In
deze regels wordt verstaan onder:
1.1. plan:
de
regels behorende bij het bestemmingsplan ‘Partiële herziening Bestemmings-plan
Hellegatweg 1 A', van de gemeente Zundert;
1.2 .verbeelding:
de
geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met de
bijhorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3. bebouwing:
één
of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken;
1.4 bebouwingsgrens:
een
op de verbeelding aangegeven lijn, die niet door gebouwen mag worden bebouwd;
1.5. bouwen:
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk of het vergroten van een standplaats;
1.6. bouwperceel:
een
aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.7. bouwwerk:
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op
de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond is verbonden,
hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse
te functioneren;
1.8. bijgebouw:
een
met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat
van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.9. gebouw:
elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
1.10. hoofdgebouw:
een
gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of
afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te
merken;
1.11. woning:
een
hoofdgebouw dat dient voor de huisvestiging van één afzonderlijk huishouden;
Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt
gemeten c.q. gerekend:
afstand tot de perceelsgrens:
de
kortste afstand van het verticale vlak in de perceelsgrens tot enig punt van
het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
afstanden:
van bouwwerken onderling alsmede afstanden van
bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het
kleinst zijn;
breedte van een bouwperceel:
tussen
de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of de
voorgevelrooilijn;
goot- of boeihoogte van een bouwwerk:
vertikaal,
tussen de horizontale snijlijn van het dakvlak met het daaronder gelegen
buitenwerkse gevelvlak en het peil;
hoogte of bouwhoogte van een bouwwerk:
verticaal,
vanuit het hoogste punt van een bouwwerk tot het peil, met dien verstande dat
schoorstenen, lichtkoepels, antennes en soortgelijke ondergeschikte onderdelen
van een bouwwerk buiten beschouwing blijven;
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale
vlak;
inhoud van een bouwwerk:
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke
scheidingsmuren en dakvlakken, dit met inbegrip van erkers en dakkapellen en
boven peil, met dien verstande dat bij woonruimten in gebouwen, die niet
uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, de inhoud van de woning wordt gemeten
boven de afgewerkte vloer van de woonlaag c.q. woonlagen;
lengte c.q. breedte van een bouwwerk:
horizontaal,
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke
scheidingsmuren;
oppervlakte van een bouwwerk/bebouwing:
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke
scheidingsmuren en wel 1 meter boven peil, danwel indien het bouwwerk uit
meerdere bouwlagen bestaat, over de laag met het grootste oppervlak;
peil:
voor
gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte
van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in alle
andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
schema 1.
De wijze van
meten voor de verschillende dakvormen nader geduid.
De voor "Agrarisch met waarden
" aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van
een agrarisch bedrijf, met uitzondering voor intensieve veehou-derij en
intensieve teelten als glastuinbouw, vollegrondstuinbouw en bomenteelt en
daarin begrepen het behoud en/of herstel van de
aldaar voorkomende (of in potentie aanwezige) waarden.
Op de voor
"Agrarisch met waarden" aangewezen gronden mag niet worden gebouwd,
met uitzondering van erfafscheidingen, geen gebouwen zijnde.
a. er mogen uitsluitend erfafscheidingen worden geplaatst;
b. de hoogte van de erfafscheidingen mag niet meer dan 1,5
meter bedragen;
c. de erfafscheidingen dienen naar aard en afmetingen bij
deze bestemming te passen.
a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen
aan de plaats en de afmetingen
van de bebouwing ten behoeve van:
1. de landschappelijke waarde van
het gebied;
2. het straat- en bebouwingsbeeld;
3. de milieusituatie;
4. de verkeersveiligheid;
5. de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met
het oog op de verbetering
van de landschappelijke en/of stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
Zie Algemene
gebruiksbepaling, artikel 8.
Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10
Wro, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen
anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in lid 3.1, meer in
het bijzonder:
a. als staan- of ligplaats voor onderkomens behoudens voor
zover en voor zolang de aanwezigheid
van onderkomens nodig is in verband met de tot “3.1"
uit te voeren werken of werkzaamheden;
b. voor stortdoeleinden van al dan niet aan het gebruik
onttrokken voorwerpen, stoffen en
materialen;
c. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de
uitoefening van handel;
d. voor sport-, wedstrijd- of speelterreinen,
parkeerterreinen, zwemgelegen-heden
of buitenmaneges;
e. voor het beproeven van voertuigen; voor de beoefening
van de motorsport; voor het
houden van wedstrijden met motorrijtuigen of bromfietsen, met uitzondering van rally's en
puzzelritten; voor het racen of crossen met motorrijtuigen
of bromfietsen;
f. voor ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
g. voor detailhandel en groothandel;
h. voor transport- en/of garagebedrijven;
i. voor horecadoeleinden;
j. voor permanente of tijdelijke bewoning;
k. voor opslagdoeleinden, uitgezonderd opslagdoeleinden,
die verband houden met de
agrarische bedrijfsvoering, alsmede met een winterberging van onderkomens;
l. voor militaire oefeningen met uitzondering van
marsoefeningen waarbij geen gebruik
wordt gemaakt van voertuigen;
m. voor het winnen van bosstrooisels en mos;
n. voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of
van werkzaam-heden, geen
normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, ten behoeve van doeleinden als omschreven in dit lid onder a t/m n.
Deze
gelden voor de hierna genoemde ontwikkelingen / veranderingen, waarbij voor de
juridische regeling verwezen wordt naar artikel 9 en de hierna genoemde
specifieke onderdelen daarvan:
9.1 algemeen
- Het
verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem.
- Het
diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,50 m, waaronder ook
begrepen de aanleg van leidingen.
- Het
graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.
- Het
vellen of rooien van bos.
- Het
verwijderen van landschapselementen.
- Het
verwijderen van onverharde wegen of paden.
- Het
aanleggen en / of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen,
voorzover groter dan 200 m2.
- Het
beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van tuinbouw, bomenteelt of agrarische
houtteelt.
Zie hiervoor artikel 10.
De voor ‘groen’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen waarin inbegrepen tuinen en bergingen;
b. landschappelijke beplantingen inclusief ingeplante wegbermen;
c. bouwwerken openbare, nuts- en verkeersvoorzieningen;
d. inritten en paden, waaronder mede te verstaan beheerspaden; in-
en uitritten ter ondersteuning van
de beheerspaden; een en ander met de daarbij behorende
bouwwerken en voorzieningen;
e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen,
alsmede (ondergrondse)
waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. het oppervlak van kleine bouwwerken voor opslag is ten hoogste 15
m2;
b. de hoogte van palen en masten mag niet meer dan 8 meter bedragen;
c. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter
bedragen;
d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mag niet meer
dan 4
meter bedragen.
Het is verboden op of in
gronden met de bestemming Groen, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van
een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:
a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, indien groter dan 200
m2;
b. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de
bodem, indien hoger of lager dan 0,5 m;
c. het vellen of rooien van houtgewas.
Zie ook Algemene gebruiksbepaling, artikel 8.
Het in 4.5 vervatte omgevingsvergunning
geldt niet voor het uitvoeren van:
a. werken en werkzaamheden, welke onder het normale onderhoud en
beheer betreffen;
b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in
uitvoering zijn.
Deze geldt voor de hierna genoemde werken /
werkzaamheden.
- Het verlagen,
vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem.
- Het diepploegen,
diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan
0,50 m, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen.
- Het
graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van
waterlopen, sloten en greppels.
- Het vellen of
rooien van bos.
- Het verwijderen
van landschapselementen.
- Het verwijderen
van onverharde wegen of paden.
- Het aanleggen en
/ of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen,
voorzover groter dan 200 m2.
Werken
en werkzaamheden als bedoeld in 4.2 en 4.5 zijn slechts toelaatbaar indien
hierdoor dan wel door te verwachten gevolgen de natuur- en/of landschapswaarden
worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel
van die waarden worden of kunnen worden verkleind.
De
gronden die zijn aangeduid als "Wonen" zijn bestemd voor:
a. woondoeleinden,
ter plaatse van de woning(en) met bijbehorende bijgebouwen
en erf;
b.
aan huis gebonden
beroepen als ondergeschikte functie;
c. beplantingen
dienende als landschappelijke inpassing,
met een visueel
afschermende functie naar het omliggende
gebied;
d.
groenvoorzieningen;
e. (onverharde) paden, wegen en
parkeervoorzieningen (op eigen erf);
De tot
"Wonen" aangeduide grond mag uitsluitend worden bebouwd ten dienste
van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven bestemming. Daarbij gelden de
hierna gestelde voorwaarden.
