Inhoudsopgave

 

 

 

 

 

 

Regels

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 1

Inleidende regels

 

Artikel 1

Begrippen

 

 

Artikel 2

Wijze van meten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 2

Bestemmingsregels

 

Artikel 3

Maatschappelijk

 

 

Artikel 4

Waarde-Archeologie 2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 3

Algemene Regels

 

Artikel 5

Anti-dubbeltelregel

 

Artikel 6

Algemene bouwregels

 

Artikel 7

Algemene afwijkingsregels

 

Artikel 8

Algemene wijzigingsregels

 

Artikel 9

Algemene procedurebepalingen

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 4

Overgangs- en slotregels

 

Artikel 10

Overgangsrecht

 

Artikel 11

Slotregel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 1

 

Inleidende regels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 1

 

Begrippen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.1

 

plan:

 

 

 

 

het bestemmingsplan “MFA Achtmaal” van de gemeente Zundert;

 

 

 

 

 

 

 

1.2

 

bestemmingsplan:

 

 

 

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0879.BPmfaachtmaal-VS01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

 

 

 

 

 

 

 

1.3

 

aanbouw:

 

 

een toevoeging van een afzonderlijke ruimte aan een hoofdgebouw waarmee het in verbinding staat en die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

 

 

 

 

 

 

1.4

 

aanduiding:

 

 

 

 

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels\ regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

 

 

 

 

 

 

1.5

 

aanduidingsgrens:

 

 

 

 

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

 

 

 

 

 

 

1.6

 

achtererf:

 

 

 

 

gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;

 

 

 

 

 

 

 

1.7

 

achtergevel:

 

 

 

 

de achterzijde of een denkbeeldige lijn van het hoofdgebouw;

 

 

 

 

 

 

 

1.8

 

antenne-installatie:

 

 

 

 

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

 

 

 

 

 

 

 

1.9

 

archeologisch monument:

 

 

 

 

een terrein zoals bedoeld in artikel 1 onder c van de Monumentenwet;

 

 

 

 

 

 

 

1.10

 

archeologisch onderzoek:

 

 

 

 

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;

 

 

 

 

 

 

 

1.11

 

archeologische deskundige:

 

 

 

 

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

 

 

 

 

 

 

 

1.12

 

archeologische waarden:

 

 

 

 

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

 

 

 

 

 

 

 

1.13

 

bebouwing:

 

 

 

 

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

 

 

 

 

 

 

1.14

 

bebouwingsgrens:

 

 

 

 

de als zodanig aangegeven lijn, welke door een gebouw of een complex van gebouwen niet mag worden overschreden;

 

 

 

 

 

 

 

1.15

 

bebouwingspercentage:

 

 

 

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

 

 

 

 

 

 

1.16

 

bestaande situatie:

 

 

 

ten aanzien van bouwwerken:

een bouwwerk, dat:

 

a

op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;

 

b

na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend.

 

ten aanzien van gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

 

 

 

 

 

1.17

 

bestemmingsgrens:

 

 

 

de grens van een bestemmingsvlak;

 

 

 

 

 

1.18

 

bestemmingsvlak:

 

 

 

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

 

 

 

 

1.19

 

bevoegd gezag:

 

 

 

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende vergunning;

 

 

 

 

 

1.20

 

bijgebouw:

 

 

 

 

een gebouw, al dan niet vrijstaand, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan voor zijn constructie of afmetingen in visueel, functioneel en architectonisch opzicht onderscheidt en dat niet direct in verbinding staat met het hoofdgebouw;

 

 

 

 

 

 

 

1.21

 

bouwen:

 

 

 

 

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

 

 

 

 

 

 

1.22

 

bouwgrens:

 

 

 

 

de grens van een bouwvlak;

 

 

 

 

 

 

 

1.23

 

bouwlaag:

 

 

 

 

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, vliering en kelder;

 

 

 

 

 

 

 

1.24

 

bouwperceel:

 

 

 

 

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

 

 

 

 

 

 

1.25

 

bouwperceelgrens:

 

 

 

 

een grens van een bouwperceel;

 

 

 

 

 

 

 

1.26

 

bouwvlak:

 

 

 

