken (thema leefbaarheid).
  • met de voorgaande zes onderdelen wordt eveneens een duurzamer Kerkrade bewerkstelligd.

Dit GVVP is onder andere gebaseerd op het regionale verkeersbeleid, opgenomen in het in 2011 geactualiseerde Regionaal Verkeer en Vervoersplan (RVVP). Eén van de onderdelen in dit RVVP is een actieplan met een jaarlijks programma verkeerseducatie. Binnen de projecten die in dit actieplan zijn opgenomen, wordt samengewerkt met onder andere het Regionaal Overleg Verkeersveiligheid Limburg (ROVL), Veilig Verkeer Nederland (VVN), de politie en de scholen.

In het GVVP en binnen het aspect parkeren, is opgenomen dat de gemeente Kerkrade zelf de regie houdt over zowel het parkeren op straat als in de parkeergarages. Daarbij wordt het aanbod afgestemd op de vraag, de zogenaamde parkeerbehoefte. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de parkeerbehoefte op eigen terrein c.q. binnen de grenzen van het plangebied opgevangen te worden. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is daarbij afhankelijk van de soort en de omvang van de functie(s) die binnen het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met het gebied waarin de ontwikkeling is gelegen en de eventuele mogelijkheden om parkeerplaatsen dubbel te gebruiken. Daarbij sluit de gemeente aan bij de normen en richtlijnen van het CROW.

Conclusie

In paragraaf 2.4 is reeds getoetst aan de parkeernormen uit het GVVP. Daaruit blijkt dat in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien. In de planregels is geborgd dat in de vergunningfase wordt getoetst aan de geldende parkeernormen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten     

4.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk komen de diverse sectorale aspecten aan bod die van invloed zijn op het bestemmingsplan. Het betreft hier veelal zones die van toepassing zijn of milieuvoorwaarden waaraan voldaan dient te worden. De ruimtelijk relevante regelingen dienen doorvertaald te worden naar de verbeelding en de regels.

4.2 Bodem     

4.2.1 Wettelijk kader     

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet op basis van artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Het uitgangspunt is dat een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico mag opleveren voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Bij overige ruimtelijke besluiten is ook een inzicht in de bodemkwaliteit nodig op basis van artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.

4.2.2 Bodemkwaliteitskaart     

Het doel van een bodemkwaliteitskaart is het in kaart brengen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Hiertoe is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden met een milieuhygiënisch vergelijkbare bodemkwaliteit. De deelgebieden zijn opgesteld door te kijken naar de ontwikkeling van wijken, het ontstaan van gebieden, het voormalig en huidig gebruik van het gebied en de resultaten van de bodemonderzoeken. Uit de kaart blijkt dat gemiddeld in de Kerkraadse bodem, ten opzichte van een natuurlijke door de mens onbelaste bodem, licht verhoogde gehalten kunnen voorkomen.

Het plangebied valt geheel binnen 'Zone 1: Bovengrond Wonen'. De bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) van deze 'Zone 1' is gemiddeld licht verontreinigd en heeft indicatief de kwaliteit 'Wonen'. De ondergrond (0,5-2,5 m-maaiveld) valt binnen 'Zone 3: Ondergrond', is gemiddeld niet verontreinigd en heeft indicatief de kwaliteit 'AW2000' (schoon).

4.2.3 Nota Bodembeheer     

Op 30 maart 2016 heeft de raad van Kerkrade de Nota Bodembeheer Gemeente Kerkrade vastgesteld. Welke gevolgen bovenstaande bodemkwaliteit voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied heeft, volgt uit de gemeentelijke Nota Bodembeheer. In deze nota worden de visie en doelstellingen van de gemeente Kerkrade verwoord om te komen tot een optimaal gebruik van de bodem. Het gemeentelijk bodembeheer is gericht op het behouden of realiseren van een veilige (geen risico's) en geschikte (duurzame) bodemkwaliteit.

Voor het plangebied is de gemiddelde bodemkwaliteit, 'Wonen' in overeenstemming met het gebruik voor woningen. De bodemkwaliteitskaart geeft binnen de 'Zone 1' echter een onvoldoende betrouwbaar beeld om als bewijsmiddel voor een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen te dienen. Er dient daarom voor een aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen van woningen een milieutechnisch bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

4.2.4 Aandachtspunten     

In 2011 zijn rond de flatgebouwen aan het Papaverplein en Salviaplein milieutechnische bodemonderzoeken uitgevoerd. Daarna zijn in 2012/2013 de flats gesloopt. Deze onderzoeken overlappen onderhavig plangebied grotendeels. Bij die bodemonderzoeken is over het algemeen lichte bodemverontreiniging met diverse zware metalen, minerale olie en PAK aangetroffen. Incidenteel is toen, binnen het westelijk deel van onderhavig plangebied, een sterk verhoogd PAK-gehalte aangetroffen. Deze sterke PAK-verontreiniging is in 2013 ontgraven.

