HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

 

 

Artikel 3 Agrarisch met waarden

 

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de van toepassing zijnde dubbelbestemming(en), bestemd voor:

a agrarisch grondgebruik;

b behoud en herstel van aanwezig reliëf;

c behoud en herstel van de (aanwezige) landschaps- en natuurwaarden;

d uitloopzones voor faunapassages en ecoducten;

e extensief recreatief medegebruik;

f natuurontwikkelingszone;

g groenvoorzieningen, paden en landwegen;

h water;

i voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.

 

 

3.2 Bouwregels

 

Behoudens kleinschalige voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik mag op of in de tot 'Agrarisch met waarden' bestemde gronden niet worden gebouwd.

 

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Voederberging c.a. voor wild

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 ten behoeve van een voederberging of voederruif voor wild, met dien verstande dat:

a dit bouwwerk noodzakelijk is voor de instandhouding van het wild;

b de inhoud van het bouwwerk maximaal 3m² bedraagt;

c de hoogte van het bouwwerk maximaal 2m bedraagt.

 

3.3.2 Bouwwerken ten dienste van het extensief recreatief medegebruik

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 ten behoeve van bouwwerken ten dienste van het extensief recreatief medegebruik, met dien verstande dat:

a het oppervlak van bouwwerken maximaal 20m² bedraagt;

b de hoogte van bouwwerken maximaal 3m bedraagt.

 

3.3.3 Geen vergunning

Indien door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van bouwwerken onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden, wordt geen vergunning verleend.

 

3.3.4 Schuil- en schaftgelegenheid

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 ten behoeve van een schuil- of schaftgelegenheid voor personen wier aanwezigheid noodzakelijk is in verband met in het gebied uit te voeren werkzaamheden, met dien verstande dat:

a deze hiertoe onontbeerlijk is;

b deze geen caravan, woon- of stacaravan, dan wel een ander voor verblijf geschikt

onderkomen betreft;

c het oppervlak van dit bouwwerk maximaal 20m² bedraagt;

d de hoogte van dit bouwwerk maximaal 3m bedraagt.

 

3.3.5 Procedure

Bij het afwijken van de bouwregels als in dit artikellid bedoeld, wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden:

a als staanplaats voor onderkomens, behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met in het gebied uit te voeren werken of werkzaamheden;

b voor sport- en wedstrijdterrein, kampeer- of caravanterreinen, campings, parkeerterreinen;

c voor het beproeven van voertuigen; voor de beoefening van de motorsport en modelvliegtuigsport, voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen of bromfietsen;

d voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen;

e als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;

f als camping;

g voor het gebruik van boogkassen;

h voor mestopslag;

i voor opslagdoeleinden, behoudens opslagdoeleinden die verband houden met de agrarisache bedrijfsvoering

j voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden ten behoeve van doeleinden omschreven hierboven onder a t/m i.

 

 

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor ‘Agrarisch met waarden’ bestemde gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

a het amoveren van wegen, het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden, picknickplaatsen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, het ophogen, egaliseren dieper c.q. hoger dan 0,3m;

c het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties en apparatuur, tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;

d het vellen of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben.

 

3.5.2 Uitzonderingen

Het hierboven onder 3.5.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

a werkzaamheden normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

b werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

c werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;

d werken of werkzaamheden welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning mogen worden uitgevoerd;

e het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan bestaande bodemgebruik.

 

 

3.5.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld hierboven onder 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect, te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel omschreven doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet wezenlijk worden verkleind.

 

 

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.6.1 Bestemming wijzigen in 'Natuur'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden' geheel of gedeeltelijk te wijzigen in de bestemming 'Natuur' in geval van aankoop door of ten behoeve van een natuurbeherende instantie of organisatie en mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad waaronder de agrarische belangen.

 

3.6.2 Procedure

Bij het wijzigen van het plan op basis van het in dit artikellid bepaalde wordt de in artikel 22.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

Artikel 4 Bedrijf

 

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de van toepassing zijnde dubbelbestemming(en), bestemd voor:

a bedrijven uit de categorie A en B zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten in de bijlage bij deze regels, evenwel uitsluitend voor zover de bedrijven niet zijn aan te merken als

- externe veiligheidsinrichtingen;

- geluidshinderlijke inrichtingen;

b productiegebonden detailhandel als ondergeschikte functie van de onder a. genoemde bedrijven;

c kantoren deel uitmakend van, ondersteunend aan, c.q. ten dienste van maar ondergeschikt aan de bedrijven genoemd onder b;

d buitenpandige opslag ten dienste van maar ondergeschikt aan de bedrijven genoemd onder a;

e verhardingen, groen-, parkeervoorzieningen en voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

f openbare nutsvoorzieningen;

een en ander met de daarbij behorende bouwwerken en overige voorzieningen zoals tuinen, erven.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Hoofdgebouwen

a Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het maximale bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt 100.

b Voor de hoogte van de hoofdgebouwen geldt de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ .

 

4.2.2 Bijgebouwen

Bijgebouwen mogen worden opgericht, vrijstaand van dan wel aangebouwd aan het hoofdgebouw, daaronder mede begrepen de van het hoofdgebouw deel uitmakende aanbouw, met dien verstande dat:

a de goothoogte maximaal 3m mag bedragen;

b het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen niet meer dan 70m2 per bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer bedraagt dan 70.

 

4.2.3 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De hoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut bedraagt maximaal 3m respectievelijk 25m², met uitzondering van voorzieningen voor verlichting die maximaal 8m hoog mogen zijn.

 

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van antennes en vlaggenmasten die maximaal 8m hoog mogen zijn.

b De hoogte van de terreinafscheidingen achter de naar de straatzijde gekeerde gevels, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouw zijnde kunnen worden aangemerkt, mag niet meer dan 2m bedragen.

 

4.2.5 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 18 (Waarde - Archeologie) van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

a het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b het doen van opgravingen;

c het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

 

4.3 Nadere eisen

 

4.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

a de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

b de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse.

 

4.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

4.4 Afwijken van de bouwregels

 

4.4.1 Uitbreiding hoofdgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder a, voor uitbreiding van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak evenwel tot maximaal 15% van het bestaande bouwvlak, mits de uitbreiding:

a niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden noch dat uit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

b uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord is, en

c met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer bedraagt dan 70.

 

4.4.2 Groter bijgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 voor het oprichten van bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak groter dan 70m²;

a tot een gezamenlijk oppervlak van 90m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, meer dan 30 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 250m²;

b tot een gezamenlijk oppervlak van 110m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, meer dan 50 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 500m²;

c tot een gezamenlijk oppervlak van 130m² indien het bouwperceel groter is dan 750m²;

mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

- er ontstaan geen onevenredig nadelige gevolgen voor bezonning en daglichttoetreding op aangrenzende percelen;

- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad.

- de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld worden niet onevenredig geschaad;

 

4.4.3 Terreinafscheidingen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.4, teneinde ten behoeve van terreinafscheidingen een grotere hoogte toe te staan, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

 

4.4.4 Procedure

Bij het afwijken van de bouwregels als in dit artikellid bedoeld, wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

4.5 Specifieke gebruiksregels

 

4.5.1 Gebruik

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt conform de in 4.1 omschreven bestemming.

 

4.5.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van de bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik van:

a wonen;

b detailhandel, anders dan toegestaan op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten en anders dan productiegebonden detailhandel als ondergeschikte activiteit van het ter plaatse gevestigde bedrijf.

 

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

4.6.1 Andere bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 onder a voor het toelaatbaar stellen van:

a bedrijven uit de categorie C zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 bij deze regels alsmede bedrijven die naar aard, omvang, (hinder)uitstraling daarmee te vergelijken zijn;

b bedrijven niet opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten in de bijlage bij deze regels, maar die naar aard, omvang, (hinder)uitstraling te vergelijken zijn met de categorieën A en B van die Staat van bedrijfsactiviteiten;

c bedrijven uit de categorieën A t/m C zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten

in de bijlage bij deze regels, tevens zijnde externe veiligheidsinrichtingen.

