Plan:
Grote Boslocatie
Status:
vastgesteld
Versie:
1
Plantype:
ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
IMRO-idn:
NL.IMRO.08820000BPGBL0013122007-
Artikel 13 Paardenhouderij: PH.

Lid A. Doeleindenomschrijving.

de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden zijn, conform de aanduiding op de plankaart, bestemd voor:

  • gebruiksgerichte paardenhouderijen;
  • productiegerichte paardenhouderijen;
  • kantine tot een maximum vloeroppervlak van 200 m²,

met de daarbij behorende voorzieningen.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen:

  • de op de plankaart aangeduide “beschermingszone water”;
  • de op de plankaart aangeduide “leiding”;
  • het op de plankaart aangeduide differentiatievlak “cultuurhistorische waarden”,

zijn primair de desbetreffende bepalingen van deze voorschriften van toepassing.

Lid B. Beschrijving in hoofdlijnen.

Ter verwezenlijking van de onder lid A. beschreven doeleinden wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 8, het volgende beleid gevoerd:

  1. gestreefd wordt naar continuering van de bestaande gebruiksgerichte en productiegerichte paardenhouderijen, zoals trainings- en africhtingstallen, sportstallen, handelsstallen, pensionstallen en maneges, die daartoe worden voorzien van een bouwblok. De omvang van de toegekende bouwblokken en de daarop aanwezige bouwmogelijkheden zijn afgestemd op de vigerende grootte van het bouwblok van de paardenhouderijen. Uitbreiding van deze bouwblokken is pas mogelijk als aan de eisen, die zijn gesteld in de “POL-uitwerking BOM+”, is voldaan. Alsdan kan het bouwblok middels wijziging worden uitgebreid.
  2. bij de gebruiksgerichte paardenhouderij mag een ondergeschikt deel productiegerichte paardenhouderij aanwezig zijn. Zo ook mag bij de productiegerichte paardenhouderij een ondergeschikt deel gebruiksgerichte paardenhouderij aanwezig zijn. Het geven van instructie wordt als inherent aan ieder type paardenhouderij, ongeacht zijn omvang, aangemerkt. Bij productiegerichte paardenhouderijen geldt daarbij de voorwaarde, dat de instructie geen hoofdactiviteit mag zijn.
  3. per volwaardig bedrijf wordt één bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning mag pas worden gebouwd nadat bedrijfsbebouwing is gerealiseerd in een dusdanige omvang, dat sprake is van een volwaardige bedrijfsvoering. Een tweede bedrijfswoning wordt niet toegestaan.
  4. daarnaast worden verblijfsruimten, waaronder begrepen een groepsaccommodatie, toegestaan voor tijdelijke gebruikers van de gebruiksgerichte paardenhouderijen (maneges), stagiaires en grooms, met dien verstande, dat deze niet als zelfstandige woonruimte dienst mogen doen.
  5. ten behoeve van het duurzaam grondgebruik in het buitengebied is het beleid gericht op een duurzame en flexibele agrarische structuur. Bedrijfsontwikkelingen worden toegestaan door maatwerk te leveren ten aanzien van de invulling van het bouwblok en deze gepaard te laten gaan met een verbetering van de gebiedskwaliteit. Het beleid dienaangaande is vastgelegd in de “POL-uitwerking BOM+”. Invulling van bedoeld beleid vindt plaats op basis van het verplichte basispakket en de tegenprestatie.
  6. concretisering van het beleid geschiedt in het kader van bouwaanvragen. Uitgangspunt daarbij vormt het verplicht basispakket; een nulniveau waaraan iedere aanvraag dient te voldoen. Dit basispakket maakt deel uit van de normale vereisten waaraan een bedrijf zich moet houden. Daarnaast zijn tegenprestaties verplicht bij uitbreidingen van de bebouwing of verharding en bij het aantasten van bijzondere omgevingskwaliteiten. De tegenprestaties dienen in redelijke verhouding te staan tot de aard en de omvang van de ingreep en gericht te zijn op verbetering van de omgevingskwaliteit. In een daartoe strekkend plan dient een en ander vast te zijn gelegd;
  7. bestaande activiteiten in het kader van de dynamische ontwikkeling in het landelijk gebied en ter versterking van de recreatieve functie van het buitengebied mogen in hun huidige omvang gehandhaafd blijven. Ter plaatse van de aanduiding “kampeerplaatsen toegestaan” op de plankaart is de uitoefening van kamperen bij de boer tot maximaal het aangeduide aantal kampeerplaatsen toegestaan. Hierbij dient voldaan te worden aan de eisen, zoals die gesteld zijn in de “POL-uitwerking BOM+”. Het opstarten van nieuwe of uitbreiden van bestaande activiteiten is alleen mogelijk na vrijstelling.

Lid C. Gebruik van de grond voor bebouwing:

  1. Op de tot "paardenhouderij" aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  • gebouwen, geen woning of verblijfsruimte zijnde, ten behoeve van het in de aanhef toegestane gebruik;
  • buitenrijbakken, mestopslagen, stapmolens en longeercirkels of daarmee vergelijkbare voorzieningen;
  • één bedrijfswoning per bouwperceel;
  • verblijfsruimten voor maximaal 15 personen,

en de daarbij behorende andere bouwwerken, welke qua aard en afmeting bij deze bestemming passen, met dien verstande, dat:

  1. gebouwen uitsluitend binnen de bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd;
  2. de goothoogte van gebouwen, geen woning zijnde, ten hoogste 5.00 m mag bedragen;
  3. de (nok)hoogte van gebouwen, geen woning zijnde, ten hoogste 9.00 m mag bedragen;
  4. de goothoogte van een bedrijfswoning ten hoogste 5.50 m mag bedragen;
  5. de (nok)hoogte van een bedrijfswoning ten hoogste 8.50 m mag bedragen;
  6. de inhoud van een bedrijfswoning ten hoogste 750 m3 mag bedragen;
  7. gebouwen met een kap van ten minste 25° zullen en ten hoogste 45° mogen worden afgedekt;
  8. de hoogte van andere bouwwerken ten hoogste 8.00 m mag bedragen.