In het oostelijk deel van het plangebied is in de zuid-west-hoek een klein deel met asbest als aandachtspunt aanwezig, vanwege een calamiteit met asbest tijdens de sloop in 2003 aan de Gladiolenstraat. In 1 van de 8 analyses is toen slechts 6 mg/kg (gewogen) asbest aangetroffen, in de overige 7 is geen asbest aangetroffen.

Aan de Spireastraat en Gladiolenstraat is in 2014 bodemonderzoek uitgevoerd waarbij slechts lichte bodemverontreiniging is aangetroffen. Hier is inmiddels ook nieuwbouw gerealiseerd.

Achter de MFA Westhoes (voormalige kerk) aan de Kampstraat is in 2017 een BUS-sanering op asbest uitgevoerd (LI-code: LI092801365 - Anemonenstraat-Kampstraat) en goedgekeurd.

Binnen het plangebied is verder over het algemeen lichte bodemverontreiniging aangetroffen. In wegfunderingen kan sterke verontreiniging aanwezig zijn, gerelateerd aan het type funderingsmateriaal. Binnen het plangebied liggen geen mijnterreinen, mijnsteengebieden of grootschalige bodemsaneringslocaties met nazorg.

4.2.5 Onderzoek     

Door Aelmans Eco is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd, dat als Bijlage 1 is opgenomen bij deze toelichting (rapportnummer E190636.006/GHA, d.d. 27 februari 2020).

Westelijk deel plangebied - bovengrond

Uit analyse blijkt dat in twee van de drie onderzochte (meng)monsters geen van de onderzochte stoffen de relevante achtergrondwaarden overschrijden. In één mengmonster werd een concentratie nikkel aangetroffen die de bodemindex overschrijdt, maar niet de interventiewaarde. Daarop zijn de deelmonsters van dit mengmonster separaat onderzocht op nikkel. Daarbij werden geen concentraties boven de achtergrondwaarde meer aangetroffen. Ook werd in één monster een concentratie molybdeen aangetroffen boven de achtergrondwaarde, maar deze concentratie ligt beneden de bodemindex.

Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de gehele bovengrond als klasse AW2000 grond worden bestempeld.

Westelijk deel plangebied - ondergrond

Voor wat betreft de ondergrond laten de analyseresultaten voor de onderzochte stoffen in het mengmonster geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden zien. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de gehele ondergrond als klasse AW2000 grond worden bestempeld.

Oostelijk deel plangebied - bovengrond

In één van de twee mengmonsters overschrijdt de concentratie kobalt de achtergrondwaarde, maar niet de bodemindex. In het andere mengmonster is een concentratie PAK aangetroffen die de achtergrondwaarde, maar niet de bodemindex overschrijdt. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de bovengrond, ondanks de licht verhoogde concentraties, als klasse AW2000 grond worden bestempeld.

Oostelijk deel plangebied - ondergrond

Voor wat betreft de ondergrond laten de analyseresultaten voor de onderzochte stoffen in de twee (meng)monsters geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden zien. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de gehele ondergrond als klasse AW2000 grond worden bestempeld.

Asbest

Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek en het historisch bodemonderzoek is geen verder onderzoek naar asbest verricht en kan de locatie als 'onverdacht' worden bestempeld.

PFAS 

PFAS is analytisch onderzocht in een viertal mengmonsters. Uit de analyseresultaten blijkt dat geen van de onderzochte PFAS-concentraties de achtergrondwaarden uit het tijdelijk handelingskader (29 november 2019) overschrijden. In mengmonster 6 overschrijden de concentraties som-PFOA en som-PFOS wel de detectiegrens, maar niet de achtergrondwaarden.