 

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

 

 

 

 

 

 

1.27

 

bouwwerk:

 

 

 

 

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

 

 

 

 

 

 

1.28

 

brutovloeroppervlak:

 

 

 

 

de vloeroppervlakte van een ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een bouwwerk gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen;

 

 

 

 

 

 

 

1.29

 

café:

 

 

 

 

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;

 

 

 

 

 

 

 

1.30

 

cafetaria:

 

 

 

 

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken;

 

 

 

 

 

 

 

1.31

 

calamiteit:

 

 

 

 

een onvermijdelijk, eenmalig, buiten de schuld van de eigenaar en/of gebruiker van het bouwwerk veroorzaakt onheil; van calamiteit is in ieder geval geen sprake bij tenietgaan (mede) door slecht onderhoud;

 

 

 

 

 

 

 

1.32

 

coffeeshop:

 

 

 

 

een alcoholvrije horeca-inrichting waar handel in en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;

 

 

 

 

 

 

 

1.33

 

detailhandel (bedrijf):

 

 

 

 

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps of bedrijfsactiviteit;

 

 

 

 

 

 

 

1.34

 

discotheek/ bar/ dancing:

 

 

een horecabedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt;

 

 

 

 

 

 

 

1.35

 

educatieve voorzieningen:

 

 

 

voorzieningen ten behoeve van de educatie van mensen, zoals onder andere scholen, onderwijsinstellingen, bibliotheken en peuterspeelzalen;

 

 

 

 

 

 

 

1.36

 

eerste bouwlaag:

 

 

 

 

de bouwlaag op de begane grond;

 

1.37

 

erf:

 

 

 

 

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

 

 

 

 

 

1.38

 

erotisch getinte vermaaksfunctie

 

 

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

 

 

 

 

 

 

 

1.39

 

escortbedrijf:

 

 

 

 

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een ander plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;

 

 

 

 

 

 

 

1.40

 

evenement

 

 

 

 

een voor het publiek toegankelijke en daarop gerichte activiteit op het gebied van sport, muziek of sociaal-cultureel dan wel maatschappelijk vlak met een beperkte duur. Onder de duur wordt niet begrepen de periode die benodigd is voor het opbouwen en afbreken van de voor de activiteit benodigde voorzieningen;

 

 

 

 

 

 

 

1.41

 

functie:

 

 

 

 

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

 

 

 

 

 

 

 

1.42

 

gebouw:

 

 

 

 

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

 

 

 

 

 

 

1.43

 

growshop:

 

 

 

 

een al dan niet zelfstandige ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen) voor psychotrope stoffen, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

 

 

 

 

 

 

1.44

 

handel in softdrugs:

 

 

 

 

het verkopen van softdrugs vanuit een horeca-inrichting of een andere voor het publiek toegankelijke lokaliteit en de daarbij behorende erven, dan wel het aldaar aanwezig zijn van middelen als bedoeld in artikel 3 (lijst II) van de Opiumwet, dan wel toegestaan dat de bedoelde middelen in de horeca-inrichting gebruikt, bereid, bewerkt, verkocht, geleverd, verstrekt en vervaardigd worden;

 

 

 

 

 

 

 

1.45

 

hoofdgebouw:

 

 

 

 

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

 

 

 

 

 

 

 

1.46

 

horecabedrijf:

 

 

 

 

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. Tot de hieronder genoemde begrippen Horeca 1 tot en met Horeca 5 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:

 

Horeca 1 (winkelgebonden daghoreca):

vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm en openingstijden aansluiten bij winkelvoorzieningen en waarbij de activiteiten primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren en/of alcoholische en niet-alcoholische dranken voor nuttiging al dan niet ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans geen of slechts in lichte mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals broodjeszaken, ijssalons, eethuisjes en lunchrooms;

 

Horeca 2 (maaltijd- en logiesverstrekkers):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt, zoals restaurants, bistro's, grand cafés, hotels en pensions;

 

Horeca 3 (spijsverstrekkers):

vormen van horeca-activiteiten die primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren voor nuttiging al dan niet ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans in enige mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafetaria's, automatieken en afhaalhoreca;

 

 