 

4.6.2 Voorwaarden

Afwijken als bedoeld hierboven onder 4.6.1 is toegestaan mits de te ontplooien bedrijfsactiviteit:

a geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het milieu oplevert;

b geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer noch op de verkeersveiligheid;

c niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden noch dat uit ruimtelijk ordeningsoogpunt de belangen van derden onevenredig worden geschaad en uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord is.

 

4.6.3 Procedure

Bij het afwijken van de gebruiksregels als in dit artikellid bedoeld wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

Artikel 5 Centrum

 

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de van toepassing zijnde dubbelbestemming(en), bestemd voor:

a detailhandel;

b horeca, met uitzondering van horeca D;

c dienstverlening;

d kantoren;

e maatschappelijke doeleinden;

f bedrijven;

g wonen

h verblijfsdoeleinden;

i verhardingen, groen-, parkeervoorzieningen en voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

j openbare nutsvoorzieningen;

een en ander met de daarbij behorende bouwwerken en overige voorzieningen zoals tuinen, erven en straatmeubilair.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Hoofdgebouwen

a Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Daarbij dient woningbouw binnen het bouwvlak georiënteerd te zijn richting straat of plein.

b Bouwmogelijkheden:

 

 

Bouwlocatie:

Bouwtitel:

Voorwaarden: o.a.:

 

5.2.1b1

(sloop met terug)bouw hoofdgebouw (woning)

rechtstreeks

binnen bouwvlak, waarbij toevoeging aan woningvoorraad kleiner of gelijk is aan 0; met inachtneming geldende bouwregels (art. 5.2)

 

 

 

 

5.2.1b2

(nieuw)bouw hoofdgebouw (en) ter plaatse van 'afwijkingsgebied'

rechtstreeks

binnen bouwvlak waarbij, in afwijking van het hierboven onder 5.2.1b1 bepaalde, binnen afwijkingsgebied toevoeging aan woningvoorraad kleiner of gelijk is aan 2; met inachtneming geldende bouwregels (art. 5.2)

 

 

 

 

5.2.1b3

(sloop met terug)bouw hoofdgebouw , anders dan woning

rechtstreeks

binnen bestaand bouwvlak met inachtneming geldende bouwregels (5.2)

 

c De voorgevel van het hoofdgebouw dient in, dan wel evenwijdig, daarbij maximaal 1m achter de voor betreffend perceel aangegeven naar de weg gekeerde bouwvlakgrens, te worden aangezet.

d Voor het aantal bouwlagen en/of bouwhoogte van hoofdgebouwen geldt de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen';

e De diepte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de diepte van het voor betreffend bouwperceel opgenomen bouwvlak. Het bebouwingspercentage van een in voorgaande hoofdzin genoemd bouwvlak bedraagt maximaal 100.

 

5.2.2 Bijgebouwen

Bijgebouwen mogen worden opgericht, vrijstaand van dan wel aangebouwd aan het hoofdgebouw, daaronder mede begrepen de van het hoofdgebouw deel uitmakende aanbouw, met dien verstande dat:

a de goothoogte maximaal 3m mag bedragen;

b het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen niet meer dan 70m² per bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer bedraagt dan 50.

 

5.2.3 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De hoogte en oppervlakte van bouwwerken ten dienste van het openbare nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van bouwwerken rechtstreeks ten behoeve van de verlichting alsmede van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer dienend, waarvan de hoogte maximaal 8m mag bedragen.

 

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van antennes en vlaggenmasten die maximaal 8m hoog mogen zijn.

b De hoogte van de terreinafscheidingen achter de naar de straatzijde gekeerde gevels, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouw zijnde kunnen worden aangemerkt, mag niet meer dan 2m bedragen.

 

5.2.5 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 18 (Waarde - Archeologie) van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

a het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b het doen van opgravingen;

c het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

5.3 Nadere eisen

 

5.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

a de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

b de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse.

 

5.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

5.4 Afwijken van de bouwregels

 

5.4.1 Voorgevel, maatvoeringen, diepte

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a 5.2.1 onder c, voor het op een grotere afstand dan 1m aanzetten van de voorgevel achter de voor betreffend perceel aangegeven naar de weg gekeerde bouwvlakgrens;

b 5.2.1 onder a juncto e, voor hoofdgebouwen, daaronder mede begrepen aanbouwen, met een grotere diepte dan geldend voor het betreffend bouwperceel opgenomen bouwvlak, evenwel steeds tot maximaal 18m.

 

5.4.2 Bijgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 voor het oprichten van bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak groter dan 70m²;

a tot een gezamenlijk oppervlak van 90m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, meer dan 30m diep is dan wel indien het bouw-perceel groter is dan 250m²;

b tot een gezamenlijk oppervlak van 110m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, meer dan 50m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 500m²;

c tot een gezamenlijk oppervlak van 130 m² indien het bouwperceel groter is dan 750m²;

mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

- er ontstaan geen onevenredig nadelige gevolgen voor bezonning en daglicht-toetreding op aangrenzende percelen;

- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad;

- de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld worden niet onevenredig geschaad.

 

5.4.3 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3, teneinde ten behoeve van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut, parkeren en het voetgangersgebied een groter(e) hoogte en/of oppervlak toe te staan, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

c de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

 

5.4.4 Terreinafscheidingen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.4, teneinde ten behoeve van terreinafscheidingen een grotere hoogte toe te staan, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.

 

5.4.5 Procedure

Bij het afwijken van de bouwregels als in dit artikellid bedoeld, wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

5.5 Specifieke gebruiksregels

 

5.5.1 Centrum

De voor 'Centrum' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt conform de in 5.1. omschreven bestemming. Het wonen is alleen toegestaan in een hoofdgebouw en dient georiënteerd te zijn op één der straten of pleinen.

 

5.5.2 Begane grondlaag

Detailhandel (winkels), horeca en bedrijven zijn alleen toegestaan op de begane grondlaag.

 

5.5.3 Bedrijven

Bedrijven zijn slechts toelaatbaar voor zover ze voorkomen onder categorie A en B, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 bij deze regels of met deze categorieën vergelijkbaar zijn, evenwel uitsluitend voor zover de bedrijven niet zijn aan te merken als:

a externe veiligheidsinrichtingen;

b geluidshinderlijke inrichtingen.

 

5.5.4 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van de bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik van:

a zelfstandige bewoning voor zover het betreft bijgebouwen;

b buitenpandige opslag;

c een coffeeshop ;

d een sexinrichting; daaronder niet begrepen een sekswinkel;

e een verkooppunt voor motorbrandstoffen.

 

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

5.6.1 Wro-zone - wijzigingsgebied 3

a Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afloop van een periode van één jaar na moment van inwerkingtreding van dit plan(deel) ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' het plan te wijzigen in die zin, dat ten aanzien van gronden in dit wijzigingsgebied de bestemming 'Centrum' veranderd kan worden in 'Wonen'.

b Het opstarten van de procedure om te komen tot een wijziging als onder a bedoeld, is slechts toegestaan ten aanzien van een perceel in het wijzigingsgebied waarvan na afloop van de in a genoemde periode geconstateerd kan worden, dat de gronden c.q. de daarop aanwezige bebouwing niet in gebruik zijn, respectievelijk is, conform een in 5.1, onder a t/m f omschreven bestemming, c.q. functie.

 

5.6.2 Procedure

Bij het wijzigen van het plan op basis van het in dit artikellid bepaalde wordt de in artikel 22.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 6 Groen

 

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de van toepassing

zijnde dubbelbestemming(en), bestemd voor:

a groenvoorzieningen in de vorm van parken, plantsoenen, houtopstanden en groenstroken;

b volkstuinen;

c water- en vijverpartijen;

d hondenuitlaatplaatsen;

e verhardingen ten behoeve van wegen, parkeervoorzieningen, fiets- en wandelpaden;

f geluidwerende voorzieningen;

g voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

h openbare nutsvoorzieningen;

een en ander met de daarbij behorende, c.q. daarmee verbandhoudende bouwwerken en

voorzieningen, zoals in voorkomend geval een kantine, prieel, speel- en straatmeubilair.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Gebouwen

a Ter plaatse van het op de verbeelding aangeduide bouwvlak aan de Kaffebergsweg is toegestaan een gebouw ten behoeve van, c.q. ten dienste van de Vereniging voor natuur en milieueducatie (IVN-home). De bouwhoogte van dit gebouw is maximaal 3m.

b De hoogte en oppervlakte van overige gebouwen ten behoeve van de bestemming mag maximaal 3m, respectievelijk 20m² bedragen.

c In afwijking van het bepaalde onder b bedraagt de hoogte en oppervlakte van een gebouw ter plaatse van en ten behoeve van een volkstuin maximaal 2,5m, respectievelijk 10m².