Op basis van bovenstaande bevindingen is PFAS niet belemmerend voor de ontwikkelingen

4.2.6 Conclusie     

Uit voorgaande resultaten blijkt dat geen nader onderzoek noodzakelijk is en dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Geluid     

4.3.1 Wettelijk kader     

Bij het opstellen of herzien van een bestemmingsplan worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Deze wet heeft betrekking op geluid dat veroorzaakt wordt door wegen, spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen en luchthavens. De Wgh bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van voornoemde geluidsbronnen. Indien het bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.3.2 Wegverkeerslawaai     

Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan of een herziening daarvan dient op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek naar verkeerslawaai te worden ingesteld. Hierbij moeten de in de wet aangegeven, binnen de zones langs de wegen geldende, waarden in acht worden genomen. Alle wegen hebben een geluidzone, met uitzondering van wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuw op te richten geluidsgevoelige bebouwing binnen de wettelijke geluidzones dient nader bepaald te worden of de wettelijke grenswaarde van 48 dB niet overschreden wordt. Ook in geval van de aanleg van een nieuwe weg of een reconstructie van een weg dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Het plangebied is geheel, dan wel gedeeltelijk gelegen binnen de zones van wegen. Om die reden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai.

Onderzoek

Door Aelmans is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat als Bijlage 2 is opgenomen bij deze toelichting. (rapportnummer M199784.003.001.R/GGO, d.d. 3 november 2020) Daarin zijn de wegen geïnventariseerd waarvan de onderzoekszone het plangebied overlapt en daarvan is vervolgens de geluidbelasting op de te realiseren woningen in beeld gebracht.

Uit de rapportage blijkt dat als gevolg van het wegverkeerslawaai afkomstig van de Kaalheidersteenweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op meerdere punten wordt overschreden. De overschrijding bedraagt maximaal 8 dB (56 dB), waardoor de maximale ontheffingswaarde van 63 dB nergens wordt overschreden. Voor wat betreft het wegverkeerslawaai ten gevolge van andere wegen waarvan de onderzoekszone het plangebied overlapt (Heerlenersteenweg en Schaesbergerstraat) geldt dat geen sprake is van overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde.

Hogere grenswaarden

Aangezien de voorkeursrgrenswaarde vanwege wegverkeerslawaai ten gevolge van de Kaalheidersteenweg wordt overschreden, is door Aelmans bezien in hoeverre maatregelen kunnen worden getroffen om de geluidsbelasting op het plangebied te verminderen. Uit het onderzoek blijkt dat bronmaatregelen zoals het aanbrengen van een geluidreducerend wegdek financieel niet realistisch zijn en dat overdrachtsmaatregelen zoals het realiseren van een scherm of wal vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk en financiëel oogpunt op overwegende bezwaar stuit.

Een overdrachtsmaatregel in de vorm van het vergroten van de afstand tussen de beoogde woningen en de Kaalheidersteenweg blijkt niet doeltreffend.

Gezien het voorgaande kan door middel van maatregelen de geluidsbelasting niet worden teruggebracht tot de voorkeursgrenswaarde. Aangezien de geluidsbelasting de maximale ontheffingswaarde niet overschrijdt, kan alsnog medewerking worden verleend door het vaststellen van hogere grenswaarden. De daarvoor aangewezen procedure loopt parallel aan de bestemmingsplan procedure.

Er is ten behoeve van deze ruimtelijke procedure is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk. Wel is ten behoeve van de omgevingsvergunning voor de realisatie van de woningen een onderzoek naar de gevelwering noodzakelijk om aan te tonen dat die gevelwering voldoet aan het Bouwbesluit 2012.

Cumulatie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook de gecumuleerde geluidsbelasting bepaald van alle gemodelleerde wegen. Die bedraagt maximaal 60 dB. Indien de op basis van het Bouwbesluit 2012 verplichte karakteristieke gevelwering wordt gerealiseerd, wordt in de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd.

4.3.3 Spoorweglawaai     

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een spoorweg. Het aspect spoorweglawaai vormt daarom geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.3.4 Industrielawaai     

De Wet geluidhinder voorziet in zonering van industrieterreinen waarop zogenaamde grote lawaaimakers kunnen worden gevestigd om te voorzien in een ruimtelijke scheiding tussen deze industrieterreinen enerzijds en woningen en andere voor geluid gevoelige bestemmingen anderzijds. Een rond een in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein vastgestelde zone dient te worden vastgelegd in het bestemmingsplan. Indien een nieuw bestemmingsplan voorziet in vestigingsmogelijkheden voor inrichtingen die de vaststelling van een dergelijke zone vereisen, dan dient de betreffende zone gelijktijdig daarmee te worden vastgelegd in het betreffende bestemmingsplan.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder. Daarnaast is het plangebied ook niet gelegen binnen een zone van een gezoneerd industrieterrein.

