De voor 'Bedrijventerrein – Luchthavengebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
luchthavengebonden bedrijven met bijbehorende
kantoren van categorie 1 t/m 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten
bedrijventerreinen, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, ter plaatse
van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie
b
luchthavengebonden bedrijven met bijbehorende
kantoren van categorie 1 t/m 4.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten
bedrijventerreinen, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, ter plaatse
van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie
c verkeersvoorzieningen;
d parkeervoorzieningen;
e groenvoorzieningen;
f waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op de voor 'Bedrijventerrein - Luchthavengebonden' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a bedrijfsgebouwen;
b bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Regels met betrekking tot bedrijfsgebouwen:
a Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
b De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
c Het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.
d
De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
dient minimaal
Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouw zijnde:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat overkappingen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd.
b
De bouwhoogte van erfafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan
d De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
e Het aantal naam- en reclame-uitingen op of aan gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 2 per gebouw, met dien verstande dat naam- en reclame-uitingen op daken niet zijn toegestaan.
a Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
1 het straat- en bebouwingsbeeld;
2 de milieusituatie;
3 de verkeersveiligheid;
4 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
5 de sociale veiligheid;
6 de externe veiligheid.
b Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
c Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in artikel 17.1.1 van toepassing.
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in lid 3.1:
a voor bedrijfsactiviteiten in een afwijkende milieucategorie;
b voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
c voor risicovolle inrichtingen.
d voor horecavoorzieningen;
e voor maatschappelijke voorzieningen;
f voor permanente of tijdelijke bewoning.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 3.1 onder a en b, en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die niet worden genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, mits:
1 deze bedrijven of opslagen en installaties naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die genoemd zijn in de Staat van bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen onder de toegelaten categorieën;
2 het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;
3 het geen risicovolle inrichting betreft;
b
lid 3.1 onder b voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit
die staat vermeld onder categorie
Bij het verlenen van omgevingsvergunning als bedoeld in sub 3.5.1 dient het onderstaande in acht te worden genomen:
a de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
b er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
c de parkeerbalans in de directe omgeving mag niet onevenredig nadelig worden of kunnen worden beďnvloed;
d aan het stedenbouwkundige beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.