 

6.2.2 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De hoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut bedraagt maximaal 3m respectievelijk 25m², met uitzondering van verlichtingsarmaturen die maximaal 8m hoog mogen zijn.

 

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van antennes en vlaggenmasten die maximaal 8m hoog mogen zijn en met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin' ten behoeve van de speeltuin, die 5m hoog mogen zijn.

 

6.2.4 Bouwwerken nabij monumentale bomen

Geen bouwwerken mogen worden opgericht ter plaatse van de aanduiding ‘beschermzone monumentale boom’, zijnde binnen een straal van 7,5m vanuit het hart van de stam van een dergelijke boom.

 

6.2.5 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 18 (Waarde - Archeologie) van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

a het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b het doen van opgravingen;

c het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

6.3 Nadere eisen

 

6.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

a de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

b de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse.

 

6.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

6.4 Afwijken van de bouwregels

 

6.4.1 Groter(e) oppervlak en of hoogte

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.1, 6.2.2 en 6.2.3 teneinde ten behoeve van een dergelijk gebouw/bouwwerk een groter(e) oppervlak en/of hoogte toe te staan, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad;

b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

c de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

 

6.4.2 Bouwwerken nabij monumentale bomen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.4, ten behoeve van het oprichten van bouwwerken passend binnen de voor betreffend perceel geldende bestemming en passend binnen de overige bestemmingsregels, met dien verstande dat:

a het op te richten bouwwerk geen wezenlijk gevaar, hetzij direct hetzij indirect, mag opleveren voor het voortbestaan van betreffende monumentale boom;

b burgemeester en wethouders ter waarborging van dit voortbestaan aan de vergunning voorwaarden kunnen verbinden.

 

 

6.4.3 Procedure

Bij het afwijken van de bouwregels als in dit artikellid bedoeld, wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

 

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.5.1 Vergunningplicht beschermzone monumentale bomen

Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, ter plaatse van de aanduiding ‘beschermzone monumentale boom’, zijnde binnen een straal van 7,5 m vanuit het hart van de stam van een dergelijke boom, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. het amoveren van wegen, het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden, picknickplaatsen en het aanbrengen van andere oppervlakte-verhardingen;

b het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, graafwerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, het ophogen, egaliseren dieper c.q. hoger dan 0,2m;

c het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties en apparatuur;

d het verrichten van werkzaamheden welke de dood van of ernstige beschadigingen aan de monumentale boom tot gevolg kunnen hebben.

 

6.5.2 Uitzonderingen

Het hierboven onder 6.5.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

a werkzaamheden normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

b werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

c werken of werkzaamheden welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of anderszins, mogen worden uitgevoerd.

 

6.5.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld hierboven onder 6.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien die werken of werkzaamheden, dan wel de daarvan, hetzij direct hetzij indirect, te verwachten gevolgen geen wezenlijk gevaar zullen opleveren voor het voortbestaan van betreffende monumentale boom.

 

Artikel 7 Horeca

 

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de van toepassing

zijnde dubbelbestemming(en), bestemd voor:

a horeca A, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (h=A);

b horeca B, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (h=B);

c horeca C, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (h=C);

d wonen;

e verhardingen, groen-, speel-, parkeervoorzieningen en voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

f openbare nutsvoorzieningen;

een en ander met daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen zoals tuinen en erven.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Hoofdgebouwen

a Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt maximaal 100.

b De hoofdbebouwing dient aaneengesloten te zijn.

c Voor de hoogte van hoofdgebouwen geldt in voorkomend geval de aanduiding ‘maximale goothoogte’ dan wel ‘maximale bouwhoogte’.

 

7.2.2 Bijgebouwen

Bijgebouwen mogen worden opgericht, vrijstaand van dan wel aangebouwd aan het hoofdgebouw, daaronder mede begrepen de van het hoofdgebouw deel uitmakende aanbouw, met dien verstande dat:

a de goothoogte maximaal 3m mag bedragen;

b het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen niet meer dan 70m2 per bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer bedraagt dan 50.

 

7.2.3 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De hoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut bedraagt maximaal 3m respectievelijk 25m², met uitzondering van verlichtingsarmaturen die maximaal 8m hoog mogen zijn.

 

7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van antennes en vlaggenmasten die maximaal 8m hoog mogen zijn.

b De hoogte van de terreinafscheidingen achter de naar de straatzijde gekeerde gevels, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouw zijnde kunnen worden aangemerkt, mag niet meer dan 2m bedragen.

 

7.2.5 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 18 (Waarde - Archeologie) van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

a het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor dearcheologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b het doen van opgravingen;

c het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

7.3 Nadere eisen

 

7.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

a de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

b de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse.

 

7.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

7.4 Afwijken van de bouwregels

 

7.4.1 Groter bijgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.2 voor het oprichten van bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak groter dan 70m²;

a tot een gezamenlijk oppervlak van 90m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, meer dan 30m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 250m²;

b tot een gezamenlijk oppervlak van 110m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, meer dan 50m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 500m²;

c tot een gezamenlijk oppervlak van 130m² indien het bouwperceel groter is dan 750m²;

mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

- er ontstaan geen onevenredig nadelige gevolgen voor bezonning en daglichttoetreding op aangrenzende percelen;

- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad;

- de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld worden niet onevenredig geschaad.

 

7.4.2 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.3, teneinde ten behoeve van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut een groter(e) hoogte en/of oppervlak toe te staan, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

c de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

 

7.4.3 Terreinafscheidingen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.4, teneinde ten behoeve van terreinafscheidingen een grotere hoogte toe te staan, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

 

 

 

a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.

 

 

7.4.4 Procedure

Bij het afwijken van de bouwregels als in dit artikellid bedoeld, wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

7.5 Specifieke gebruiksregels

 

7.5.1 Gebruik

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt conform de in 7.1 omschreven bestemming.

 

7.5.2 Wonen

Wonen is toegestaan op verdieping en in ondergeschikte mate op de begane grond. Het wonen dient georiënteerd te zijn richting straatzijde.

 

7.5.3 Niet door bebouwing gevormde ruimten

De niet door bebouwing gevormde ruimten zijn in te richten als verkeers- en parkeervoorzieningen, verblijfsgebied alsmede groenvoorzieningen.

 

7.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

7.6.1 Andere categorie horeca

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1 onder a, b en c, juncto 7.5.1, voor het toelaatbaar stellen van een andere categorie horeca dan ter plaatse is aangeduid, evenwel niet de categorie D.

 

7.6.2 Voorwaarden

Afwijken als bedoeld hierboven onder 7.6.1 is toegestaan mits de te ontplooien horeca-activiteit:

a geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het milieu oplevert;

b geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer noch op de verkeersveiligheid;

c niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden noch dat uit ruimtelijk ordeningsoogpunt de belangen van derden onevenredig worden geschaad.

 

7.6.3 Procedure

Bij het afwijken van de gebruiksregels als in dit artikellid bedoeld wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 8 Maatschappelijk

 

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de van toepassing

zijnde dubbelbestemming(en), bestemd voor:

a maatschappelijke doeleinden;

b horeca, uitsluitend voor zover het betreft horeca F;

c kantoren;

d rijksmonument, ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';

e verhardingen, groen-, parkeervoorzieningen en voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

f openbare nutsvoorzieningen;

een en ander met daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen zoals tuinen, erven, speel- en

straatmeubilair.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Hoofdgebouwen

a Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b De hoofdbebouwing dient aaneengesloten te zijn.

c Voor de hoogte van de hoofdgebouwen geldt de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’.

d Het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt maximaal 100.

 

8.2.2 Bijgebouwen

Bijgebouwen mogen worden opgericht, vrijstaand van dan wel aangebouwd aan het hoofdgebouw, daaronder mede begrepen de van het hoofdgebouw deel uitmakende aanbouw, met dien verstande dat:

a de goothoogte maximaal 3m mag bedragen;

b het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen niet meer dan 70m² per bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer bedraagt dan 50.

