Artikel 9          Gemengd

 

9.1             Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bedrijven met bijbehorende voorzieningen zoals aangegeven in de tabel ‘Gemengd’;

b      één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c       beroepsmatige activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van 30 van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdwoongebouw;

d      tuinen en erven;

e      (onverharde) paden en wegen en parkeervoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g      groenvoorzieningen.

 

9.2             Bouwregels

 

9.2.1  Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan.

b      het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan in de 'Tabel Gemengd' is aangegeven. Van dit bebouwingspercentage zijn bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen uitgezonderd;

c       gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

 

9.2.2  Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

b      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 13 m;

c       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 45°.

 

9.2.3  Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw toegestaan;

b      de inhoud van een hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan 600 ;

c       een hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;

d      de maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;

e      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de maximale contour 6 m;

f        vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot maximaal 10 m bouwhoogte;

g      indien een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;

h      de voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de voorgevelrooilijn;

i        in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van 25 onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’ zijn gelegen;

j        ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.

 

9.2.4  Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;

b      de afstand van bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 40 m;

c       de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 ;

d      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,10 m of ingeval van een aangebouwd bijgebouw waarbij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdwoongebouw hoger is dan 3,10 m, maximaal 0,25 m boven de hoogte van die eerste bouwlaag, maar in geen geval hoger dan 4 m;

e      de nokhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;

f        in het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een minimale ruimte van 25 onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven;

g      de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal 1 m te bedragen;

h      de totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal 22 m bedragen;

i        de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.

 

9.2.5  Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a      ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak;

b      onverminderd het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 9.2.3 en 9.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;

c       de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

 

9.2.6  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      op de gronden voor zover gelegen binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte maximaal 4 m bedragen met uitzondering van:

1      erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2,20 m mag bedragen;

2      verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;

3      voeder- en mestsilo’s waarvan de hoogte maximaal 13,5 m mag bedragen mits gesitueerd achter (het verlengde) van de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen;

4      het gebied vanaf 3 meter achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen de hoogte maximaal 13,5 m mag bedragen;

b      op de gronden voor zover gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal 2,20 m bedragen, met uitzondering van:

1      erfafscheidingen op de gronden tussen de naar de weg gekeerde bestemmingsgrenzen en het bouwvlak, waarvan de hoogte maximaal 1 m mag bedragen;

2      vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;

3      mag de bouwhoogte van voeder en mestsilo’s niet meer bedragen dan 13,5 m, mits gesitueerd achter (het verlengde) van de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen;

4      mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 13,5 m, met dien verstande dat op de strook grond gelegen tussen het gebied zoals omschreven in lid a en 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.

 

9.2.7  Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 9.2.1 tot en met 9.2.6 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.


9.3             Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

9.4             Afwijking van de bouwregels

 

9.4.1  Afwijking rieten kap

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

9.4.2  Afwijking energiezuinige bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 of de bestaande oppervlakte met maximaal 15 mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

9.4.3  Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2.3 onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:

a      maximaal de totale bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;

b      er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);


c       het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies vragen aan een ter zake deskundige.

 

9.4.4  Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2.4 onder e voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal 6 meter, onder de volgende voorwaarden:

a      het hoofdwoongebouw is een cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning;

b      de bouwhoogte van het hoofdwoongebouw bedraagt minimaal 8 meter;

c       door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

9.5             Specifieke gebruiksregels

 

9.5.1  Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a        het hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 van het bruto-vloeroppervlak;

b        vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van wonen;

c         gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

d        gronden voor open opslag.

 

9.5.2  Gebruik bijgebouwen

Bij een bedrijfswoning mag de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer bedragen dan 70 . Overige aangebouwde bijgebouwen dienen functioneel ondergeschikt te zijn aan de bedrijfswoning.

 

9.6             Afwijking gebruiksregels

 

9.6.1  Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1 onder b en c voor de uitoefening van:

-           beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 van het bruto-vloeroppervlak in het hoofdwoongebouw;

-           beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw;

-           bedrijfsmatige activiteiten in hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;

mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:

1      uitsluitend medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1, mits:

-        het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;

-        het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI).

2      vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

3      het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

4      het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        het geen uitoefening van detailhandel betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

g      per bouwperceel maximaal 50 van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik wordt genomen;

h      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

9.6.2  Afwijking bed & breakfast bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1 onder b en c voor de uitoefening van bed & breakfast in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw, mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:

1      het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer bedragen dan 100 ;

2      ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning;

3      de maximale verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast voorziening is één week;

4      permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer het volgende:

1      het gebruik moet naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;

2      het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

3      de voorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

g      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

9.6.3  Afwijking nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1 onder a, b, c en e voor nevenactiviteiten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de omgevingsvergunning mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat de beoogde activiteit geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      een nevenactiviteit is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;

c       als nevenactiviteit zijn uitsluitend toegestaan:

1  grondgebonden agrarische activiteiten;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

g      voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

 

9.7             Wijzigingsbevoegdheid

 