Horeca 4 (drankverstrekkers):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van alcoholische en niet alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans een lichte aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafés en bars;

 

Horeca 5 (zware horeca):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig gelegenheid bieden van dansen op elektrisch versterkte muziek alsmede op het ter plaatse nuttigen van alcoholische en niet-alcoholische dranken en kleine etenswaren, en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals discotheken, nachtclubs en dancings;

 

 

 

 

 

 

 

1.47

 

hotel/ motel:

 

 

 

 

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse;

 

 

 

 

 

 

 

1.48

 

kantine:

 

 

 

 

verblijfslokaal waar men consumpties kan kopen en nuttigen;

 

 

 

 

 

 

 

1.49

 

kelder:

 

 

 

 

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 meter boven het peil;

 

 

 

 

 

 

 

1.50

 

koffie-/ theehuis:

 

 

 

 

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren;

 

 

 

 

 

 

 

1.51

 

kunstwerk:

 

 

 

 

een civieltechnisch dan wel beeldend kunstwerk

 

 

 

 

 

 

 

1.52

 

luifel:

 

 

 

 

afdak of overkapping aan of bij een gebouw, al dan niet ondersteund;

 

 

 

 

 

 

 

1.53

 

maatschappelijke dienstverlening:

 

kleinschalige voorzieningen ten behoeve van de gezondheidszorg, cultuur, recreatie en ontmoeting;

 

 

 

 

 

 

 

1.54

 

maatschappelijke voorzieningen:

 

 

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

 

 

 

 

 

 

 

1.55

 

nevenactiviteit:

 

 

 

 

een bedrijfs of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;

 

 

 

 

 

 

 

1.56

 

nutsvoorziening:

 

 

 

 

voorzieningen, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

 

 

 

 

 

 

 

1.57

 

onderbouw:

 

 

 

 

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen;

 

 

 

 

 

 

 

1.58

 

ondergeschikte activiteit:

 

 

 

 

een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;

 

 

 

 

 

 

 

1.59

 

ondergronds:

 

 

 

 

beneden het peil;

 

 

 

 

 

 

 

1.60

 

overkapping:

 

 

 

 

een bouwwerk zonder eigen wanden, dat aan ten minste een deel van één zijde een gesloten wand kent;

 

 

 

 

 

 

 

1.61

 

peil:

 

 

 

 

a.

voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

 

 

b.

in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

 

 

 

 

 

 

1.62

 

perceelsgrens:

 

 

 

 

een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt;

 

 

 

 

 

 

 

1.63

 

prostitutie:

 

 

 

 

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

 

 

 

 

 

 

1.64

 

raamprostitutie:

 

 

 

 

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie);

 

 

 

 

 

 

 

1.65

 

restaurant:

 

 

 

 

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

 

 

 

 

 

 

 

1.66

 

seksinrichting:

 

 

 

 

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

 

 

 

 

 

 

1.67

 

smartshop:

 

 

 

 

een al dan niet zelfstandige ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling en verkoop), verkopen en/of leveren van psychotrope stoffen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

 

 

 

 

 

 

1.68

 

straatprostitutie:

 

 

 

 

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;

 

 

 

 

 

 

 

1.69

 

vliering:

 

 

 

 

bovenste gedeelte van een zolder;

 

 

1.70

 

voorgevellijn:

 

 

 

 

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;

 

 

 

 

 

 

 

1.71

 

watergang:

 

 

 

 

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

 

 

 

 

 

 

 

1.72

 

weg:

 

 

 

 

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

 

 

 

 

 

 

 

1.73

 

werk:

 

 

 

 

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;

 

 

 

 

 

 

 

1.74

 

woning:

 

 

 

 

een (gedeelte van een) gebouw, dat bestaat uit een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden;

 

 

-

vrijstaande woning: een woning, waarbij het hoofdgebouw met bijbehorende aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen, geen gemeenschappelijke wand heeft met een naastgelegen hoofdgebouw dan wel daar bijbehorende aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen;

 

 

-

twee-aaneengebouwde woning:

 

 

 

a.

een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee als woning aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);

 

 

 

b.

een woning, waarbij het hoofdgebouw met bijbehorende aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen één of meer gemeenschappelijke wanden heeft met een naastgelegen hoofdgebouw dan wel daar bijbehorende aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen (geschakeld);

 

 

-

aaneengebouwde woning: een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee als woning aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen;

 

 

-

gestapelde woning: een woning in een woongebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.