 

8.2.3 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De hoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut bedraagt maximaal 3m respectievelijk 25m², met uitzondering van verlichtingsarmaturen die maximaal 8m hoog mogen zijn.

 

8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van antennes en vlaggenmasten die maximaal 8m hoog mogen zijn.

b De hoogte van de terreinafscheidingen achter de naar de straatzijde gekeerde gevels, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouw zijnde kunnen worden aangemerkt, mag niet meer dan 2m bedragen.

 

8.2.5 Rijksmonumenten

a Ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ geldt het behoud van het ter plaatse bestaande Rijksmonument; slechts mag worden gebouwd indien en voor zover zulks nodig is ten behoeve van de inrichting voor de maatschappelijke doeleinden c.a. en/of het behoud en/of herstel van de bestaande bebouwing, met dien verstande dat:

-geen wezenlijke verandering wordt gebracht in het stedenbouwkundig beeld ter plaatse;

-de gevels van de gebouwen in de op de plankaart aangegeven bouwvlak moeten worden gehandhaafd.

b Het beschadigen of wijzigen van een beschermd (Rijks)monument zonder vergunning is een strafbaar feit op grond van de Monumentenwet 1988.

 

8.2.6 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 18 (Waarde - Archeologie) van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

a het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b het doen van opgravingen;

c het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

8.3 Nadere eisen

 

8.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

a de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

b de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse.

 

8.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

8.4 Afwijken van de bouwregels

 

8.4.1 Uitbreiding hoofdgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.1 onder a, voor uitbreiding van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak evenwel tot maximaal 15% van het bestaande bouwvlak, mits de uitbreiding niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden noch dat uit milieu- en ruimtelijk ordeningsoogpunt de belangen van derden onevenredig worden geschaad.

 

8.4.2 Groter bijgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.2 voor het oprichten van bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak groter dan 70m²;

a tot een gezamenlijk oppervlak van 90m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, meer dan 30 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 250m²;

b tot een gezamenlijk oppervlak van 110m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, meer dan 50 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 500m²;

c tot een gezamenlijk oppervlak van 130m² indien het bouwperceel groter is dan 750m²;

mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

- er ontstaan geen onevenredig nadelige gevolgen voor bezonning en daglichttoetreding op aangrenzende percelen;

- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad.

- de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld worden niet onevenredig geschaad;

 

8.4.3 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.3, teneinde ten behoeve van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut een groter(e) hoogte en/of oppervlak toe te staan, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

c de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

 

8.4.4 Terreinafscheidingen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.4, teneinde ten behoeve van terreinafscheidingen een grotere hoogte toe te staan, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.

 

8.4.5 Procedure

Bij het afwijken van de bouwregels als in dit artikellid bedoeld, wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

 

8.5 Specifieke gebruiksregels

 

8.5.1 Gebruik

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt conform de in 8.1 omschreven bestemming.

 

8.5.2 Horeca en kantoren

Horeca en kantoren zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in directe relatie staan met c.q. ondersteunend en ondergeschikt zijn aan de onder 8.1 onder a genoemde bestemmingsomschrijving ‘maatschappelijke doeleinden’.

 

8.5.3 Niet door bebouwing gevormde ruimten

De niet door bebouwing gevormde ruimten zijn in te richten als verkeers- en parkeervoorzieningen, verblijfsgebied alsmede groenvoorzieningen.

 

 

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

8.6.1 Wro-zone - wijzigingsgebied 2

a Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' het plan te wijzigen in die zin dat ter plaatse bouwvlakken kunnen worden gecreëerd dit uitsluitend ten behoeve van het realiseren van uit maximaal twee bouwlagen bestaande levensloopbestendigezorgwoningen waarbij de relatie van de (bewoners van deze) woningen met een zorgfunctie vanuit de aanliggend gelegen Lückerheidekliniek wezenlijk is.

b Wijziging is alleen toegestaan indien

- de realisatie van de zorgwoningen niet tevens leidt tot een toename van de woningvoorraad;

- over de bouwplannen waarop de wijziging betrekking heeft, regionale afstemming heeft plaatsgevonden.

 

8.6.2 Procedure

Bij het wijzigen van het plan op basis van het in dit artikellid bepaalde wordt de in artikel 22.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

 

 

 

 

 

Artikel 9 Maatschappelijk - Begraafplaats

 

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a een begraafplaats;

b verhardingen, groen-, parkeervoorzieningen en voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

c openbare nutsvoorzieningen;

een en ander met daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

 

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Gebouwen

Eén servicegebouw, ten behoeve van en ten dienste van de begraafplaats, is toegestaan waarvan de oppervlakte maximaal 50m² en de goothoogte maximaal 3m mag bedragen.

 

9.2.2 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De hoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut bedraagt maximaal 3m respectievelijk 10m², met uitzondering van verlichtingsarmaturen die maximaal 6m hoog mogen zijn.

 

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van palen en vlaggenmasten die maximaal 6m hoog mogen zijn en erf-afscheidingen die maximaal 2m mogen zijn.

 

 

 

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

 

9.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a het verwijderen van beplanting;

b het aanplanten van bomen en/of houtgewas;

c het graven of dempen van watergangen en waterpartijen;

d het aanleggen van verharde en halfverharde paden.

 

9.3.2 Uitzonderingen

Het in 9.3.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

a werkzaamheden normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

b noodzakelijk zijn in verband met het op de betreffende bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond

c werken of werkzaamheden welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning mogen worden uitgevoerd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 10 Natuur

 

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de van toepassing zijnde dubbelbestemming(en), bestemd voor:

a het behoud en/of het herstel en/of de uitbreiding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen en/of ter plaatse gewenste natuurwetenschappelijke, landschapsecologische en/of landschappelijke waarden;

b water;

c voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

d extensief recreatief medegebruik.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Bouwwerken

Behoudens kleinschalige bouwwerken ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik alsmede bouwwerken voor het vasthouden, bergen en afvoeren van hemelwater mag op of in de tot 'Natuur' bestemde gronden niet worden gebouwd.

 

 

10.2.2 Bouwwerken nabij monumentale bomen

Geen bouwwerken mogen worden opgericht ter plaatse van de aanduiding ‘beschermzone monumentale boom’, zijnde binnen een straal van 7,5m vanuit het hart van de stam van een dergelijke boom.

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

 

10.3.1 Schuil- en schaftgelegenheid

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2 ten behoeve van een schuil- of schaftgelegenheid voor personen wier aanwezigheid noodzakelijk is in verband met in het gebied uit te voeren werkzaamheden, met dien verstande dat:

a deze hiertoe onontbeerlijk is;

b deze geen caravan, woon- of stacaravan, dan wel een ander voor verblijf geschikt

onderkomen betreft;

c het oppervlak van dit bouwwerk maximaal 20m² bedraagt;

d de hoogte van dit bouwwerk maximaal 3m bedraagt.

 

10.3.2 Bouwwerken ten dienste van het extensief recreatief medegebruik

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2 ten behoeve van bouwwerken ten dienste van het extensief recreatief medegebruik, met dien verstande dat:

a het oppervlak van bouwwerken maximaal 20m² bedraagt;

b de hoogte van bouwwerken maximaal 3m bedraagt.

 

10.3.3 Bouwwerken nabij monumentale bomen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.2, ten behoeve van het oprichten van bouwwerken passend binnen de voor betreffend perceel geldende bestemming en passend binnen de overige bestemmingsregels, met dien verstande dat:

a het op te richten bouwwerk geen wezenlijk gevaar, hetzij direct hetzij indirect, mag opleveren voor het voortbestaan van betreffende monumentale boom;

b burgemeester en wethouders ter waarborging van dit voortbestaan aan de vergunning voorwaarden kunnen verbinden.

 

10.3.4 Geen vergunning

Indien door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van bouwwerken onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden, wordt geen vergunning verleend.