Het aspect industrielawaai vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.4 Luchtkwaliteit     

4.4.1 Wettelijk kader     

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan indien de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

4.4.2 Niet in betekenende mate     

De NIBM - grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium . 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkwaardige verkeersverdeling. Dit houdt in het planvoornemen, bestaande uit de realisatie van 24 woningen ver onder de grens van 1.500 woningen blijft. Het is dan ook niet noodzakelijk om een onderzoek uit te voeren naar de gevolgen van het planvoornemen ten aanzien van de luchtkwaliteit.

4.4.3 Luchtkwaliteit     

Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties ter plaatse van het plangebied voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.

4.4.4 Gevoelige bestemmingen     

Het bestemmingsplan voorziet niet in mogelijkheden voor nieuwe gevoelige bestemmingen binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.4.5 Conclusie     

Gezien het voorgaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.5 Externe veiligheid     

4.5.1 Algemeen     

Het bevoegd gezag dient bij ruimtelijke planvorming rekening te houden met het aspect externe veiligheid. Hierbij dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanvaardbare dan wel onaanvaardbare risico's voor de diverse bestemmingen binnen het plangebied. De aandacht gaat hierbij uit naar het plaatsgebonden risico waarvoor een harde norm geldt, als ook naar het groepsrisico waarvoor een zogenaamde oriëntatiewaarde geldt. Indien binnen of in de nabijheid van een plangebied risicodragende activiteiten plaatsvinden is een nader onderzoek noodzakelijk. Een nader onderzoek heeft betrekking op zowel stationaire objecten (bedrijven) als ook op dynamische objecten (transport gevaarlijke stoffen). Voor onderhavig plangebied is voor beide aspecten nader onderzocht in hoeverre er een onacceptabele overschrijding van risiconormen aan de orde is.

4.5.2 Onderzoek     

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 24 nieuwe woningen waar er eerder binnen het plangebied 208 gesitueerd waren. In het kader van de externe veiligheid heeft een nader onderzoek plaatsgevonden naar mogelijke risicobronnen.

verplicht

Uitsnede van de risicokaart, plangebied is zwart omcirkeld

De uitsnede van de risicokaart als hiervóór afgebeeld, laat zien dat er in de directe omgeving geen risicobronnen zijn gelegen. De meest nabij gelegen inrichting ligt op circa 800 meter afstand en daarmee buiten het invloedsgebied van deze inrichting (F&F Europe). Ook het vervoer van eventuele gevaarlijke stoffen over de N281 en de N300 (Buitenring Parkstad Limburg) is gezien de afstand tussen het plangebied en deze wegen (> 1,3 km) geen belemmering voor het planvoornemen. Tot slot liggen er ten zuiden van het plangebied, op meer dan 900 meter afstand nog enkele hogedruk gasleidingen van de Gasunie. Ook die vormen gezien de afstand tussen deze leidingen en het plangebied geen belemmering voor het plan.

4.5.3 Conclusie     

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Milieuzonering en bedrijven     

4.6.1 Inleiding     

Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige objecten, zoals woningen. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Een algemeen geaccepteerde uitgave om te kunnen beoordelen of een bepaalde functie inpasbaar is op de beoogde locatie is de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (VNG, 2009).

4.6.2 Bestaande bedrijven     

Rondom het plangebied zijn verschillende voorzieningen gesitueerd, die aan de hand van de geldende bestemmingsplannen zijn geïnventariseerd in navolgende tabel. In dezelfde tabel is ook aansluiting gezocht bij en getoetst aan de VNG-brochure.

Omschrijving Adres Betreft / vergelijkbaar met milieucategorie met richtafstand Afstand tot geprojecteerde woningen
Natuursteenbedrijf Eymael Winselerhofstraat 2a Natuursteenbewerkingsbedrijf, zonder breken, zeven en drogen en < 2.000 m² 3.1 | 50 meter > 100 meter
Gemengde functies Blok Schaesbergerstraat 2 t/m 16 detailhandel,

zakelijke dienstverlening (kantoren),

café / restaurant / cafetaria, lichte bedrijvigheid
1 | 10 meter

2 | 30 meter
> 100 meter
Café-zaal Wilhelmina Akerstraat 166 Café 1 | 10 meter > 80 meter
Fysiotherapiepraktijk Gladiolenstraat 179 artsenpraktijk 1 | 10 meter > 100 meter
't Westhoes Anemonestraat 16 buurt- en clubhuizen 2 | 30 meter > 150 meter

Conclusie

Gezien voorgaande tabel wordt ruim aan alle richtafstanden voldaan. Daaruit kan worden opgemaakt dat de aanwezige bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering en dat ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd voor dit aspect.