5.2.1.Ten
aanzien van woningen:
a. het
aantal woningen per bestemmingsvlak respectievelijk bebouwingsvlak niet
meer dan één;
b. de
inhoud van de woning binnen het bestemmingsvlak Wonen zoals aangegeven
op de plankaart mag niet meer bedragen
dan 600 m3 en bijgebouwen mogen in
alle gevallen niet groter zijn dan 200 m2;
c. gebouwhoogte:
zoals aangegeven op de verbeelding, maar steeds niet meer dan
een hoogte van 11 m;
d. alle
gebouwen worden voorzien van zadeldaken; eventueel uit te voeren met een
geknikt dakvlak (mansarde) of steekkap(pen);
e. de
onderlinge afstand tussen de bouwblokken is steeds meer dan 10 m;
f. de
afstand tot de kavelgrens bedraagt telkens meer dan 5 m tenzij op tekening
anders is aangegeven;
g. de maximale
voorgevelrooilijnen is gelijk gesteld met de uiterste grens van het
bestemmingsvlak c.q. het op tekening
aangegeven bouwvlak aan de wegzijde.
Voor de dimensionering achter deze
vastgelegde rooilijnen gelden e en f.
5.2.2.Ten
aanzien van bijgebouwen:
a. gelegen
binnen de aanduiding "Wonen" op de plankaart;
b. gezamenlijke
oppervlakte per woning: niet meer dan 200 m2;
c. hoogte
(hoogste punt gevelvlak): niet meer dan 4,5 m;
d. afstand tot
de perceelsgrens: niet minder dan 5 m, tenzij anders is aangegeven;
e. de afstand
tot het hoofdgebouw niet meer dan 15 m zal bedragen;
f.de afstand
tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd: niet minder dan 18 meter zal bedragen;
5.2.3.Ten
aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde:
a. hoogte van de overige bouwwerken, uitgezonderd
terreinafscheidingen: niet meer
dan 3 m;
b. hoogte van terreinafscheidingen: vóór de
voorgevelrooilijn niet meer dan 1,4 meter
en voor het overige niet meer dan 2 m.
5.3.1.Afwijkingen van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in:
-
lid
5.2.1 onder g voor het bouwen van gebouwen op een andere afstand tot de as van
de weg dan de op de plankaart opgenomen rooilijn, mits hierdoor het
stedenbouwkundige beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
-
lid
5.2.1 onder f voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse
perceelsgrens mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
-
lid
5.2.1 onder e voor het bouwen op een kortere afstand tot de belendede
bebouwing, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, de
kwaliteit van de groenvoorziening en duurzame instandhouding daarvan niet
onevenredig worden geschaad en hierdoor het stedenbouwkundig beeld niet wordt
aangetast;
-
lid
5.2.2 onder d voor het bouwen van een bijgebouw op een kortere afstand tot de
zijdelingse perceelsgrens mits de kwaliteit van de groenvoorziening en duurzame
instandhouding daarvan niet onevenredig worden geschaad;
-
lid
5.2.2 onder c voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 15
m van de woning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige
inrichting van het perceel.
-
lid
5.2.2 onder f voor het bouwen van bijgebouwen op een andere afstand tot de as
van de weg dan de in de regels opgenomen afstand van 18 meter, mits hierdoor
het stedenbouwkundige beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
De in lid 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning
kan slechts worden verleend, indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van eventueel aanliggende
waarden.
Binnen de bestemming “Wonen” is de uitoefening van
aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de
woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a. de omvang van de activiteit mag niet meer
bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing bij een
woning tot een maximum van 150 m²;
b. het gebruik mag geen nadelige invloed
hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige
toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
c. detailhandel
is niet toegestaan;
d. de activiteit wordt
uitgeoefend door de bewoner.
a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om
bij het verlenen van een omge-vingsvergunning voor activiteiten (als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo) in
strijd met het bestemmingsplan nadere eisen te stellen ten aanzien van het
bouwen.