 

10.3.5 Procedure

Bij het afwijken van de bouwregels als in dit artikellid bedoeld, wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

10.4 Specifieke gebruiksregels

 

10.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden:

a als staanplaats voor onderkomens, behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met in het gebied uit te voeren werken of werkzaamheden;

b voor sport- en wedstrijdterrein, kampeer- of caravanterreinen, campings, parkeerterreinen;

c voor het beproeven van voertuigen; voor de beoefening van de motorsport en modelvliegtuigsport, voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen of bromfietsen;

d voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen;

e als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;

f voor het scheuren van grasland;

g voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden ten behoeve van doeleinden omschreven hierboven onder a t/m f.

 

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

10.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor ‘Natuur’ bestemde gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

a het amoveren van wegen, het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden, picknickplaatsen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, het ophogen, egaliseren dieper c.q. hoger dan 0,3m;

c het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties en apparatuur, tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;

d het vellen of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben.

 

10.5.2 Uitzonderingen

Het hierboven onder 10.5.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

a werkzaamheden normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

b werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

c werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;

d werken of werkzaamheden welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning mogen worden uitgevoerd;

e het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan bestaande bodemgebruik.

 

10.5.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld hierboven onder 10.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect, te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel omschreven doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet wezenlijk worden verkleind.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 11 Recreatie

 

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de van toepassing zijnde dubbelbestemming(en), bestemd voor:

a dagrecreatie in de open lucht met daarbij behorende voorzieningen;

b groenvoorzieningen in de vorm van parken, plantsoenen, houtopstanden en groenstroken;

c horecavoorziening ten behoeve van en ondergeschikt aan de dagrecreatieve voorziening;

d parkeervoorzieningen en voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

e openbare nutsvoorzieningen.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Gebouwen

Ten behoeve van de bestemming als genoemd in 11.1 onder a, mag binnen het bouwvlak één gebouw worden opgericht waarvan de hoogte maximaal 4m mag bedragen.

 

11.2.2 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De hoogte en oppervlakte van bouwwerken ten dienste van het openbare nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen,

 

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van lichtmasten, antennes en vlaggenmasten die maximaal 8 m hoog mogen zijn alsmede kogelvangers of schietmasten die maximaal 20 m hoog mogen zijn en met uitzondering van erfafscheidingen die maximaal 2 m hoog mogen zijn.

 

11.2.4 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 18 (Waarde - Archeologie) van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouw-werkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

a het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b het doen van opgravingen;

c het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

11.3 Nadere eisen

 

11.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

a de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

b de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse.

 

11.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in

artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

 

 

11.4 Afwijken van de bouwregels

 

11.4.1 Groter(e) oppervlak en of hoogte

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.1, 11.2.2 en 11.2.3, teneinde ten behoeve van een gebouw en bouwwerken een groter(e) oppervlak en/of hoogte toe te staan, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad;

b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

c de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

 

11.4.2 Gebouw buiten bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.1, voor het ten behoeve van de bestemming buiten het bouwvlak oprichten van gebouwen, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a de hoogte en oppervlakte per gebouw mag maximaal 3m, respectievelijk 25m² bedragen;

b het gezamenlijk oppervlak van deze gebouwen buiten het bouwvlak mag maximaal 50m² bedragen;

c er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad;

d er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

e de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

 

11.4.3 Procedure

Bij het afwijken van de bouwregels als in dit artikellid bedoeld, wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 12 Sport

 

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de van toepassing zijnde dubbelbestemming(en), bestemd voor:

a sportaccommodaties, c.q. voorzieningen ten behoeve van sport- en speldoeleinden, daaronder mede begrepen horecavoorzieningen ten behoeve van en ondergeschikt aan de sportaccommodaties

b groenvoorzieningen in de vorm van parken, plantsoenen, houtopstanden en groenstroken;

c parkeervoorzieningen en voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

d openbare nutsvoorzieningen.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Gebouwen

Ten behoeve van de bestemming als genoemd in 12.1 onder a, mag binnen het bouwvlak één gebouw worden opgericht waarvan de hoogte maximaal 4m mag bedragen.

 

12.2.2 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De hoogte en oppervlakte van bouwwerken ten dienste van het openbare nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen,

 

12.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 8 m bedragen, met uitzondering van lichtmasten en ballenvangers die maximaal 12 m hoog mogen zijn en met uitzondering van erfafscheidingen die maximaal 2 m hoog mogen zijn

 

12.2.4 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 18 (Waarde - Archeologie) van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouw-werkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

a het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b het doen van opgravingen;

c het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

12.3 Nadere eisen

 

12.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

a de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

b de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse.

 

12.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in

artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

12.4 Afwijken van de bouwregels

 

12.4.1 Groter(e) oppervlak enof hoogte

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.1, 12.2.2 en 12.2.3, teneinde ten behoeve van een gebouw en bouwwerken een groter(e) oppervlak en/of hoogte toe te staan, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad;

b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

c de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

 

12.4.2 Gebouw buiten bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.1, voor het ten behoeve van de bestemming buiten het bouwvlak oprichten van gebouwen, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a de hoogte en oppervlakte per gebouw mag maximaal 3m, respectievelijk 25m² bedragen;

b het gezamenlijk oppervlak van deze gebouwen buiten het bouwvlak mag maximaal 75m² bedragen;

c er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad;

d er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

e de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

 

12.4.3 Procedure

Bij het afwijken van de bouwregels als in dit artikellid bedoeld, wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 13 Tuin

 

 

Artikel 13 Tuin

 

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de van toepassing zijnde dubbelbestemming(en), bestemd voor:

a tuin, tuininrichting met daarbij behorende groenvoorzieningen alsmede bij de tuinbestemming passende bouwwerken, geen gebouw zijnde;

b voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

c ondergeschikt aan tuin: parkeren.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

a Uitsluitend bouwwerken, geen gebouw mogen worden opgericht;

b Tussen de straatzijde en de naar de straatzijde gekeerde -voor wonen aangeduide - bouwvlakgrens (voortuin) bedraagt de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde maximaal 2m, met uitzondering van antennes en vlaggenmasten die maximaal 8m hoog mogen zijn;

c De hoogte van de terreinafscheidingen achter de naar de straatzijde gekeerde -voor wonen aangeduide- bouwvlakgrens mag niet meer dan 2m bedragen.

 

13.2.2 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 18 (Waarde - Archeologie) van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

a het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b het doen van opgravingen;

c het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

13.3 Specifieke gebruiksregel

 

13.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo, wordt in ieder geval gerekend het in overwegende mate gebruiken van voor 'Tuin' aangewezen gronden gelegen tussen de straatzijde en de naar de straatzijde gekeerde -voor wonen aangeduide- bouwvlakgrens (voortuin), ten behoeve van het stallen van motorvoertuigen en de opslag van caravans.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 14 Verkeer

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de van toepassing zijnde dubbelbestemming(en), bestemd voor:

a wegen, bestaande uit maximaal twee rijstroken;

b voet- en fietspaden;

c verblijfsdoeleinden;

d parkeervoorzieningen;

e geluidwerende voorzieningen;

f groenvoorzieningen;

g openbare nutsvoorzieningen;

h voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

een en ander met de daarbij behorende kunstwerken, speel- en straatmeubilair en overige

voorzieningen ten behoeve van of ten dienste van het wegverkeer, zoals abri’s en stallingruimten

met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstof , met of zonder lpg en/of propaan.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Gebouwen

De hoogte en oppervlakte van een gebouw ten behoeve van de bestemming mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen.

 

14.2.2 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De hoogte en oppervlakte van bouwwerken ten dienste van het openbare nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van bouwwerken rechtstreeks ten behoeve van de verlichting alsmede van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer dienend, waarvan de hoogte maximaal 8m mag bedragen.

 

14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van antennes en vlaggenmasten die maximaal 8 m hoog mogen zijn.

 

14.2.4 Bouwwerken nabij monumentale bomen

Geen bouwwerken mogen worden opgericht ter plaatse van de aanduiding 'beschermzone monumentale boom', zijnde binnen een straal van 7,5m vanuit het hart van de stam van een dergelijke boom.

 

14.2.5 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 18 (Waarde - Archeologie) van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouw-werkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

a het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b het doen van opgravingen;

c het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

14.3 Nadere eisen

 

14.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

a de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

b de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse.