 

 

 

 

 

 

 

1.75

 

woongebouw:

 

 

 

 

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

 

 

 

 

 

 

 

1.76

 

zijerf:

 

 

 

 

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen;

 

 

 

 

 

 

 

1.77

 

zolder:

 

 

 

 

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

 

 

 

 

 

 

 

1.78

 

zorgwoning:

 

 

 

 

levensloopbestendige woning met de mogelijkheid van 24-uurs nabije zorg en bescherming, inclusief toezicht.

 

 

 

terug naar inhoudsopgave 

 

Artikel 2

 

Wijze van meten

 

 

 

 

 

 

 

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

 

 

 

 

2.1

 

de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

 

de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

 

 

 

 

2.2

 

de afstand tussen gebouwen:

 

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

 

 

 

 

 

2.3

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

 

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

 

 

 

 

2.4

 

de breedte van bouwpercelen:

 

tussen de zijdelingse perceelsscheidingen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde perceelsgrens.

 

 

 

 

 

2.5

 

de breedte van woningen:

 

tussen de hoofdzijgevelvlakken in de naar de zijde van de weg gekeerde bouwgrens.

 

 

 

 

 

2.6

 

de diepte van gebouwen:

 

de grootste afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken.

 

 

 

 

 

2.7

 

de goothoogte van een bouwwerk:

 

vanaf het peil tot de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

 

 

 

 

2.8

 

de inhoud van een bouwwerk:

 

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

 

 

 

 

2.9

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

 

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

 

 

 

 

2.10

 

lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

 

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).

 

 

 

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestaande grenzen niet meer bedraagt dan 1 meter.

 

terug naar inhoudsopgave 

 

Hoofdstuk 2

 

Bestemmingsregels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 3

 

Maatschappelijk

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.1

 

Bestemmingsomschrijving

 

 

 

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

 

a.

maatschappelijke voorzieningen;

 

 

b.

maatschappelijke dienstverlening;

 

 

c.

wonen;

 

 

d.

kunstwerken;

 

 

e.

verkeer en verblijf;

 

 

f.

geluidsschermen en geluidswerende voorzieningen;

 

 

g.

bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en verharding.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.2

 

Bouwregels

 

 

 

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

 

 

 

 

 

 

3.2.1

 

Gebouwen en overkappingen

 

 

 

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

 

 

a.

gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

 

 

b.

de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;

 

 

c.

het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;

 

 

d.

het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;

 

 

 

 

 

 

3.2.2

 

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

 

 

 

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met uitzondering van

 

 

a.

erfafscheidingen, waarbij de bouwhoogte vóór de voorgevel maximaal 1.80 meter mag bedragen en achter de voorgevel maximaal 2 meter;

 

 

b.

vlaggenmasten, waarbij de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen;

 

 

c.

geluidsschermen en geluidswerende voorzieningen, waarbij de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen.

 

 

 

 

3.3

 

Nadere eisen

 

 

 

Ter uitvoering van de bestemmingsomschrijving in 3.1 is het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, met in achtneming van het bepaalde in 3.2, bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

 

 

a.

de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

 

b.

de situering en afmetingen van bouwpercelen;

 

 

c.

de aanleg van parkeergelegenheid van voldoende omvang op eigen terrein;

mits deze bepalingen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulks noodzakelijk is in verband met;

 

 

 

1. de woonsituatie in de directe omgeving;

 

 

 

2. een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit;

 

 

 

3. het straat- en bebouwingsbeeld;

 

 

 

4. de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

 

 

 

5. de milieusituatie;

 

 

 

6. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.4

 

Specifieke gebruiksregels

 

 

 

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden voor:

 

 

a.

geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

 

 

b.

risicovolle inrichtingen;

 

 

c.

seksinrichtingen;

 

 

d.

grow-, smart- en coffeeshops;

 

 

e.

het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;

 

 

f.

het gebruik van gronden en bouwwerken voor bed & breakfast.