9.7.1  Vergroten agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of productiegerichte paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het uitbreiden van een agrarisch technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf of een productiegerichte paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de bevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      het bebouwingspercentage mag met maximaal 25% worden verhoogd;

c       noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of -ontwikkeling en financieel haalbaar;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

g      voorzien wordt in parkeren op eigen terrein;

h      burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

9.7.2  Omschakeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van een ander type bedrijf, te weten agrarisch technisch hulpbedrijf, agrarisch verwant bedrijf en/of niet-agrarische paardenhouderij, al dan niet gecombineerd met een agrarisch bedrijf, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de bevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      omschakeling naar een gebruiksgerichte paardenhouderij is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’;

c       wijziging is uitsluitend mogelijk binnen het al bestaande niet-agrarische bestemmings- en bouwvlak;

d      uitgangspunt is vermindering van de ruimtelijke uitstraling en verhoging van de ruimtelijke kwaliteit (o.a. door afbraak overtollige/andere vrijkomende bedrijfsgebouwen);

e      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

f        er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

g      het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

h      voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

i        burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

9.7.3  Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘’Wonen - AG’ voor zover het de voormalige bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      wijziging is uitsluitend toegestaan indien sprake is van een bestaande bedrijfswoning;

b      ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning geldt ten aanzien van de nieuwe bestemming het volgende:

1      Het bestemmings- en bouwvlak dat bij de te wijzigen bestaande bedrijfswoning behoort dient te vervallen;

2      Het toe te kennen bestemmingsvlak van de nieuwe woning mag maximaal 1.250 bedragen, waarbij zowel de breedte als de diepte van het bouwperceel maximaal 50 meter mag bedragen. Het resterende bestemmingsvlak krijgt een agrarische bestemming;

3      Het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe woning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;

c       ter plaatse van het toe te kennen bestemmingsvlak zoals bepaald onder lid c geldt ten aanzien van de bestaande gebouwen het volgende:

1      voor bijgebouwen zijn de regels in artikel 20.2.3 en 20.2.4 van toepassing. Met dien verstande dat de maximale oppervlakte aan bijgebouwen bepaald wordt door lid 20.2.3 onder f 1;

2      de resterende bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;

3      in aanvulling op lid 1 en 2 mag maximaal 50% van het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande gebouwen worden teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal 200 buiten het toe te kennen bouwvlak en binnen het toe te kennen bestemmingsvlak;

4      niet eerder mag de woning na wijziging in gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.

d      de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

e      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

f        er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

 

9.7.4  Wijziging voor vestiging van agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch’ ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van deze wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      wijziging is uitsluiten toegestaan voor een grondgebonden bedrijf en een overig-niet grondgebonden bedrijf;

c       de continuïteit en volwaardigheid van het bedrijf wijziging dient middels een bedrijfsplan te zijn aangetoond;

d      het totaal aantal bestaande agrarische bedrijven in de gemeente mag niet toenemen;

e      alvorens vestiging van een agrarisch bedrijf wordt toegepast dient door middel van een onderzoek eerst aangetoond te worden dat de verplaatsing en hervestiging van het agrarische bedrijf niet mogelijk is op een locatie van een te beëindigen of reeds beëindigd agrarisch bedrijf;

f        binnen het bestaande bouwvlak dient een nieuw bouwvlak gesitueerd te worden op basis van de nieuwe erfindeling en de richtlijnen voor het toekennen van een bouwvlak bij de agrarische (detail)bestemming;

g      indien nodig moet bij een te verplaatsen veehouderij, in verband met dierwelzijn en toezicht, het mogelijk zijn een nieuwe bedrijfswoning op te richten, mits in de bestaande situatie op het bijbehorende perceel nog geen woning aanwezig is;

h      de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

i        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan) zowel voor de nieuwe als de te verlaten locatie;

j        er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

k      omtrent de voorwaarden met betrekking tot de agrarische bedrijfsvoering vraagt het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

9.7.5  Wijziging voor bouwen 1e bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen door het verwijderen van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ uitgesloten ten behoeve van de bouw van een 1e bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      de wijziging kan alleen worden verleend indien deze noodzakelijk is in verband met de bedrijfsvoering;

b      de wijziging kan alleen worden verleend bij een volwaardig en perspectiefvol bedrijf, welke gebonden is aan het buitengebied;

c       er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfbeplantingsplan;

d      de bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        er dient vooraf advies te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

9.7.6  Herbouw bedrijfswoning op andere locatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      de herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan 10 m afwijken van de bestaande funderingen/locatie.

b      de nieuwe voorgevelrooilijn mag maximaal 3 m achter de bestaande voorgevelrooilijn gesitueerd worden;

c       het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe bedrijfswoning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;

d      het hoofdwoongebouw mag maximaal 600 bedragen;

e      de afstand tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

f        de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

 

Tabel ‘Gemengd’

 

Aanduiding Speciifieke vorm van gemengd (Sgd)

Adres

 

functie/soortbedrijf

Maximaal bebouwingspercentage

Sgd-1

Nieuwevaart

49

Niet-agrarische, productiegerichte paardenhouderij

50

Sgd-2

Parallelweg

9

Niet-agrarische, productiegerichte paardenhouderij

35

Sgd-3

Nieuwevaart

83/85

Niet-agrarische, productiegerichte paardenhouderij

65

Sgd-4

Parallelweg

7

Manege

65