 

14.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in

artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

14.4 Afwijken van de bouwregels

 

14.4.1 Groter(e) oppervlak en/of hoogte

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.1, 14.2.2 en 14.2.3, teneinde ten behoeve van een gebouw en bouwwerken een groter(e) oppervlak en/of hoogte toe te staan, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad;

b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

c de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

 

14.4.2 Bouwwerken nabij monumentale bomen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.4, ten behoeve van het oprichten van bouwwerken passend binnen de voor betreffend per-ceel geldende bestemming en passend binnen de overige bestemmingsregels, met dien verstande dat:

a het op te richten bouwwerk geen wezenlijk gevaar, hetzij direct hetzij indirect, mag opleveren voor het voortbestaan van betreffende monumentale boom;

b burgemeester en wethouders ter waarborging van dit voortbestaan aan de vergunning voorwaarden kunnen verbinden.

 

14.4.3 Procedure

Bij het afwijken van de bouwregels als in dit artikellid bedoeld, wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

14.5.1 Vergunningplicht beschermzone monumentale bomen

Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, ter plaatse van de aanduiding ‘beschermzone monumentale boom’, zijnde binnen een straal van 7,5 m vanuit het hart van de stam van een dergelijke boom, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a het amoveren van wegen, het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden, picknickplaatsen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, graafwerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, het ophogen, egaliseren dieper c.q. hoger dan 0,2m;

c het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties en apparatuur;

d het het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van de monumentale boom tot gevolg kunnen hebben.

 

14.5.2 Uitzonderingen

Het hierboven onder 14.5.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

a werkzaamheden normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

b werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

c werken of werkzaamheden welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning mogen worden uitgevoerd.

 

14.5.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld hierboven onder 14.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien die werken of werkzaamheden, dan wel de daarvan, hetzij direct hetzij indirect, te verwachten gevolgen geen wezenlijk gevaar zullen opleveren voor het voortbestaan van betreffende monumentale boom.

 

Artikel 15 Verkeer - Railverkeer

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Verkeer, railverkeer’ aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de van toepassing zijnde dubbelbestemming(en), bestemd voor:

a railverkeer;

b met spoorrail kruisende wegen, bestaande uit maximaal twee rijstroken, onderdoorgangen, viaducten;

c geluidwerende voorzieningen;

d groenvoorzieningen;

e voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

f openbare nutsvoorzieningen;

een en ander met de daarbij behorende kunstwerken en voorzieningen alsmede voorzieningen ten behoeve van of ten dienste van het railverkeer, zoals halteplatforms, abri’s en stallingruimten.

 

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Gebouwen

Ten behoeve en ten dienste van het halteplatform kan binnen het aangeduide bouwvlak een uit een bouwlaag bestaand gebouw worden opgericht.

 

15.2.2 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De hoogte en oppervlakte van bouwwerken ten dienste van het openbare nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van bouwwerken rechtstreeks ten behoeve van de verlichting alsmede van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer dienend, waarvan de hoogte maximaal 8m mag bedragen.

 

15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, behoudens bouwwerken ten behoeve van een viaduct/brug in een met het spoorrail kruisende verkeersweg, waarvan de hoogte maximaal 10m mag bedragen, alsmede met uitzondering van antennes en reclamemasten die maximaal 8m hoog mogen zijn.

 

15.2.4 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 18 (Waarde - Archeologie) van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

a het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b het doen van opgravingen;

c het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

15.3 Nadere eisen

 

15.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

a de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

b de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse.

 

 

 

15.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

15.4 Afwijken van de bouwregels

 

15.4.1 Groter(e) oppervlak en/of hoogte

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.2 en 15.2.3 teneinde ten behoeve van een gebouw en bouwwerken een groter(e) oppervlak en/of hoogte toe te staan, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad;

b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

c de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

 

15.4.2 Procedure

Bij het afwijken van de bouwregels als in dit artikellid bedoeld, wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

Artikel 16 Wonen

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a wonen;

b detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';

c detailhandel, enkel voor zover het betreft onoverdekte verkoop van personenauto's, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - onoverdekte verkoop van personenauto's';

d bedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';

e dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';

f verkeers- en parkeervoorzieningen;

g clusters garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen -garageboxen’;

h groenvoorzieningen;

i voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

j openbare nutsvoorzieningen;

met, in voorkomend geval, de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen zoals tuinen, erven,speel-en straatmeubilair.

 

16.2 Bouwregels

 

16.2.1 Hoofdgebouwen

Met betrekking tot hoofdgebouwen geldt het volgende:

a hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Daarbij dient woningbouw binnen het bouwvlak georiënteerd te zijn richting straat of plein;

b woningbouwmogelijkheden:

 

Bouwlocatie

Bouwtitel

Voorwaarden: o.a.:

 

 

 

 

16.2.1b1

(sloop met terug)bouw hoofdgebouw

rechtstreeks

binnen bouwvlak, waarbij toevoeging aan woningvoorraad kleiner of gelijk is aan 0; met inachtneming geldende bouwregels (art. 16.2)

 

 

 

 

16.2.1b2

bouw hoofdgebouw ter plaatse van 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'

rechtstreeks

eengezinswoningen, binnen bouwvlak, met inachtneming geldende bouwregels (art. 16.2);

gedurende een periode van 1 jaar na inwerkingtreding van plan(deel);

na deze periode van 1 jaar kunnen de niet ingevulde bouwvlakkken (niet gebruikte bouwtitels), via het opstarten van een wijzigingsprocedure van de verbeelding worden verwijderd

 

 

 

 

c de voorgevel van het hoofdgebouw dient in, dan wel evenwijdig, daarbij maximaal 1m achter de voor betreffend perceel aangegeven naar de weg gekeerde bouwvlakgrens, te worden aangezet

d voor het aantal bouwlagen van hoofdgebouwen geldt de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen'; daar waar geen bouwlaag is aangeduid , kan maximaal in twee bouwlagen worden gebouwd.

e met betrekking tot de overige maatvoeringen gelden de in het navolgende schema opgenomen maten:

 

woningklasse

minimale breedte hoofdgebouw

minimale afstand hoofdgebouw tot zijdelingse perceelsgrens

 

-

grondgebonden; vrijstaand:

6m

3m

 

 

grondgebonden; halfvrijstaand:

5,5m

3m (aan één zijde)

 

 

grondgebonden; aaneengesloten:

5,5m

-

 

 

meergezins; gestapeld:

5,5m

-

 

 

f de diepte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de diepte van het voor betreffend bouwperceel opgenomen bouwvlak. Het bebouwingspercentage van een in voorgaande hoofdzin genoemd bouwvlak bedraagt maximaal 100.

 

16.2.2 Bijgebouwen

Bijgebouwen mogen worden opgericht, vrijstaand van dan wel aangebouwd aan het hoofdgebouw, daaronder mede begrepen de van het hoofdgebouw deel uitmakende aanbouw, met dien verstande dat:

a de goothoogte maximaal 3m mag bedragen, tenzij op de verbeelding een andere hoogte is aangeduid; ter plaatse geldt dan de aanduiding 'maximale bouwhoogte';

b het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen niet meer dan 70m² per bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer bedraagt dan 50.

 

16.2.3 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De hoogte en oppervlakte van bouwwerken ten dienste van het openbare nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van bouwwerken rechtstreeks ten behoeve van de verlichting alsmede van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer dienend, waarvan de hoogte maximaal 8m mag bedragen.

 

16.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van antennes en vlaggenmasten die maximaal 8m hoog mogen zijn;

b De hoogte van de terreinafscheidingen achter de naar de straatzijde gekeerde gevels, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouw zijnde kunnen worden aangemerkt, mag niet meer dan 2m bedragen.

 

16.2.5 Garageboxen

Ten behoeve van het scheppen van overdekte parkeergelegenheid voor aan- en omwonenden kan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - garageboxen’ overdekte autostalling worden gerealiseerd. De goothoogte van de ten behoeve van de overdekte autostalling op te richten bebouwing mag maximaal 3m bedragen.

 

16.2.6 Bouwwerken nabij monumentale bomen

Geen bouwwerken mogen worden opgericht ter plaatse van de aanduiding ‘beschermzone monumentale boom’, zijnde binnen een straal van 7,5m vanuit het hart van de stam van een dergelijke boom.

