Plan:
Grote Boslocatie
Status:
vastgesteld
Versie:
1
Plantype:
ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
IMRO-idn:
NL.IMRO.08820000BPGBL0013122007-
Artikel 21 Leiding.

Lid A. Doeleindenomschrijving.

De op de plankaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • ondergrondse leidingen voor gastransport, ter plaatse van de als zodanig aangeduide zone en voor de daarbij aangegeven breedte;

en, ter plaatse van de op de plankaart aangeduide toetsingsgebieden, voor:

  • de veiligheid van personen en objecten bij calamiteiten,

met daaraan ondergeschikt de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.

Lid B. Beschrijving in hoofdlijnen.

Ter verwezenlijking van de onder lid A. beschreven doeleinden wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8, het volgende beleid gevoerd:

  1. ter bescherming van bestaande en toekomstige leidingen, worden ter plaatse van de aanduiding “breedte zone leidingen” activiteiten die het bedrijfszeker en -veilig functioneren van de leiding kunnen schaden geweerd. Derhalve worden beperkingen opgelegd aan de mogelijkheden voor bebouwing en het gebruik van de gronden welke tot beschadiging van de leiding kunnen leiden of tot gevaar kunnen leiden. Het beleid is eveneens gericht op het beperken van het risico voor gevaar voor mensen in verband met de aanwezige leidingen.

Lid C. Gebruik van de grond voor bebouwing.

  1. op de tot "zone leidingen" bestemde gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen niet worden gebouwd.
  2. het in dit lid, onder 1. bepaalde is ter plaatse van de aanduiding "breedte zone leidingen", niet van toepassing voor bouwwerken van geringe omvang met een hoogte van ten hoogste 3.20 m ten dienste van de betreffende leiding, voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet geschaad worden.
  3. het in dit lid onder 1. bepaalde is, ter plaatse van de aanduiding "breedte zone leidingen", niet van toepassing voor het oprichten van masten en andere bouwwerken ten dienste van de betreffende leiding.

Lid D. Gebruik van de grond anders dan voor bebouwing.

Voor het gebruik van de onbebouwde grond geldt:

  1. onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 5, lid A. wordt tenminste verstaan het gebruik van de grond:
  1. op een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk kan doen;
  2. voor het uitvoeren van ontgrondingen;
  3. voor het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding;
  4. voor het aanbrengen van diep wortelende beplanting;
  5. voor het verrichten van grondwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  6. voor het verrichten van grondophogingen met een hoogte van meer dan 0.30 m.
  1. in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen is het, ter plaatse van de aanduiding "breedte leiding zone", verboden de gronden te gebruiken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, behoudens voor zover het de uitvoering betreft van werken of werkzaamheden ten behoeve van de desbetreffende bovengrondse leiding.
  2. de verbodsbepaling onder a. t/m b. geldt niet voor werken en werkzaamheden vallend onder normaal (agrarisch) onderhoud en gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk anders dan diepploegen en voor zover de belangen in verband met de leidingen hierdoor niet worden geschaad.

Lid E. Vrijstellingsbevoegdheid:

Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van de bepalingen in lid C. sub 1. en lid D. sub a, onder 1. en 2. ten aanzien van:

  1. de vermelde activiteiten mits daardoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de vrijstelling verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.
  2. Burgemeester en Wethouders verlenen eerst dan vrijstelling nadat vooraf advies bij de beheersinstantie van de betrokken leiding is ingewonnen over de vraag of de in lid C. sub 1. en lid D. sub a, onder 1. en 2. vermelde activiteiten daadwerkelijk gevaar opleveren voor de leiding, dan wel afbreuk doen aan het functioneren ervan en de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.
  3. Burgemeester en Wethouders kunnen slechts vrijstelling verlenen in afwijking van het advies van de beheersinstantie van de betrokken leiding, nadat van Gedeputeerde Staten een verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben.
  4. Burgemeester en Wethouders nemen bij het toepassen van de vrijstellingsbevoegdheid de in artikel 27. gegeven procedure in acht.