4.7 Ecologie     

4.7.1 Wettelijk kader     

In de Wet natuurbescherming is de soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd. In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. Dit betekent dat op voorhand moet worden onderzocht of het plan van invloed is op dergelijke soorten en of redelijkerwijs niet reeds kan worden gesteld dat een eventuele benodigde ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet kan worden verkregen. Ook dient rekening te worden gehouden met gebieden die worden beschermd via de Wet natuurbescherming, waarin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden zijn opgenomen als Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan een plan van invloed zijn op het Natuur Netwerk Nederland (NNN).

4.7.2 Gebiedsbescherming     

Natura 2000

De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn het Geleenbeekdal op circa 2,5 kilometer afstand van het plangebied en het 'Wurmtal nördlich Herzogenrath' en het 'Wurmtal südlich Herzogenrath' in Duitsland, beiden gelegen op respectievelijk 4,4 en 4,3 kilometer afstand van het plangebied. Tot slot ligt op circa 5,4 kilometer afstand van het plangebied de Brunssummerheide.

verplicht

Gezien de aard en omvang van het planvoornemen, de afstand tot voornoemde gebieden en het gebruik van de tussenliggende gronden, kan in beginsel redelijkerwijs worden aangenomen dat de planvorming geen (significant) negatieve effecten zal hebben op dit of enig ander Natura 2000-gebied. Voor wat betreft eventuele stikstofdepositie op de betreffende gebieden is een nader onderzoek verricht.

Onderzoek stikstofdepositie

Door Pouderoyen - Tonnaer is een notitie beoordeling stikstof opgesteld (rapportnummer J199784.002 d.d. 9 november 2020)die als Bijlage 3 bij deze toelichting is gevoegd. Daarin is voor de realisatie- en gebruiksfase in beeld gebracht wat de stikstofdepositie bedraagt op de omliggende Natura 2000-gebieden. De conclusie is dat noch in de realisatiefase, noch in de gebruiksfase sprake is van een toename groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee vormt dit aspect geen belemmering voor het planvoornemen.

Nationaal Natuurnetwerk Nederland

Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening Limburg 2014, waarbij een onderscheid wordt gemaakt in verschillende natuur- en landschapszones (goudgroen, zilvergroen en bronsgroen). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij - principe'. Onderhavig plangebied is echter niet gelegen binnen een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN.

4.7.3 Soortenbescherming     

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.

Quickscan flora en fauna

Door NIPA milieutechniek is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (rapportnummer 18073, d.d. 13 januari 2020) die als Bijlage 4 bij deze toelichting is gevoegd. Daaruit blijkt dat de planontwikkeling geen negatief effect zal hebben op beschermde soorten. Er is daarom geen vervolgonderzoek en/of een ontheffing nodig.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

Conclusie

Op basis van de hiervoor beschreven bevindingen en conclusies kan worden gesteld dat het bepaalde in de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor het planvoornemen, mits bij de uitvoering de geadviseerde maatregelen en perioden voor uitvoering in acht worden genomen. Er is geen ontheffing nodig op basis van de Wet natuurbescherming.

4.8 Waterparagraaf     

4.8.1 Watertoets     

Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen om een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt de watertoets gebruikt om de beoogde gebruiksfuncties en waterbelangen op elkaar af te stemmen.

4.8.2 Beleid waterschap     

De wijze waarop Waterschap Limburg adviseert over de wateraspecten rondom ruimtelijke ontwikkelingen is beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021. Dit is nader geconcretiseerd in de zogenoemde Keur van het waterschap. Uitgangspunten van het Waterschap Limburg met betrekking tot het waterbeheer zijn onder andere:

  1. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water.
  2. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving.
  3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand.
  4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit.
  5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit.
  6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen.
  7. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 80 mm per twee uur (ten zuiden van Sittard), met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
  8. Beheer en onderhoud regelen.

    Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid.
  9. Watersysteem verankeren in het bestemmingsplan.

4.8.3 Waterhuishoudkundige situatie     

Binnen het plangebied zijn geen oppervlaktewateren of andere waterstaatswerken aanwezig. Ook is het plangebied niet gelegen in een beschermingszone, zoals bijvoorbeeld een grondwaterbeschermingsgebied.

4.8.4 Invloed van het planvoornemen     

Binnen het plangebied worden in totaal 24 woningen gerealiseerd. Hemelwater afkomstig van de daken van deze woningen en andere binnen het plangebied aan te leggen verhardingen worden in de omliggende groenvoorzieningen geïnfiltreerd. Die voorzieningen worden gedimensioneerd volgens de richtlijnen van het waterschap: 80 millimeter per twee uur, waarbij de voorziening binnen 24 uur weer geheel beschikbaar dient te zijn.