 

16.2.7 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 18 (Waarde - Archeologie) van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

a het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b het doen van opgravingen;

c het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

16.2.8 Gebouwen met de aanduiding 'detailhandel', 'dienstverlening', 'bedrijf'

Bestaande (hoofd)gebouwen aangeduid met de functies 'detailhandel', 'dienstverlening' of 'bedrijf' kunnen -in afwijking van het in 16.2 bepaalde- ten behoeve en ten dienste van deze functies uitbreiden tot ten hoogste 15% van het bestaande, door aanduidingsgrenzen gevormde aanduidingsvlak.

 

16.2.9 Bouwhoogte gebouw met aanduiding 'bedrijf'

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' geldt voor wat betreft de maximale hoogte van de bebouwing de aanduiding 'maximale bouwhoogte'.

 

16.3 Nadere eisen

 

16.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

a de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

b de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse.

 

16.3.2 Procedure

Bij het stellen van nadere eisen, c.q ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

16.4 Ontheffing van de bouwregels

 

16.4.1 Voorgevel, maatvoering, diepte

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a 16.2.1 onder c, voor het op een grotere afstand dan 1m aanzetten van de voorgevel achter de voor betreffend perceel aangegeven naar de weg gekeerde bouwvlakgrens;

b 16.2.1 onder e, indien bij een strikte naleving van deze bepaling een concrete en stedenbouwkundig verantwoorde invulling van een bouwperceel niet mogelijk is, teneinde van de aldaar voorgeschreven maat af te wijken;

c 16.2.1 onder a juncto f, voor wonen bestemde hoofdgebouwen, daaronder mede begrepen aanbouwen, met een grotere diepte dan geldend voor het betreffend bouwperceel opgenomen bouwvlak, evenwel steeds tot maximaal 15m.

 

16.4.2 Groter bijgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.2 voor het oprichten van bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak groter dan 70m²;

a tot een gezamenlijk oppervlak van 90m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, meer dan 30m diep is dan wel indien het bouw-perceel groter is dan 250m²;

b tot een gezamenlijk oppervlak van 110m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, meer dan 50m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 500m²;

c tot een gezamenlijk oppervlak van 130m² indien het bouwperceel groter is dan 750m²;

mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

- er ontstaan geen onevenredig nadelige gevolgen voor bezonning en daglicht-toetreding p aangrenzende percelen;

- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad;

- de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld worden niet onevenredig geschaad.

 

16.4.3 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.3, teneinde ten behoeve van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut, parkeren en het voetgangersgebied een groter(e) hoogte en/of oppervlak toe te staan, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

c de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

 

16.4.4 Terreinafscheidingen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.4, teneinde ten behoeve van terreinafscheidingen een grotere hoogte toe te staan, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.

 

16.4.5 Bouwwerken nabij monumentale boom

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.6, ten behoeve van het oprichten van bouwwerken passend binnen de voor betreffend perceel geldende bestemming en passend binnen de overige bestemmingsregels, met dien verstande dat:

a het op te richten bouwwerk geen wezenlijk gevaar, hetzij direct hetzij indirect, mag opleveren voor het voortbestaan van betreffende monumentale boom;

b burgemeester en wethouders ter waarborging van dit voortbestaan aan de vergunning voorwaarden kunnen verbinden.

 

16.4.6 Procedure

Bij het afwijken van de bouwregels als in dit artikellid bedoeld, wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

16.5 Specifieke gebruiksregels

 

16.5.1 Wonen

Voorop staat het streven naar behoud van en, via vervangende nieuwbouw of herbouw, kwalitatieve versterking van de woonfunctie. De gronden en opstallen mogen uitsluitend voor dan wel ten dienste van het wonen worden gebruikt. Het wonen is alleen toegestaan in een hoofdgebouw en dient georiënteerd te zijn op één der straten of pleinen.

 

16.5.2 Overige functies

a In afwijking van het in 16.5.1. bepaalde, zijn detailhandel, dienstverlening alsmede bedrijven alleen toegestaan ter plaatse waar deze functies zijn aangeduid, evenwel uitsluitend op de beganegrondlaag.

b Nieuwe bedrijven in een aangeduid bedrijfspand zijn slechts toelaatbaar voor zover ze voorkomen onder milieucategorie A en B, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten in de bijlage bij deze regels, evenwel uitsluitend voor zover deze bedrijven niet zijn aan te merken als externe veiligheidsinrichtingen of geluidshinderlijke inrichtingen.

 

16.5.3 Detailhandel binnen 'wro-zone - wijzigingsgebied 4'

Uitsluitend onder het binnen dit wijzigingsgebied aangeduide begrip 'detailhandel' mag mede begrepen worden dienstverlening en horeca, met uitzondering van horeca D.

 

16.5.4 Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, parkeren en het voetgangersgebied zijn alleen toegestaan indien zij ter plaatse noodzakelijk zijn en geen onevenredige afbreuk doen aan een of meer functies van onderhavig gebied.

 

16.5.5 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo, wordt in ieder geval gerekend:

a zelfstandige bewoning, voor zover het betreft bijgebouwen;

b het in overwegende mate gebruiken van particuliere - althans niet openbare - gronden, gelegen vóór de voorgevel van de woningen, ten behoeve van het stallen van motorvoertuigen en de opslag van caravans.

 

16.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

16.6.1 Ambachtelijke, c.q. consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.5.1 voor het gebruik van een gedeelte van een voor wonen bestemd hoofdgebouw, met daarbij behorende bijgebouwen, voor ambachtelijke, c.q consument verzorgende bedrijfsactiviteiten, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en mits de te ontplooien activiteiten:

a een kleinschalig karakter heeft;

b geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het milieu oplevert;

c geen afbreuk doet aan het (woon)karakter van de buurt, in voorkomend geval geen afbreuk doet aan het monumentale karakter van de bebouwing en geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer; alsmede waarbij:

d detailhandel in beperkte mate als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan uitsluitend voor zover deze detailhandel verband houdt met de betreffende (consument verzorgend) ambachtelijke bedrijfsactiviteit alsmede met goederen die ter plaatse in het kader van de betreffende bedrijfsactiviteit zijn vervaardigd.

 

16.6.2 Bed and breakfastvoorziening

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.5.1 voor het gebruik van een gedeelte van een voor wonen bestemd hoofdgebouw, met daarbij behorende bijgebouwen, voor een bed and breakfastvoorziening mits de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en mits:

a het pand waarin de voorziening wordt opgenomen heeft een minimale inhoud van 750 m³, met in acht name van een afwijking van 15%;

b de voorziening binnen de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd;

c de voorziening dient in functionele en (bedrijfs)economische zin een ondergeschikte activiteit te betreffen;

d de voorziening mag niet functioneren als een zelfstandige woning;

e het maximaal aantal personen dat per voorziening gebruikt maakt van bed and breakfast bedraagt 6; de voorziening mag maximaal op dit aantal zijn ingericht;

f er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad;

g het woon- en leefklimaat mag niet onaanvaardbaar worden aangetast; de voorziening heeft geen onevenredig nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer, het parkeren daaronder begrepen, noch op de verkeersveiligheid.

 

16.6.3 Bedrijfsactiviteiten in een bestaand bedrijfspand

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.5.2 onder b voor het toelaatbaar stellen van nieuwe, binnen de woonomgeving passende bedrijfsactiviteiten in een bestaand bedrijfspand, voor zover deze qua aard vergelijkbaar zijn met de categorieën A en B zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten in de bijlage van deze regels en mits de te ontplooien bedrijfsactiviteit:

a gelet op haar situering ten opzichte van de woonbebouwing, het woon- en leefklimaat niet onaanvaardbaar aantast; de te ontplooien activiteit mag, gelet op haar aard, omvang en uitstraling, geen wezenlijke afbreuk doen, hetzij direct hetzij indirect, aan het (woon)karakter van de buurt;

b geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het milieu oplevert;

c geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer noch op de verkeersveiligheid;

d niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden noch dat uit ruimtelijk ordeningsoogpunt de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

e uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord is.

 

16.6.4 Procedure

Bij het afwijken van de bouwregels als in dit artikellid bedoeld, wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

16.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

16.7.1 Vergunningplicht beschermzone monumentale bomen

Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, ter plaatse van de aanduiding ‘beschermzone monumentale boom’, zijnde binnen een straal van 7,5m vanuit het hart van de stam van een dergelijke boom, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a het amoveren van wegen, het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden, picknickplaatsen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, graafwerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, het ophogen, egaliseren dieper c.q. hoger dan 0,2m;

c het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties en apparatuur;

d het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van de monumentale boom tot gevolg kunnen hebben.