Algemene voorwaarde daarbij is dat een
doelmatige bebouwing en gebruik overeenkomstig de bestemming niet onevenredig
belemmerd mag worden.
b. Nadere eisen ingevolge het bepaalde onder 8a
kunnen uitsluitend gesteld worden ten aanzien van de volgende bebouwingsaspecten:
- de afstand tot de perceelsgrenzen,
voorzover deze minder is dan 10 m;
- de afstand tot de detailbestemming
"water" voorzover deze minder bedraagt
dan 4 m;
- de afstand tot de weg waaraan wordt
gebouwd;
- de
situering van bebouwing op een perceel, zowel ten opzichte van elkaar,
als ten opzichte van ter plaatse aanwezige waardevolle bebouwing of beplanting;
- de afmetingen, dakhelling en/of kapvorm
van gebouwen en andere bouwwerken.
c. Nadere eisen ingevolge het bepaalde onder 8a
kunnen uitsluitend gesteld worden met het oog op de volgende belangen:
-
een goede landschappelijke
inpassing van de bebouwing in relatie tot de
omringende gebiedsbestemmingen;
-een goede stedenbouwkundige
inpassing m.n. in relatie tot de aangrenzende
en nabijgelegen bebouwing ingevolge de diverse detailbestemmingen;
-een goede verkeerskundige inpassing
ten opzichte van de weg waaraan
wordt gebouwd m.n. in verband met voldoende uitzicht van en/of voldoende
parkeerruimte op het bouwperceel;
-voldoende ruimte voor behoud van
bestaande of het aanbrengen van nieuwe
erfbeplanting ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing
van het totale bestemmingsvlak of bouwperceel;
-uitvoering van de plannen zoals
overeengekomen in de anterieure overeenkomst
tussen gemeente en initiatiefnemer;
-doelmatig onderhoud en
bereikbaarheid van waterlopen.
d. De voorschriften van de Bouwverordening ten
aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het
gestelde in artikel 8 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten
aanzien van de volgende onderwerpen:
- de
richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- bereikbaarheid
gebouwen voor wegverkeer;
- bereikbaarheid
voor gebouwen voor gehandicapten;
- parkeergelegenheid;
- ruimte
tussen bouwwerken;
- invloed
van de omgeving op een bouwwerk.
1. Het is verboden de in dit plan begrepen
gronden en daarop voorkomende opstallen te gebruiken, waaronder tevens verstaan
in gebruik te nemen of te laten gebruiken, voor een doel of op een wijze, die
strijdig is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming.
2. Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 1
van dit artikel wordt in ieder geval verstaan, voorzover niet rechtstreeks
dienend voor het normale gebruik overeenkomstig de bestemming:
- het
gebruik van gronden en opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
- het
gebruik van gronden en opstallen voor
doeleinden van handel, detailhandel
of bedrijf;
- het
gebruik van gronden en opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie, tenzij
expliciet toegestaan in deze voorschriften;
- het
gebruik van opstallen voor bewoning, behoudens bewoning van bedrijfswoningen en woningen
overeenkomstig dit plan;
- het
gebruik van gronden en/of opstallen dat in de voorschriften van hoofdstuk
1 en 2, in aanvulling op het bepaalde in dit artikel, eveneens als strijdig gebruik wordt aangemerkt.
3. Burgemeester en wethouders verlenen
vrijstelling van het bepaalde in lid 1 van dit artikel indien een strikte
toepassing van deze bepaling zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Met
inachtneming van het bepaalde in artikel 2.10 lid 2 van de Wabo moet een aanvraag omgevingsvergunning die in
strijd is met het bestemmingsplan worden gezien als een aanvraag om een
vergunning voor een activiteit bedoeld in artikel 2.1 eerste lid sub c. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd een omgevings-vergunning te verlenen voor
afwijkingen van de in navolgend schema genoemde bepalingen van het plan voor de
in datzelfde schema omschreven ontwikkelingen of veranderingen, met
inachtneming van de beschrijving in hoofdlijnen volgens artikel 8, voorzover relevant.