4.8.5 Wateradvies     

Een voorontwerp van dit plan is in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan het Waterschap Limburg. In het kader van dat overleg heeft het waterschap laten weten dat het plan is beoordeeld en akkoord is bevonden.

4.9 M.e.r.-(beoordelings)plicht?     

4.9.1 Wettelijk kader     

Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Voorziet een bestemmingsplan in een activiteit als genoemd in kolom 1 van lijst C en is het bestemmingsplan voor die activiteit genoemd in kolom 4, dan is sprake van een m.e.r.-plicht. Voorziet een bestemmingsplan in een activiteit als genoemd in kolom 1 van lijst B en is het bestemmingsplan voor die activiteit genoemd in kolom 4, dan is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

De toetsing in het kader van de vormvrije - m.e.r. beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG - richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • kenmerken van het project;
  • omvang van het project;
  • cumulatie met andere projecten;
  • gebruik van natuurlijke grondstoffen;
  • productie van afvalstoffen;
  • verontreiniging en hinder;
  • risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieen;
  • plaats van het project:
    1. bestaand grondgebruik;
    2. relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;
    3. het opnamevermogen van het natuurlijk milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit al worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang;
  • kenmerken van het potentiele effect: o bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
    1. grensoverschrijdend karakter van het effect;
    2. waarschijnlijkheid van het effect;
    3. duur, frequentie en de onomkeerbaarheid van het effect.

4.9.2 Toetsing     

Gezien de aard van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt (woningbouw) en de activiteiten die worden genoemd in de C-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r., is geen sprake van een merplicht. Wel is in de D-lijst de volgende categorie (D11.2) opgenomen:

verplicht

In dit geval is (mogelijk) sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r., aangezien het bestemmingsplan ruimte biedt voor het realiseren van nieuwe woningen. Hoewel de drempelwaarden als genoemd in kolom 2 niet worden overschreden, wordt het bestemmingsplan wel genoemd in kolom 4, waardoor een m.e.r.-beoordeling aan de orde is. Aangezien in dit geval de gemeente Kerkrade zelf (mede) initiatiefnemer is tot het opstellen van dit bestemmingsplan, is er geen aanmeldnotitie van een initiatiefnemer beschikbaar als bedoeld in artikel 7.16 van de Wet milieubeheer. De gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders dient in dit geval op grond van artikel 7.19 Wet milieubeheer ambtshalve te besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

Burgemeester en wethouders hebben op basis van de daarvoor opgestelde notitie, voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan besloten geen milieu-effectrapport op te (laten) stellen.

4.10 Archeologische waarden     

4.10.1 Wettelijk kader     

Op 16 januari 1992 is te Valletta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed tot stand gekomen (Verdrag van Malta). Op nationaal niveau is dit verdrag vervolgens vertaald, met name door de Monumentenwet 1988 te herzien. De wijzigingswet die daarin heeft voorzien, de zogenaamde Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), is op 1 september 2007 in werking getreden. De Wamz is gestoeld op dezelfde uitgangspunten als het Verdrag van Malta (primair een behoud van archeologische resten in de bodem (in situ), vroegtijdig rekening houden met het aspect archeologie bij ruimtelijke ontwikkelingen en het principe de 'verstoorder betaalt'). Als gevolg van de herziene Monumentenwet 1988 hebben gemeenten een kerntaak bij de uitvoering van de archeologische monumentenzorg. Archeologie is een verplicht onderdeel geworden van ieder bestemmingsplan. Hiermee is archeologie voortaan een onlosmakelijk onderdeel van het ruimtelijk beleid.

Bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen, of bij afwijkingen op bestaande plannen, dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden er in de bodem verwacht worden en hoe men met deze waarden om zal gaan. Op basis hiervan kunnen gemeenten bij de verlening van omgevingsvergunningen eisen stellen met betrekking tot het aspect archeologie.