 

16.7.2 Uitzonderingen

Het hierboven onder 16.7.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

a werkzaamheden normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

b werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

c werken of werkzaamheden welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning mogen worden uitgevoerd;

 

16.7.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld hierboven onder 16.7.1 zijn slechts toelaatbaar, indien die werken of werkzaamheden, dan wel de daarvan, hetzij direct hetzij indirect, te verwachten gevolgen geen wezenlijk gevaar zullen opleveren voor het voortbestaan van betreffende monumentale boom.

 

16.8 Wijzigingsbevoegdheid

 

16.8.1 Wro-zone - wijzigingsgebied 1

a Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afloop van een periode van één jaar na moment van inwerkingtreding van dit plan(deel) de bouwvlakaanduiding ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 1’ van verbeelding te verwijderen.

b Het opstarten van de procedure om te komen tot een wijziging als onder a bedoeld, is slechts toegestaan ten aanzien van een perceel(gedeelte) waarvan na afloop van de in a genoemde periode geconstateerd kan worden, dat ter plaatse van de aangeduide bouwvlakken geen woonbebouwing is opgericht, noch in oprichting is.

 

16.8.2 Wro-zone - wijzigingsgebied 4

a Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afloop van een periode van één jaar na moment van inwerkingtreding van dit plan(deel) de functieaanduiding 'detailhandel' ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 4' van de verbeelding te verwijderen.

b Het opstarten van de procedure om te komen tot een wijziging als onder a bedoeld, is slechts toegestaan ten aanzien van een perceel(gedeelte) in het wijzigingsgebied waarvan na afloop van de in a genoemde periode geconstateerd kan worden, dat de gronden, c.q. de daarop aanwezige bebouwing, niet in gebruik zijn conform de in 16.5.3 omschreven aanduiding 'detailhandel'.

 

16.8.3 Specifieke vorm van wonen - garageboxen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van grootschalige achterterreinen het plan te wijzigen in die zin dat ter plaatse de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – garageboxen’ wordt gecreëerd; dit uitsluitend ten behoeve van het realiseren van overdekte parkeergelegenheid (garageboxen) voor aan- en omwonenden tot een maximum aantal van 20 per te realiseren parkeercluster en mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad;

b het woon- en leefklimaat mag niet onaanvaardbaar worden aangetast;

c de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

 

16.8.4 Procedure

Bij het wijzigen van het plan op basis van het in dit artikellid bepaalde wordt de in artikel 22.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

Artikel 17 Leiding - Gas

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming, aanleg, instandhouding en onderhoud van de hogedruk aardgastransportleiding.

 

17.2 Bouwregels

Op en in de voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

 

17.3 Afwijken van de bouwregels

 

17.3.1 Afwijken voor bebouwing toegestaan ingevolge andere bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge ter plaatse op de plankaart aangewezen andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende leiding.

 

17.3.2 Inwinnen advies

Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikellid wordt slechts verleend, nadat ter zake advies is ingewonnen bij de beheersinstantie van de in 17.1 bedoelde leiding; de beslissing met betrekking tot de vergunning wordt aan de beheersinstantie medegedeeld.

 

17.3.3 Procedure

Bij het afwijken van de bouwregels als in dit artikellid bedoeld, wordt de in artikel 22.1.1 opgenomen procedure gevolgd.

 

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

17.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a het aanbrengen van gesloten verhardingen;

b het aanbrengen, vellen en/of rooien van beplantingen en/of bomen;

c het wijzigen van watergangen en het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk;

d het ophogen van gronden;

e het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

f het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

g het indrijven van voorwerpen in de bodem.

 

17.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde onder 17.4.1 is niet van toepassing voor:

a werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

b het rooien of vellen van bestaand houtgewas in het kader van normale verzorging en onderhoud;

c werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik.

 

17.4.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende leiding.

 

17.4.4 Inwinnen advies

Een vergunning als bedoeld in 17.4.1 wordt slechts verleend, nadat ter zake advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de in 17.1 bedoelde leiding; de beslissing met betrekking tot de vergunning wordt aan de beheersinstantie medegedeeld.

 

17.5 Voorrangsbepaling

 

17.5.1 Voorrang met betrekking tot enkelbestemmingen

Ingeval van strijdigheid van bepalingen, gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen, niet zijnde de dubbelbestemmingen, op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

17.5.2 Voorrang met betrekking tot dubbelbestemmingen

Bij het overlappen van dubbelbestemmingen is ter zake van de voorrang de volgende volgorde van toepassing.

 

Dubbelbestemming

Artikel

Volgorde in voorrang

 

Leiding - Gas

17

2

Waarde - Archeologie

18

1

 

 

 

Artikel 18 Waarde - Archeologie

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden, c.q gelden als archeologisch verwachtingsgebied.

 

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken ten behoeve van andere krachtens dit plan voor deze gronden aangewezen bestemmingen, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

 

18.2.2 Verlenen vergunning

Burgemeester en wethouders, c.q. het bevoegd gezag, verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 18.2.1 genoegzaam blijkt dat:

a er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

b schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;

c nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

18.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in 18.2.2 onder b kunnen burgemeester en wethouders, c.q. het bevoegd gezag, voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

a het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b het doen van opgravingen;

c de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

18.2.4 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in 18.2.3, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

 

18.2.5 Vaststellen archeologische waarde niet nodig

Het bepaalde in 18.2.1 tot en met 18.2.4 is niet van toepassing indien de aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft op bouwwerken waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van maximaal 100m².

 

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

18.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, c.q. het bevoegd gezag, op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a grondwerkzaamheden dieper dan 0,4m, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

b het verlagen of verhogen van het waterpeil;

c het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

d het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

18.3.2 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in 18.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

 

18.3.3 Verlenen vergunning

Burgemeester en wethouders, c.q. het bevoegd gezag, verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 18.3.2 genoegzaam blijkt dat:

a er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

b schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;

c nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

 

18.3.4 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in 18.3.3, onder b, kunnen burgemeester en wethouders, c.q. het bevoegd gezag, voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

a het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b het doen van opgravingen;

c het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

18.3.5 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in 18.3.4, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

 

18.3.6 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 18.3.1 is niet van toepassing indien:

a op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b de werken en/of werkzaamheden:

- worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop 18.2.1 van toepassing is;

- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning of een ontgrondingsvergunning;

- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van dit plan;

- behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden, water daaronder begrepen, alsmede van de daarin gelegen ondergrondse leidingen; onder normaal onderhoud wordt tevens verstaan het in hetzelfde weg- of leidingentracé vervangen van het bestaande wegdek met ondergrond alsmede van bestaande ondergrondse leidingen;

c de werken en/of werkzaamheden ten dienste van het archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

d de werken en/of werkzaamheden betrekking hebben op een grondoppervlak tot ten hoogste 100m².

 

18.3.7 Strafbare feiten

a Overtreding van het bepaalde in 18.3.1 is een strafbaar feit op grond van de Wet op de economische delicten.

b Het doen van opgravingen zonder vergunning, het niet melden van een archeologische vondst en het geen gevolg geven aan voorschriften van de Minister ter voorkoming van schade aan archeologische terreinen zijn strafbare feiten op grond van de Monumentenwet 1988.

 

18.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

18.4.1 Waarde archeologie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

a de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

- op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

- wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld;

b de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijk dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

18.4.2 Procedure

Bij het wijzigen van het plan op basis van het in dit artikellid bepaalde wordt de in artikel 22.1.2 opgenomen procedure gevolgd.

 

18.5 Voorrangsbepaling

 

18.5.1 Voorrang met betrekking tot enkelbestemmingen

Ingeval van strijdigheid van bepalingen, gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

18.5.2 Voorrang met betrekking tot dubbelbestemmingen

Bij het overlappen van dubbelbestemmingen is ter zake van de voorrang de volgende volgorde van toepassing.

 

Dubbelbestemming

Artikel

Volgorde in voorrang

 

Leiding - Gas

17

2

Waarde - Archeologie

18

1