9.1. Algemeen
a. afwijking minimum- en maximummaten
Bij het
verlenen van vrijstelling voor het afwijken van de in deze voorschriften
voorgeschreven minimum- en maximummaten gelden de volgende voorwaarden:
- de
afwijking mag niet meer bedragen dan 10%;
- de
noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige,
bouwkundige of architectonische
inpassing dient aanwezig te zijn;
- deze
vrijstelling mag alleen worden toegepast indien elders in deze voor-
schriften geen andere vrijstellingen
zijn opgenomen voor afwijking van de
voorgeschreven maten.
b. bebouwing ten behoeve van algemeen nut
Bij het
verlenen van vrijstelling voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning
bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een functie ten
behoeve algemeen nut - zoals ten dienste van verkeer, waterhuishouding,
energievoorziening, telecommunicatie, dagrecreatief medegebruik, de wering van
milieuhinder en/of gevaar, de bescherming van diersoorten en/of wild, herdenkings-
of religieuze doeleinden gelden de volgende voorwaarden:
- de
oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m2;
- de
goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
- de
hoogte van gebouwen mag niet bedragen dan 4,5 m;
- de
hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer
bedragen
dan 15 m.
c. overschrijding bebouwingsgrens
Bij het
verlenen van vrijstelling voor overschrijding van de bebouwingsgrens gelden de
volgende voorwaarden:
- de
noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting moet aanwezig zijn;
- er
mogen geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
- de
wegbeheerder dient gehoord te worden.
Bij het
verlenen van vrijstelling voor afwijkende maatvoering gelden de volgende
voorwaarden:
1. deze vrijstelling mag uitsluitend verleend
worden voor de volgende
bebouwingsvoorschriften:
a. hoogte
van woningen en bouwwerken, tot maximaal 12,5 m;
b. de
hoogte van bijgebouwen bij woningen, tot maximaal 6,5 meter, mits dezevoldoende
ondergeschikt blijven aan de woning;
c. voor het bouwen van bijgebouwen op een
kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mits de belangen van derden
niet onevenredig worden geschaad;
d. voor het bouwen van gebouwen op een andere
afstand tot de as van de weg dan de op
de plankaart opgenomen rooilijn, mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de
verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
e. voor het bouwen van gebouwen op een kortere
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mits de kwaliteit van de
groenvoorziening en duurzame instandhouding daarvan niet onevenredig worden
geschaad;
f.voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan
15 m van de woning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige
inrichting van het perceel.
2. de
overige afwijkende maatvoering moet ter plaatse noodzakelijk zijn voor een doelmatige perceelsinrichting en/of
uitbreiding van of aansluiting op aanwezige bebouwing,
met een reeds op deze punten afwijkende maatvoering;
3. verkleining
van de afstand tot de weg is alleen toegestaan mits er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen
plaatsvinden en er voldoende parkeerruimte
op het eigen erf aanwezig blijft;
4. de
stedenbouwkundige structuur ten opzichte van omringende of direct aangrenzende bebouwing mag niet onevenredig
worden aangetast;
5. indien
het een woning betreft moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;
6. cultuurhistorische
en landschappelijke waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
7. er
dient rekening te worden gehouden met de bereikbaarheid en de mogelijkheden voor doelmatig
onderhoud langs waterlopen binnen 4 m vanaf de
insteek.
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd, op grond van en met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van de
Wet op de Ruimtelijke Ordening, het plan te wijzigen wat betreft de in
navolgend genoemde bestemmingen of onderdelen daarvan, met inachtneming van de
beschrijving in hoofdlijnen van artikel 11, voorzover relevant.
Burgemeesters en Wethouders volgen
bij het toepassen van de wijzigingsbevoegd-heid de in artikel 11 gegeven
procedure.
Bij deze wijziging gelden de
volgende voorwaarden:
-
in geval van een nieuwe of te wijzigen dubbelbestemming
"archeologisch waardevol gebied" dient er aantoonbaar, op grond van
onderzoek sprake te zijn van een nieuw gebied met zodanige archeologische
waarden, dat bescherming noodzakelijk is;
-
er dient hierover advies ingewonnen te worden bij de
Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM).
Bij deze wijziging gelden de
volgende voorwaarden:
-
het dient te gaan om aanleg of versterking van een
samenhangend netwerk van landschapselementen op lokaal niveau;
-
de aanleg van landschapselementen zal in overleg met de
direct belanghebbenden, alsmede de aangrenzende grondeigenaren of agrarische
bedrijven plaatsvinden, op basis van een voor een samenhangend deelgebied op te
stellen inrichtingsplan;
-
situering van nieuwe landschapselementen zal zoveel
mogelijk plaatsvinden in directe aansluiting op bestaande groenvoorzieningen
zoals landschapselementen en wegbeplantingen en/of bestaande waterlopen;
-
voorzover het particuliere gronden betreft zal aanleg
uitsluitend plaatsvinden op basis van vrijwilligheid;
-
aangrenzende gronden, met een agrarische
bodemexploitatie, moeten doelmatig als zodanig geëxploiteerd kunnen blijven
worden.