 

 

 

 

 

 

 

terug naar inhoudsopgave 

 

Artikel 4

 

Waarde-Archeologie 2

 

 

 

 

 

 

 

4.1

 

Bestemmingsomschrijving

 

 

 

De voor 'Waarde-Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar verwachte en onbekende archeologische waarden.

 

 

 

 

 

4.2

 

Bouwregels

 

 

 

 

 

 

 

4.2.1

 

Bouwen ten behoeve van de bestemming

 

 

Op en in de gronden als bedoeld in 4.1, mogen bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.

 

 

 

 

 

4.2.2

 

Bouwen ten behoeve van de andere bestemmingen

 

 

Op en in de gronden als bedoeld in 4.1, mag ten behoeve van de andere bestemmingen, met inachtneming van de daarvoor geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het plan betreft:

 

 

a.

vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid op of onder maaiveld en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

 

 

b.

een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m²;

 

 

c.

een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;

 

 

d.

indien een rapport is overlegd dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

    1. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of
    2. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of
    3. in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn;

 

 

e.

indien kan worden aangetoond dat in het gebied reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag;

 

 

f.

een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 100 m² en waarvoor graaf- en/of heiwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld moeten plaatsvinden, mits:

    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd dat voldoet aan de vigerende KNA, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, of;
    2. de aanwezige archeologische waarden, gelet op het onder 1 bedoelde rapport, door het bouwen niet wezenlijk worden geschaad, met dien verstande dat ter voorkoming van mogelijke schade aan de vergunning de volgende verplichtingen kunnen worden verbonden:

§ de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

§ de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

§ de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die in het bezit is van een opgravingsvergunning;

 

 

 

 

 

4.2.3

 

Beoordeling archeologisch rapport

 

 

 

Bij de beoordeling van het archeologisch rapport als bedoeld in 4.2.2, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologische deskundige conform de KNA.

 

 

 

 

 

4.3

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

 

 

 

 

 

4.3.1

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden plicht

 

 

Behoudens het bepaalde in 4.3.2, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op of in de in 4.1 bedoelde gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren over een oppervlakte van 100 m² of meer en die dieper reiken dan 40 cm onder maaiveld:

 

 

a.

afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm onder maaiveld;

 

 

b.

heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;

 

 

c.

verlagen of verhogen van het waterpeil;

 

 

d.

aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

 

 

e.

aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

 

 

f.

het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.

 

 

 

 

 

4.3.2

Uitzonderingen

 

 

Het in 4.3.1 gestelde verbod is niet van toepassing, op de uitvoering van werkzaamheden of werken:

 

 

a.

in het kader van normaal beheer en onderhoud;

 

 

b.

die betrekking hebben op bestaande weg- en leidingcunetten en waarbij niet dieper dan de reeds uitgegraven diepte wordt gegraven;

 

 

c.

in het kader van het uitvoeren van een bouwplan als bedoeld in 4.2.2;

 

 

d.

in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;

 

 

e.

waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan.

 

 

 

 

 

 

4.3.3

Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

 

 

De werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in 4.3.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:

 

 

a.

door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en;

 

 

b.

door de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, en;

 

 

c.

de aanwezige archeologische waarden, gelet op het onder b bedoelde rapport, door het bouwen niet wezenlijk worden geschaad, met dien verstande dat ter voorkoming van mogelijke schade aan de vergunning de volgende verplichtingen kunnen worden verbonden:

    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die in het bezit is van een opgravingsvergunning.

 

 

 

 

 

 

 

4.4

 

Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

 

a.

het is verboden op of in de in 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 100 m² en die dieper reiken dan 40 cm onder maaiveld. Alvorens de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk door het bevoegd gezag kan worden verleend, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige conform de KNA, aangewezen door het bevoegd gezag van de gemeente Zundert;

 

 

b.

aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleidt door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende KNA;

 

 

c.

indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken archeologische vondsten worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen;

 

 

d.

de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

 

 

4.5

Wijzigingsbevoegdheid

 

 

Het college is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

 

Alvorens het plan kan worden gewijzigd, wordt advies gevraagd aan een archeologische deskundige conform de KNA.