4.10.2 Archeologische verwachtings- en beleidskaart     

Voor de regio Parkstad Limburg is een archeologische verwachtingskaart opgesteld, welke door de raad van de gemeente Kerkrade is vastgesteld op 26 juni 2013.

verplicht

Uitsnede Archeologische verwachtings- en beleidskaart Parkstad

Uit de archeologische verwachtingskaart blijkt dat het plangebied behoort tot waardecategorie 4: gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde. Binnen deze categorie geldt een onderzoeksplicht voor ingrepen met een minimale oppervlakte van 2.500 m2 en een verstoringsdiepte van 40 cm. Tevens blijkt uit de kaart dat op de planlocatie eerder archeologisch onderzoek is verricht. Dat is gebeurd in het kader van het geldende bestemmingsplan "Heilust". Uit de toelichting op dat bestemmingsplan en het als bijlage daarbij opgenomen selectiebesluit van 8 januari 2013, blijkt dat het plangebied geheel is vrijgegeven. Nader onderzoek of het opnemen van een beschermende dubbelbestemming is daarom niet nodig.

4.11 Cultuurhistorie     

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Limburg zijn ten aanzien van de historische geografie de cultuurhistorische elementen en het cultuurlandschap weergegeven. Het plangebied is niet gelegen in een gebied waar sprake is van cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied zijn geen Rijks- en/of gemeentelijke monumenten aanwezig. Ook worden er geen historische patronen of elementen verstoord door het planvoornemen. Met het planvoornemen komen derhalve geen cultuurhistorische waarden in het gedrang.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet     

5.1 Wettelijk kader     

Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel om ze uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.

5.2 Planonderdelen     

Een bestemmingsplan bestaat in ieder geval uit een verbeelding (kaart) en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels. Een bestemmingsplan kan ook bijlagen bevatten. Indien de bijlagen een relatie hebben met de regels worden ze opgenomen als bijlage bij de regels, zoals bijvoorbeeld een Staat van bedrijfsactiviteiten. Indien de bijlagen bijdragen aan de onderbouwing c.q. motivatie van het plan worden ze opgenomen als bijlage bij de toelichting, zoals rapporten van onderzoeken die ten behoeve van het plan zijn uitgevoerd.

5.3 Inhoud algemeen     

Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.

5.4 De regels     

De regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) opgebouwd en bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke bestemmingen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.

De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:

  1. Bestemmingsomschrijving;
  2. Bouwregels;
  3. Nadere eisen;
  4. Afwijken van de bouwregels;
  5. Specifieke gebruiksregels;
  6. Afwijken van de gebruiksregels;
  7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  8. Wijzigingsbevoegdheid.

Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.

Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen. Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een vergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.

5.5 Artikelsgewijze toelichting     

Hierna volgt per bestemming een beschrijving van de opgenomen regels:

5.5.1 Bestemmingen     

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen in de vorm van parken, plantsoenen, houtopstanden en groenstroken, water- en vijverpartijen, hondenuitlaatplaatsen, verhardingen ten behoeve van ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, fiets- en wandelpaden, voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater en openbare nutsvoorzieningen.

Ten aanzien van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut geldt dat de bouwhoogte en oppervlakte maximaal respectievelijk 3 meter en 25 m2 mag bedragen, met uitzondering van verlichtingsarmaturen, die maximaal 8 meter hoog mogen zijn.

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, antennes en vlaggenmasten.

Daarnaast kan middels een omgevingsvergunning onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van een groter(e) oppervlak en/of hoogte.

Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.

Voor het bouwen van gebouwen geldt als uitgangpunt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen en de oppervlakte van een gebouw niet meer mag bedragen dan 25 m2.

Ten aanzien van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut geldt dat de bouwhoogte en oppervlakte maximaal respectievelijk 3 meter en 25 m2 mag bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen.

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter, met uitzondering van antennes en vlaggenmasten en terreinafscheidingen.

Door middel van een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van een groter(e) oppervlak en/of bouwhoogte.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en aan huis verbonden beroepen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals onder andere tuinen, erven, terreinen en verhardingen ten behoeve van (perceels)ontsluiting en parkeervoorzieningen.

Voor het bouwen van woningen geldt dat woningen uitsluitend mogen worden gebouwd ter plaatse van het op de verbeelding aangeduide bouwvlak, waarbij de voorgevel dient te zijn georiënteerd richting openbaar toegankelijk gebied, zoals aangeduid op de verbeelding door middel van de figuur 'gevellijn'. Daarnaast geldt dat slechts grondgebonden eengezinswoningen mogen worden gebouwd. Het aantal woningen dat mag worden gebouwd isniet vastgelegd per bouwvlak, maar voor het gehele plangebied: maximaal 24 woningen. Het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan 2.

Ten aanzien van bijgebouwen geldt dat deze mogen worden opgericht, vrijstaand van, dan wel aangebouwd aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat de bijgebouwen op minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn dienen te worden gebouwd, de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen. Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen mag niet meer dan 70 m2 per bouwperceel bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer dan 50% mag bedragen.