Bij deze wijziging gelden de
volgende voorwaarden:
-
het dient te gaan om het toevoegen van een extra
gebruiksmogelijkheid aan de betreffende gronden met een natuur- of agrarische
functie, m.n. in tijden van veel wateraanbod;
-
de aanleg van deze waterberging zal in overleg met direct
belanghebbenden alsmede de aangrenzende grondeigenaren / agrarische bedrijven
plaatsvinden, op basis van een voor het betreffende gebied op te stellen
inrichtingsplan;
-
aanleg zal uitsluitend plaatsvinden op basis van
vrijwilligheid en met instemming van de betreffende grondeigenaren;
-
de betreffende en aangrenzende gronden, met een
agrarische bodemexploitatie, moeten doelmatig als zodanig geëxploiteerd kunnen
blijven worden;
-
aanwezige natuur- en landschapswaarden mogen niet
onevenredig worden aangetast;
Indien Burgemeester en wethouders aan een afwijking als
bedoeld in deze planregels medewerking willen verlenen dient de procedure in
acht genomen te worden, zoals is bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet
bestuursrecht.
Indien en voor zover in deze regels word verwezen naar
andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze
luidden op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpplan.
Geen
bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht, indien daardoor een
ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende bouwperceel,
hetzij niet langer zou blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zou gaan
afwijken van het plan.
Voor de
toepassing van artikel 59 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt als
strafbaar feit aangemerkt, overtreding van het bepaalde in:
- artikel 6
- artikel 8
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan aanwezig of
in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens
een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet
wordt vergroot,de oppervlakte aan bijgebouwen
mag worden vergroot tot maximaal 150 m2 zolang:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit
geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevings-vergunning
wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
2.Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van
de inhoud van een bouwwerk als bedoeld
in het eerste lid met maximaal 10%.
3.Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd
zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
1. Het gebruik van gronden en
daarop voorkomende opstallen, strijdig met
het plan en dat bestaat op
het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, mag worden voortgezet. Dit geldt echter niet voor strijdig
gebruik dat:
- en al in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan;
- en dat een aanvang heeft genomen
nadat het voorheen geldende
bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen;
- en waartegen rechtens nog een
procedure ter beëindiging van dat
strijdige gebruik gevoerd wordt of redelijkerwijs nog gevoerd kan worden.
2. Het onder 1 bedoelde
strijdig gebruik mag na feitelijke beëindiging daarvan
niet worden hervat. Onder
feitelijke beëindiging wordt in ieder geval verstaan een onderbreking van het gebruik langer dan 3 jaar.
3. Het is verboden het met het
plan strijdig gebruik van grond en opstallen te wijzigen, indien hierdoor de afwijking van het plan
wordt vergroot.
Werken,
geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die afwijken van het plan en die in
uitvoering zijn op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, of
die nog kunnen worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde
vergunning, mogen worden voltooid.
Het plan kan worden aangehaald onder de titel:
"Bestemmingsplan Hellegatweg 1A - 2011".
De regels kunnen worden aangehaald onder de titel:
"Bestemmingsplanregels Hellegatweg 1A - 2011".
Mij bekend, de
waarnemend raadsgriffier der Gemeente Zundert, mevrouw M.
Braspenning-Hereijgers.
opdrachtgever 't
Meertje B.V. project BESTEMMINGSPLAN
HELLEGATWEG 1A onderdeel Bestemmingsplanregels nummer 1003-A datum 28 juni 2011 (bijgewerkt 26-10-2011
en 08-03-2012) Gegevens
aanvrager: Naam:
't Meertje B.V. t.a.v.
M.P.J.M. van den Berg Adres:
Meerkensweg 9 Postcode
en woonplaats:
5408 PB Volkel Telefoon:
0413-272307 Gemachtigde/ adviseur: P15 (stads)landschappen Postbus
1536 5602 BM Eindhoven ir. A.P.M.
Beerendonk |