 

 

 

terug naar inhoudsopgave 

 

Hoofdstuk 3

 

Algemene regels

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 5

 

Anti-dubbeltelregel

 

 

 

 

 

 

 

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

 

 

 

terug naar inhoudsopgave 

 

Artikel 6

 

Algemene bouwregels

 

 

 

 

 

 

6.1

 

Ondergronds bouwen

 

 

De regels inzake situering van bouwwerken als bedoeld in hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan gelden, voor zover van toepassing, ook in geval van ondergronds bouwen en met dien verstande, dat:

 

a.

alleen ondergronds mag worden gebouwd waar bovengrondse bebouwing aanwezig is;

 

b.

de verticale diepte maximaal 5 meter mag bedragen.

 

 

 

 

 

6.2

 

Afwijkende maten

 

 

 

6.2.1

 

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

 

 

 

6.2.2

 

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

 

terug naar inhoudsopgave 

 

Artikel 7

 

Algemene afwijkingsregels

 

 

 

 

 

 

7.1

 

Maatvoeringen, begrenzingen en nutsvoorzieningen

 

 

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van de regels kan worden afgeweken, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

 

a.

de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

 

b.

de bestemmingsregels en toestaan dat de aangegeven begrenzingen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, met maximaal 10 meter worden verschoven, niet zijnde een vergroting;

 

c.

de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 meter;

 

d.

de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;

 

e.

de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, technische ruimten en lichtkappen mag worden overschreden, mits de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 50% bedraagt;

 

f.

de bestemmingsregels voor het bouwen van nutsvoorzieningen, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations mits de inhoud niet meer dan 50 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;

 

 

en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

 

1.

het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;

 

2.

het woon- en leefklimaat;

 

3.

de waterstaatkundige belangen;

 

4.

de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;

 

5.

de verkeersveiligheid;

 

6.

de sociale veiligheid;

 

7.

de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

terug naar inhoudsopgave 

 

Artikel 8

 

Algemene wijzigingsregels

 

 

 

 

 

 

8.1

 

Overschrijding bestemmingsgrenzen

 

 

Het college kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

 

 

 

 

 

8.2

 

Overschrijding bouwvlakken

 

 

Het college kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van de vergroting van bouwvlakken, met dien verstande dat de overschrijding ten hoogste 5 meter bedraagt en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

 

a.

het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;

 

b.

het woon- en leefklimaat;

 

c.

de waterstaatkundige belangen;

 

d.

de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;

 

e.

de verkeersveiligheid;

 

f.

de sociale veiligheid;

 

g.

de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

 

 

 

terug naar inhoudsopgave 

 

Artikel 9

 

Algemene procedureregels

 

 

 

 

 

 

9.1

 

Bij nadere eis

 

 

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

 

a.

het ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;

 

b.

het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huis bladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op andere geschikte wijze;

 

c.

de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van zienswijzen bij het bevoegd gezag gedurende de in 10.1 onder a genoemde termijn;

 

d.

het bevoegd gezag deelt aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mee.

 

 

 

 

terug naar inhoudsopgave 

 

Hoofdstuk 4

 

Overgangs- en slotregels

 

 

 

 

 

 

Artikel 10

 

Overgangsrecht

 

 

 

 

 

 

10.1

 

Overgangsrecht bouwwerken

 

 

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

 

a.

gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

 

b.

na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

 

 

 

 

10.2

 

Afwijking omgevingsvergunning

 

 

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 10.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1 met maximaal 10%.

 

 

 

 

 

10.3

 

Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

 

 

Het bepaalde in 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

 

 

 

10.4

 

Overgangsrecht gebruik

 

 

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

 

 

 

 

10.5

 

Strijdig gebruik

 

 

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

 

 

 

 

10.6

 

Verboden gebruik

 

 

Indien het gebruik, bedoeld in 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

 

 

 

 

10.7

 

Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

 

 

Het bepaalde in 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

terug naar inhoudsopgave 

 

Artikel 11

 

Slotregel

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

 

‘Regels van het bestemmingsplan MFA Achtmaal’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

terug naar inhoudsopgave