  1. bouwwerken, die een uitbreiding van het bebouwd oppervlak tot gevolg hebben, mogen uitsluitend worden gebouwd indien er is voldaan aan de eisen die gesteld zijn in de POL-uitwerking BOM+. In het geval het agrarisch bouwblok is gelegen in gebied met overwegend de bestemming “agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarde” dient de bouwaanvraag voorgelegd te worden aan de desbetreffende dienst van de provincie Limburg.

Lid D. Vrijstellingsbevoegdheid.

Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in:

  1. lid C., sub a, 3e gedachtestreepje gehoord de daartoe door de provincie Limburg aangewezen perso(o)n(en), ten behoeve van het bouwen van een tweede bedrijfswoning, mits:
  • de omvang van de paardenhouderij van dien aard is, dat een tweede bedrijfswoning gemotiveerd kan worden;
  • het bedrijf een toekomstperspectief heeft van tenminste 10 jaar, waarbij de aanwezigheid van twee ondernemers als vast arbeidskracht voor een zelfde periode verzekerd is;
  • de bodem, blijkens bodemonderzoek vooraf, niet zodanig verontreinigd is, dat bezwaren bestaan tegen de realisering van een tweede woning;
  • de geluidbelasting, blijkens een geluidsniveaukaart dan wel akoestisch onderzoek, niet hoger is dan de voor wegverkeerslawaai geldende voorkeursgrenswaarden, of een in het kader van de Wet geluidhinder verleende hogere grenswaarde. In het laatste geval moeten de verblijfsruimten van een tweede woning in overwegende mate aan de geluidluwe zijde worden gesitueerd.
  1. lid C., sub a, onder 7. ten behoeve van de bouw van gebouwen met een kap met een dakhelling minder dan 25°, mits:
  • landschappelijke, cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind,

met dien verstande, dat:

  1. de dakhelling ten minste 15° zal bedragen.

  1. Burgemeester en Wethouders nemen bij het toepassen van de vrijstellingsbevoegdheid de in artikel 27 gegeven procedure in acht.

Lid E. Wijzigingsbevoegdheid.

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming:

  1. "wonen", ten behoeve van de realisering van woningen, mits:
  • er sprake is van een bedrijfscomplex dat redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is (gebleken) voor een eigentijdse agrarische bedrijfsvoering;
  • de functie voor de paardenhouderij geheel is komen te vervallen;
  • het betreft cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwing, dan wel een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand gebracht wordt. In dat laatste geval dient de initiatiefnemer tot wijziging aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de woonfunctie. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
  • de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van de bebouwing behouden blijven;
  • de woningen zijn gelegen binnen de bestaande hoofdbebouwing (de voormalige bedrijfswoning met aangebouwde of inpandige bedrijfsruimte) c.q. sprake is van inpandig bouwen;
  • de totstandkoming van een aanvaardbaar woonmilieu in de te realiseren woningen gegarandeerd kan worden;
  • de bodem, blijkens bodemonderzoek vooraf, niet zodanig verontreinigd is, dat bezwaren bestaan tegen de realisering van de woningen;
  • de geluidbelasting, blijkens een geluidsniveaukaart dan wel akoestisch onderzoek, niet hoger is dan de voor wegverkeerslawaai geldende voorkeursgrenswaarden, of een in het kader van de Wet geluidhinder verleende hogere grenswaarde. In het laatste geval moeten de verblijfsruimten van de woningen in overwegende mate aan de geluidluwe zijde worden gesitueerd,

met dien verstande, dat:

  1. de bouwmassa niet mag toenemen, wat tot uitdrukking zal worden gebracht door een op de functie afgestemd bouwvlak;
  2. per paardenhouderij ten hoogste 2 woningen, inclusief een bestaande bedrijfswoning, mogen worden gerealiseerd, uitgezonderd in monumenten, cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwing, waar binnen de hoofdbebouwing meerdere woningen mogen worden gerealiseerd;
  3. de inhoud van een woning ten minste 300 m3 zal bedragen;
  4. indien meerdere woningen worden gerealiseerd, voorafgaand aan de realisatie, het oppervlak aan bijgebouwen teruggebracht is tot ten hoogste 70 m² per woning, uitgezonderd bijgebouwen met landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden met een groter oppervlak, welke geheel behouden mogen worden;
  5. bij wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 14 van deze voorschriften.

  1. Burgemeester en Wethouders nemen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht gegeven procedure in acht.

Lid F. Nadere eisen.

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen, rekening houdende met het gestelde in de beschrijving in hoofdlijnen, nadere eisen stellen ten aanzien van:
  • de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
  • de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen;
  • voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en met inachtneming van de regels zoals deze gesteld zijn in de POL-uitwerking BOM+. Uitgangspunt daarbij vormt het verplicht basispakket; een nulniveau waaraan iedere bouwaanvraag dient te voldoen. Dit basispakket maakt deel uit van de normale vereisten waaraan een bedrijf zich moet houden.

  1. de onder a. genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
  • indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing;
  • ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;
  • in verband met maatwerk ten aanzien van het agrarisch bouwperceel en de verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik.
  1. Burgemeester en Wethouders nemen bij het toepassen van nadere eisen de in artikel 27 gegeven procedure in acht.