Voor bouwwerken ten dienste van het openbaar nut geldt dat de bouwhoogte en oppervlakte maximaal 3 meter, respectievelijk 25 m2 mag bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen.

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter, met uitzondering van antennes en vlaggenmasten en terreinafscheidingen.

Door middel van een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van de voorgevel, maatvoering, diepte, een groter bijgebouw, bouwwerken ten dienste van openbaar nut en terreinafscheidingen.

Daarnaast kan middels een omgevingsvergunning onder voorwaarden worden afgeweken van de gebruiksregels ten aanzien ambachtelijke c.q. consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten en bed- and breakfastvoorziening.

Woningsplitsing, kamerbewoning en woningomzetting is expliciet aangemerkt als strijdig gebruik.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid     

6.1 Inleiding     

Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische haalbaarheid     

6.2.1 Kostenverhaal     

Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan (in dit geval een bestemmingsplan) of besluit waarop het betrekking heeft. In welke gevallen kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan is eveneens vastgelegd in de Wro c.q. het Bro.

Er kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan wanneer het kosten verhaal anderszins is verzekerd. Daarvan is sprake wanneer in de vorm van een zogenoemde anterieure overeenkomst met de ontwikkelende partij bindende afspraken zijn gemaakt over de verhaalbare kosten. In dit geval is een dergelijke overeenkomst gesloten tussen HEEMWonen en de gemeente Kerkrade.

6.3 Maatschappelijke haalbaarheid     

Dit bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd als ontwerp. Gedurende deze termijn kan door een ieder worden gereageerd op het planvoornemen door zijn of haar zienswijze indienen.

Voorafgaand aan de hiervoor beschreven formele procedure is een voorontwerp van dit plan voor advies voorgelegd aan de Provincie Limburg aan aan het Waterschap Limburg. Zowel de provincie als het waterschap hebben laten weten geen bezwaren te hebben ten aanzien van het planvoornemen.

Ook is op 4 maart 2020 een informatiebijeenkomst belegd voor de omgeving. Tijdens die bijeenkomsten zijn bedenkingen geuit ten aanzien van de oorspronkelijk beoogde ontsluiting van het westelijk gelegen plandeel op de Salviaplein. Om tegemoet te komen aan de wensen vanuit de omgeving is het plan ten opzichte van het voorontwerp gewijzigd. De ontsluiting is nu voorzien op de Gladiolenstraat, waardoor deze in het verlengde ligt van de Hyacintstraat.

Hoofdstuk 7 Procedure     

7.1 De te volgen procedure     

Dit bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

Voorbereiding - voorontwerp

  • Vooroverleg met instanties
  • Watertoets

Ontwerp

  • terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan)

Vaststelling

  • Vaststelling door de gemeenteraad
  • 2e terinzagelegging (vastgesteld bestemmingsplan)

Beroep

  • Beroep bij Raad van State
  • (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

7.2 Vooroverleg     

Op basis van artikel 3.1.1 Bro dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met een aantal instanties voor zover die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of ze zijn belast met de behartiging van belangen die in een plan in het geding zijn. Een voorontwerp van dit plan is op 23 maart 2020 aangeboden aan de betrokken instanties, in het kader van het vooroverleg. Naar aanleiding daarvan is een reactie ontvangen van de Provincie Limburg en het Waterschap Limburg. Zij zien geen aanleiding inhoudelijk opmerkingen te maken ten aanzien van dit plan.

7.3 Vaststelling     

Met ingang van 16 juli 2020 heeft gedurende 6 weken een ontwerp van dit bestemmingsplan inzage gelegen. Van deze terinzagelegging is op woensdag 15 juli 2020 kennisgeving gedaan in het Gemeenteblad (2020/176876) en de Staatscourant (2020/37735). Gedurende die periode zijn drie zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en van commentaar voorzien in een Nota van Zienswijzen die als bijlage bij het raadsbesluit is gevoegd. Kort samengevat is het plan naar aanleiding van de ingediende zienswijzen gewijzigd, in die zin dat de ontsluiting van zowel het westelijk plandeel (Salviaplein) als het oostelijk plandeel (Papaverplein) is gewijzigd. Niet uit noodzaak vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, maar op die manier kan tegemoet worden gekomen aan de bedenkingen die in de zienswijzen worden geuit.

De provincie Limburg heeft overigens schiftelijk laten weten geen aanleiding te zien een zienswijze in te dienen.