Artikel 15       Agrarisch A

 

Lid A.   Doeleindenomschrijving
De op de plankaart als Agrarisch A aangewezen gronden zijn bestemd voor:

-           duurzaam agrarisch gebruik;

-           oppervlaktewaterbeheersing en erosiebestrijding;

-           ontsluiting van de afzonderlijke percelen;

-           recreatief medegebruik;

-           infiltratievoorzieningen;

-           instandhouding en bescherming van archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen.

 

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de plankaart aangegeven “Leidingen L” zijn primair de desbetreffende bepalingen van deze voorschriften van toepassing.

 

 

Lid B.   Beschrijving in hoofdlijnen         
Ter verwezenlijking van de onder lid A. beschreven doeleinden wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, het volgende beleid gevoerd:

1.         Gestreefd wordt naar continuering van het duurzaam agrarisch gebruik van de gronden. De mogelijkheden worden geboden om bedrijfseconomisch noodzakelijke ontwikkelingen door te voeren, voor zover mogelijk binnen het kader van de milieuwetgeving.

 

2.         Ter zake de ontsluiting van de afzonderlijke percelen wordt gestreefd naar handhaving van de bestaande wegen. Deze worden qua maatvoering afgestemd op de agrarische functie dan wel de functie van aangrenzende bestemmingen.

 

3.         Ter zake het recreatief medegebruik wordt gestreefd naar uitbreiding van de padenstructuur ten behoeve van het langzaam verkeer, door hernieuwd gebruik van paden/wegen die oorspronkelijk kadastraal bekend waren, en realisering van aanvullende eenvoudige recreatieve voorzieningen, zoals zit- en schuilgelegenheden, picknickplaatsen en bewegwijzering.

 

4.         Aan oppervlaktewaterbeheersing en erosiebestrijding wordt, naast het duurzaam agrarisch gebruik, prioriteit gegeven boven de andere in de aanhef genoemde doeleinden. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de maatregelen, zoals opgenomen in de Erosieverordening en de Keur van het waterschap Roer en Overmaas.

 

 

Lid C.   Gebruik van de grond voor bebouwing   
Op de tot Agrarisch A aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

 

 

Lid D.   Gebruik van de grond anders dan voor bebouwing          
1.         Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 5, lid A. wordt tenminste verstaan het gebruik van de grond:

1.1.       als staan- of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;

1.2.       als sport- en wedstrijdterrein, kampeer- of caravanterrein, dagcampings, parkeerterrein, als lig- en speelweide;

1.3.       voor het beproeven van voertuigen, voor de beoefening van wedstrijden met  motorvoertuigen, motoren of (brom)fietsen;

1.4.       voor het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;

1.5.       voor het winnen van bosstrooisel en mos;

1.6.       als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;

1.7.       voor militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;

1.8.       voor opslagdoeleinden, zoals het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;

1.9.       voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, ten behoeve van doeleinden als omschreven in dit lid, sub 1 onder 1.1. t/m 1.8.

 

 

Lid E.   Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning vereist is 
1.         Het is verboden op of in de tot agrarisch gebied bestemde gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning), de navolgende             werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren;

1.1.       het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;

1.2.       het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;

1.3.       het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m, waartoe ook gerekend worden woelen en draineren;

1.4.       het aanleggen van boomgaarden;

1.5.       het bebossen van gronden;

1.6.       het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

1.7.       het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

1.8.       het graven van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;

1.9.       het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

1.10.     het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpen voorwerpen in de bodem.

 

2.         Het in dit lid, onder 1. bepaalde is niet van toepassing voor:

2.1.       werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

2.2.       werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

2.3.       werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;

2.4.       werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd;

2.5.       het periodiek kappen van hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van het van kracht zijn van dit plan bestaande bodemgebruik;

2.6.       zover de waterhuishoudkundige toetsing reeds plaatsvindt in het kader van vergunningverlening krachtens de Keur van het Waterschap.

 

3.         De werken of werkzaamheden als bedoeld in dit lid, sub 1, onder 1.1. t/m 1.10. zijn slechts toegestaan, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de leden A. en B. genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

 

4.         Bij het verlenen van de aanlegvergunning als bedoeld in lid E. sub 1 nemen Burgemeester en Wethouders de procedure in acht zoals vermeld  in afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht.

 

 

Lid F.   Vrijstellingsbevoegdheid
1.         Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van:

1.1.       het bepaalde in lid C. voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, bewegwijzeringen en schuilgelegen-heden indien dit noodzakelijk is ter ondersteuning van het extensieve recreatief medegebruik en geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het aanwezige agrarische gebruik.

            Burgemeester en Wethouders nemen bij het toepassen van de vrijstellingsbevoegdheid de in artikel 24 gegeven procedure in acht.

 

 

Lid G.   Wijzigingsbevoegdheid  
1.         Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch A te wijzigen in:

1.1.       Natuur N, ten behoeve van de aanleg van natuurgebied en/of multifunctioneel bos, met dien verstande dat:

-           de betreffende gronden in eigendom zijn gekomen van de gemeente en/of een terrein beherende na-tuurbeschermingsorganisatie, dan wel de bestaande eigenaar heeft ingestemd met de aanleg van natuurgebied en/of multifunctioneel bos;

-           de financiële middelen voor de aanleg van natuurgebied en/of multifunctioneel bos zeker zijn gesteld;

-           aangrenzende waarden en belangen, waaronder het agrarische belang, niet onevenredig worden geschaad;

-           bij een middelhoge of hoge archeologische waarden vooraf dat begonnen wordt met de aanleg een Aanvullende Archeologische Inventarisatie uitge-voerd dient te worden;

-           uit onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor het betreffend gebruik en voor wat betreft het aspect bodem, het bodembeheerplan van de gemeente Landgraaf het toetsingskader vormt, met betrekking tot ontwikkelingen betreffende het gebruik en het bouwen.

1.2.       Water - Waterloop W-W, ten behoeve van het aanleggen van watergangen, waaronder regenwaterbuffers, mits:

-           de noodzaak daartoe in het kader van een adequaat waterhuishoudkundig beheer is aangetoond;

-           natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;

-           de ruimtelijke inpassing in het landschap verzekerd is;

-           bij een middelhoge of hoge archeologische waarden vooraf dat begonnen wordt met de aanleg een Aanvullende Archeologische Inventarisatie uitge-voerd dient te worden;

-           uit onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het betreffend gebruik en voor wat betreft het aspect bodem, het bodembeheerplan van de gemeente Landgraaf het toetsingskader vormt, met betrekking tot ontwikkelingen betreffende het gebruik en het bouwen.

 

2.         Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid van Burgemeester en Wethouders wordt de procedure in acht genomen zoals vermeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht.