De voor 'Agrarisch' aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a agrarische doeleinden, in
de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
b reëel of volwaardig
grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende voorzieningen ter plaatse
van de aanduiding ‘bouwvlak’ met dien verstande dat:
–
ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ tevens
intensieve veehouderijen met bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan met
uitzondering van een intensieve geiten-/schapenhouderij;
–
een intensieve geiten-/schapenhouderij met bijbehorende voorzieningen
alleen is toegestaan indien dit als zodanig is aangeduid in de ‘Tabel
Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’;
–
ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ tevens
glastuinbouwbedrijven met bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan;
–
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - nevenberoepsbedrijf’ tevens een nevenberoepsbedrijf
is toegestaan;
c één bedrijfswoning ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
d beroepsmatige activiteiten
in het hoofdwoongebouw, op een maximum van
e mestzakken, ter plaatse van
de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – mestzak’;
f
loonwerkactiviteiten als nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
vorm van agrarisch - loonwerkactiviteiten’;
g tuinen en erven;
h (onverharde) paden, wegen
en parkeervoorzieningen;
i
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
j
extensief dagrecreatief medegebruik;
k behoud, herstel en
ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en
cultuurhistorische waarden in het
algemeen en in het bijzonder voor:
–
beslotenheid, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van
agrarisch – beslotenheid’;
–
hydrologische waarden, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm
van agrarisch – hydrologische waarden’;
–
cultuurhistorisch waardevolle verkaveling, ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - cultuurhistorisch waardevolle
verkaveling’.
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken
gelden de volgende bepalingen:
a per bouwvlak is bebouwing
ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan. Indien tussen
bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt
als één bouwvlak;
b het bebouwingspercentage
van een bouwvlak met een aanduiding ‘intensieve veehouderij’ of ‘glastuinbouw’
mag niet meer bedragen dan in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’
is aangegeven. Van dit bebouwingspercentage zijn bedrijfswoning en bijbehorende
bijgebouwen uitgezonderd;
c gebouwen zijn uitsluitend
toegestaan binnen het bouwvlak;
d de afstand van gebouwen tot
de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt minimaal
e de afstand van gebouwen tot
de overige bouwvlakgrenzen bedraagt minimaal
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van
bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a er is maximaal één bouwlaag
toegestaan;
b de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
c de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
d de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 45º;
e kassen mogen uitsluitend
worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’;
f
in afwijking van het bepaalde onder e mogen teeltondersteunende kassen
worden gebouwd op bouwvlakken die niet zijn aangeduid als ‘glastuinbouw’,
waarbij geldt dat:
1
de oppervlakte niet meer mag bedragen dan
2
de afstand tot (bedrijfs)woningen op
naastgelegen percelen niet minder mag bedragen dan
g In afwijking van het
bepaalde onder a tot en met f is het niet toegestaan bebouwing op te richten ten
behoeve van een intensieve geiten-/schapen-houderij
ter plaatse van een bouwvlak met de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ welke
in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’ een nadere
specificatie voor geiten-/schapenhouderij hebben.
3.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a ter plaatse van de
aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw
toegestaan;
b de inhoud van een
hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan
c een
hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
d de
maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;
e ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de
maximale contour
f
vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald,
wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45
graden tot maximaal
g indien
een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor
een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning
voor het bouwen
is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de
richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak
van het gedeelte van het hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is
gelegen;
h de
voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht
in de voorgevelrooilijn;
i
in het verlengde van de zijgevel achter het
hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van
j
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour
worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande
dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.
3.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bijgebouwen zijn
uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
b Bijgebouwen dienen op een
afstand van ten minste
c De afstand van bijgebouwen
tot de woning mag niet meer bedragen dan
d De gezamenlijke oppervlakte
mag niet meer bedragen dan
e De goothoogte mag niet meer
bedragen dan
f
De nokhoogte mag niet meer bedragen dan
g In het verlengde van de
zijgevels achter de bedrijfswoning dient een minimale ruimte van
h De afstand van vrijstaande
bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal
i
De totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde
bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag
maximaal
j
De dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt
gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.
3.2.5 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a De afstand van ondergrondse
bouwwerken tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt
minimaal
b Onverminderd het bepaalde
in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van een bedrijfswoning uitsluitend
toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 3.2.3 en 3.2.4 bebouwing is toegestaan,
ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is.
c De verticale diepte van het
ondergrondse bouwwerk mag maximaal
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak, gelden de volgende
bepalingen:
a In het gebied tussen de
naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak en
1
mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet
meer bedragen dan
2
mag de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer bedragen dan
3
mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet
meer bedragen dan
b In overige gevallen:
1
mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet
meer bedragen dan
2
mag de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen niet meer
bedragen dan
3
mag de bouwhoogte van voeder en mestsilo’s niet meer bedragen dan
4
mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet
meer bedragen dan
c In afwijking van het
bepaalde onder a en b is het niet toegestaan bebouwing op te richten ten
behoeve van een intensieve geiten-/schapenhouderij ter plaatse van een bouwvlak
met de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ welke in de ‘Tabel Intensieve
veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’ een nadere specificatie voor
geiten-/schapenhouderij hebben.
3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, gelden de volgende
bepalingen:
a Permanente
teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.
b De bouwhoogte van
tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende
voorzieningen te weten vraatnetten en boomteelthekken
mag niet meer bedragen dan
c De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan
d De bouwhoogte van
mestzakken, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch –
mestzak’ mag niet meer bedragen dan
e De bouwhoogte van overige
bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan
3.2.8 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 3.2.1 tot en met 3.2.7
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing
(plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve
van:
a
een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b
het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de
bezonning en de privacy;
c
het bevorderen van de verkeers-, sociale en
brandveiligheid.
3.4.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 3.2.1 onder c voor het
bouwen van hulpgebouwen en gebouwen ten behoeve van extensief dagrecreatief
medegebruik buiten het bouwvlak, onder de volgende voorwaarden:
1
De oppervlakte mag niet meer bedragen dan
2
De goothoogte mag niet meer bedragen dan
3
De bouwhoogte mag niet meer dan
4
De afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens
mag niet minder bedragen dan
Dit
lid is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding ‘natuurontwikkeling’.
b lid 3.2.2 onder f voor het bouwen
van een teeltondersteunende kas binnen het bouwvlak met een grotere oppervlakte
tot maximaal
1
Vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsvoering.
2
De aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
3
Er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).
4
Vergroting mag niet leiden tot een omschakeling naar een
glastuinbouwbedrijf.
5
Het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan
het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of
instantie.
c lid 3.2.7 voor het bouwen
van hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige
teeltondersteunende voorzieningen te weten boomteelthekken
en vraatnetten onder de volgende voorwaarden:
1
Bouwen dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsvoering.
2
De aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
3
Er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).
4
Het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan
het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of
instantie.
d lid 3.2.3 onder b voor het
vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal
1
De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het
(ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd.
2
Door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden
gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.4.2 Afwijking energiezuinige bedrijfswoning
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 3.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij
de bestaande inhoud met maximaal
a De omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een
bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt.
b Door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.4.3 Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3
onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle
bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:
a
Maximaal de totale bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de
woonfunctie.
b
Er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing
middels een erfinrichtingsplan (o.a. een
beplantingsplan).
c
Het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de bebouwing moet
gewaarborgd zijn. Omtrent
dit onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit
advies vragen aan een ter zake deskundige.
3.4.4 Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4
onder f voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal
a
Het hoofdwoongebouw is een cultuurhistorisch waardevolle
bedrijfswoning.
b
De bouwhoogte van het hoofdwoongebouw bedraagt minimaal
c
Door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden
gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a
het hoofdwoongebouw ten behoeve van
beroepsmatige activiteiten op meer dan
b
vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van
wonen;
c
gronden en bouwwerken voor de huisvesting
van tijdelijke werknemers;
d
gronden en bouwwerken ten behoeve van
een seksinrichting, escortbedrijf
en/of straatprostitutie;
e
gronden buiten het bouwvlak voor open
opslag;
f
gronden buiten het bouwvlak voor
voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Hieronder vallen in ieder
geval de volgende voorzieningen: voedersilo/-platen, buitenrijbak
voor paarden, mestopslag, hooiopslag, tapmolen, longeercirkel,
waterbassin;
g
gronden buiten het bouwvlak voor permanente
teeltondersteunende voorzieningen.
3.5.2 Gebruik bijgebouwen
Bij een bedrijfswoning mag
de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer
bedragen dan
3.6.1 Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.1 lid a en d voor de uitoefening van:
-
beroepsmatige activiteiten op meer dan
-
beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en)
bij het hoofdwoongebouw;
-
bedrijfsmatige activiteiten in
hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open
constructie;
mits:
a
de woonfunctie in overwegende mate behouden
blijft;
b
bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk
doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:
1
uitsluitend medewerking wordt verleend voor
het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1
behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard
en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1,
mits:
-
het geen geluidzoneringsplichtige
inrichting betreft;
-
het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld
in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
milieubeheer (BEVI).
2
vast dient te staan dat het gebruik een
kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3
het gebruik naar aard met het karakter van
de omgeving in overeenstemming moet zijn;
4
het gebruik de woonfunctie dient te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het
hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning
is;
c
het niet betreft zodanig
verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
d
op het bij de bedrijfswoning behorende
bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt
aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning
behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden
ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
e
wordt voorzien in het parkeren op eigen
terrein;
f
het geen uitoefening van detailhandel
betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en
ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
g
per bouwperceel maximaal
3.6.2 Afwijking nevenactiviteiten
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 3.1 onder a voor nevenactiviteiten, waarbij moet worden voldaan
aan de volgende voorwaarden:
a het uitoefenen van
nevenactiviteiten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
b de volgende
nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan binnen het
bouwvlak:
1
agrarisch technisch hulpbedrijven, met
uitzondering van bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met
relatief veel verkeersbewegingen;
2
agrarische verwante bedrijven, met
uitzondering van bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met
dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;
3
statische opslag met uitzondering van
statische opslag die ten dienste staat van een elders gevestigd niet-agrarisch
bedrijf;
4
niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij;
5
verkoop streekgebonden producten:
6
extensieve dagrecreatiepunten;
7
extensieve verblijfsrecreatie;
8
ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ zijn tevens de
volgende nevenactiviteiten toegestaan:
-
alle soorten agrarisch technische hulpbedrijven en agrarisch
verwante bedrijven;
-
alle soorten niet agrarische paardenhouderijen.
c het uitoefenen van
nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid b is binnen gebouwen toegestaan tot een
maximale oppervlakte van:
1
agrarisch technische hulpbedrijven:
2
agrarisch verwante bedrijven:
3
statische opslag:
4
paardenhouderijen:
5
verkoop streekgebonden producten:
6
extensieve dagrecreatiepunten:
7
extensieve verblijfsrecreatie met uitzondering van bed & breakfast:
8
bed & breakfast: 100m² in het
hoofdwoongebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw in
maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers, waarbij minimaal
1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning.
Maximum verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast
is 1 week. Een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan.
d het
uitoefenen van nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid c is in de open lucht
toegestaan tot een maximale oppervlakte van
1
open opslag ten behoeve van nevenactiviteiten is niet toegestaan;
2
extensieve verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerterrein is
toegestaan tot een maximale oppervlakte van
3
buitenrijbak voor paarden is toegestaan tot een maximale oppervlakte
van
e een
combinatie van verschillende nevenactiviteit is ook toegestaan, maar de totale te
gebruiken bebouwing/gronden moet beperkt blijven tot de maximale maat van de
nevenactiviteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per
nevenactiviteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden
overschreden;
f
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige
landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan
(o.a. een beplantingsplan);
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h het betreft niet zodanig
verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
i
voorzien wordt in parkeren op eigen
terrein.
3.7.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of
in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen buiten het bouwvlak
de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het aanbrengen van
oppervlakteverhardingen groter dan
b ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – beslotenheid’:
1
het verwijderen van landschapselementen;
2
het verharden van onverharde paden en
wegen;
3
het graven, dempen, danwel
verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen,
greppels en poelen;
c ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – hydrologische waarden’:
1
het verlagen, vergraven, ophogen of
egaliseren van de bodem indien het betreft verzetten van grond van meer dan
2
het diepploegen, diepwoelen
of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de
aanleg van leidingen, allen dieper dan
3
het graven, dempen, dan wel verdiepen,
vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels;
4
het verlagen van de waterstand anders dan
door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen,
met uitzondering van grondwateronttrekkingen.
d ter plaatse van de
aanduiding ‘cultuurhistorisch waardevol’:
1
het verlagen, vergraven, ophogen of
egaliseren van de bodem;
2
het diepploegen, diepwoelen
of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de
aanleg van leidingen, allen dieper dan
3
het graven, dempen, danwel
verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en
greppels;
4
het verwijderen van landschapselementen;
5
het verwijderen van onverharde wegen of
paden.
3.7.2 Uitzonderingen
Het in lid 3.7.1 vervatte
verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of
gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn,
dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden
uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.7.3 Toelaatbaarheid
De in lid 3.7.1 genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
a geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de
bestemmingsomschrijving genoemde waarden;
b het bevoegd waterstaatsgezag gehoord wordt bij het toepassen van het
bepaalde in lid 3.7.1. lid c.
3.8.1 Wijzigen ten behoeve van vormverandering bouwvlak
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van
het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien
dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat
wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h
Natuurbeschermingswet 1998;
b de
oppervlakte van het bouwvlak mag niet toenemen;
c de
wijziging is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of
-ontwikkeling en financieel haalbaar;
d er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
e er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
f
burgemeester en wethouders vragen
voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige
commissie of instantie.
3.8.2 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak (1)
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het
bouwvlak ter plaatse van de ‘wro-zone –
wijzigingsgebied’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien
dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt
voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet
1998.
3.8.3 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak (2)
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het
bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien
dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat
wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h
Natuurbeschermingswet 1998;
b vergroting
is uitsluitend toegestaan voor agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve
veehouderijen en/of glastuinbouwbedrijven.
c de
wijziging is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering – of
ontwikkeling en financieel haalbaar;
d de
wijziging is noodzakelijk voor volwaardigheid op termijn of om van nevenberoepsbedrijf naar een volwaardig hoofdberoepsbedrijf
te komen;
e uitbreiding
van een nevenberoepsbedrijf naar een volwaardig hoofdberoepsbedrijf is uitsluitend toegestaan indien het
een grondgebonden agrarisch bedrijf betreft;
f
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige
landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan
(o.a. een beplantingsplan);
g er
mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de
milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
h het
agrarisch bouwvlak mag tot max.
1
max.
2
max.
3
max.
i
de aanwezige landschaps-
en natuurwaarden en cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast;
j
vergroting mag niet leiden tot een
glastuinbouwbedrijf;
k burgemeester
en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een
ter zake deskundige commissie of instantie.
3.8.4 Wijzigen ten behoeve van nieuwvestiging agrarische bedrijven
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging
van een bestaand reëel of volwaardig agrarisch bedrijf vanwege het algemeen belang,
waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a van
deze wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien
dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat
wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h
Natuurbeschermingswet 1998;
b de
wijziging is uitsluitend toegestaan voor een grondgebonden bedrijf en een overig-niet grondgebonden bedrijf;
c de
continuïteit en volwaardigheid van het bedrijf na wijziging dient middels een
bedrijfsplan te zijn aangetoond;
d het
totaal aantal bestaande agrarische bedrijven in de gemeente mag niet toenemen;
e alvorens
deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast dient door middel van een onderzoek
eerst aangetoond te worden dat de verplaatsing en hervestiging van het
agrarische bedrijf niet mogelijk is op een locatie van een te beëindigen of
reeds beëindigd agrarisch bedrijf en er vervolgens ook geen sprake is van
bestaande bebouwing die voor gebruik voor het agrarisch bedrijf in aanmerking
komt. Daarbij is de voorkeursvolgorde van locaties als volgt:
1
hergebruik van bestaand agrarisch bouwvlak;
2
hergebruik van niet-agrarisch bouwvlak;
3
woonkavel;
4
geheel nieuwe locatie (nieuwvestiging).
Bij het zoeken naar hergebruik van een bestaand
agrarisch bouwblok dient gezocht te worden in de volgende gemeentes: Waalwijk, Aalburg, Dongen, Geertruidenberg,
Heusden, Loon op Zand, Oosterhout, Werkendam, Woudrichem;
f
nieuwvestiging kan uitsluitend plaatsvinden
onder gelijktijdige wijziging van de huidige bestemming van het te verplaatsen
agrarische bedrijf, waarbij de ter plaatse geldende bedrijfsbestemming en het
agrarisch bedrijf wordt opgeheven en er een andere passende bestemming wordt
toegekend;
g de
aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden
mogen niet onevenredig worden aangetast;
h er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
i
er mag geen onaanvaardbare situatie
ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en
externe veiligheid;
j
burgemeester en wethouders vragen
voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige
commissie of instantie.
3.8.5 Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduidingen ‘intensieve veehouderij’ en ‘glastuinbouw’
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat de aangegeven
aanduidingen ‘intensieve veehouderij’ en ‘glastuinbouw’ worden verwijderd
indien de betreffende intensieve veehouderij of het glastuinbouwbedrijf ter
plaatse is beëindigd en is omgeschakeld naar grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien
dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat
wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h
Natuurbeschermingswet 1998.
3.8.6 Wijzigen ten behoeve van omschakeling
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een
niet grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij
en/of glastuinbouwbedrijf, onder de volgende voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien
dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat
wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h
Natuurbeschermingswet 1998;
b wijziging
is uitsluitend toegestaan binnen een al bestaand agrarisch bouwvlak;
c uitgangspunt
is vermindering van de ruimtelijke uitstraling en verhoging van de ruimtelijke
kwaliteit;
d er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
e er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
f
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
en de feitelijke ontsluitingssituatie;
g voorzien wordt in parkeren op eigen
terrein.
3.8.7 Wijzigen ten behoeve van bouwen 1e bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigingen door het opnemen van een aanduiding
‘bedrijfswoning’ ten behoeve van de bouw van een 1e bedrijfswoning, waarbij
moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a wijziging
is noodzakelijk in verband met de bedrijfsvoering;
b de
continuïteit en volwaardigheid van het bedrijf dient middels een bedrijfsplan
te zijn aangetoond;
c wijziging
is uitsluitend toegestaan binnen het bestaande agrarische bouwvlak.
d er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (onder andere een
beplantingsplan);
e er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
f
burgemeester en wethouders vragen
voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige
commissie of instantie.
3.8.8 Wijzigen naar Wonen
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen - AG' voor
zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt
voldaan aan de volgende voorwaarden:
a alvorens
deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek
eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of
volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak
daarvoor niet aanwezig is;
b ter
plaatse van de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning geldt ten aanzien
van de nieuwe bestemming het volgende:
1
wijziging is uitsluitend toegestaan binnen
het bestaande bouwvlak;
2
het bouwvlak dat bij de te wijzigen
voormalige agrarische bedrijfswoning behoort dient gelijktijdig te vervallen;
3
het toe te kennen bestemmingsvlak van de woning
mag maximaal
4
het toe te kennen bouwvlak van de woning is
c ter
plaatse van het toe te kennen bestemmingsvlak zoals bepaald onder lid b geldt
ten aanzien van de bestaande gebouwen het volgende:
1
voor bijgebouwen zijn de regels in artikel
20.2.3, 20.2.4 en 20.2.7 van toepassing. Met dien verstande dat de maximale
oppervlakte aan bijgebouwen bepaald wordt door lid 20.2.3 onder f 1;
2
de resterend voormalige agrarische
bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of
gemeentelijke monumenten;
3
niet eerder mag de woning na wijziging in
gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige agrarische bedrijfsbebouwing,
exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.
d indien
deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast binnen een bebouwingsconcentratie
dan geldt in aanvulling op het bepaalde in lid c.1 het volgende:
1
van het bepaalde in lid 2, 3 en 4 kan geen
gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft
plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling,
sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging
Veehouderijtakken of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
2
maximaal 50% van het overtollige te slopen
oppervlak aan bestaande gebouwen mag worden teruggebouwd en/of in stand worden
gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal
3
in plaats van het bepaalde in lid 2 en 4 is
het mogelijk een aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarisch -
kleinschalige bedrijfsactiviteit’ op te nemen indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
-
uitsluitend wordt medewerking verleend aan
kleinschalige bedrijfsactiviteiten indien sprake is van beroeps- of
bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen) die genoemd zijn in bijlage 1 behorende
bij deze regels of, indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en
invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1 mits
het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft
en geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit
externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI);
-
maximaal 1/3 van het oppervlak aan
voormalige bedrijfsbebouwing mag als bijgebouw worden gebruikt of nieuw worden
gebouwd voor de kleinschalige bedrijfsactiviteit met een minimum van
-
het gebruik dient de woonfunctie te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het
hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de
bedrijfswoning is;
-
detailhandel is alleen toegestaan als
niet-zelfstandige en ondergeschikte nevenactiviteit rechtstreeks voortvloeiend
uit de vervolgactiviteit;
-
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
en de feitelijke ontsluitingssituatie;
-
voorzien wordt in parkeren op eigen
terrein.
4
in plaats van het bepaalde in lid 2 en 3 is
het mogelijk een aanduiding ‘statische opslag’ op te nemen indien wordt voldaan
aan de volgende voorwaarden:
-
uitsluitend wordt medewerking verleend aan
statische opslag indien sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten
(bij wonen) die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of, indien
zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te
stellen zijn met bedrijven in bijlage 1. Uitgesloten is statische opslag ten
dienste van een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
-
maximaal 1/3 van het oppervlak aan
voormalige bedrijfsbebouwing mag als bijgebouwen worden gebruikt of nieuw worden
gebouwd voor de statische opslag met een minimum van
-
het gebruik dient de woonfunctie te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het
hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de
bedrijfswoning is;
-
detailhandel is alleen toegestaan als
niet-zelfstandige en ondergeschikte nevenactiviteit rechtstreeks voortvloeiend
uit de vervolgactiviteit;
-
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
en de feitelijke ontsluitingssituatie;
-
voorzien wordt in parkeren op eigen
terrein.
e de
aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen
niet onevenredig worden aangetast;
f
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en
stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan
(o.a. een beplantingsplan);
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid.
3.8.9 Wijziging ten behoeve van uitbreiding wonen
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een bestemming ‘Wonen – AG’ met een
aanduiding ‘geen gebouwen toegestaan’ indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a van
deze wijzigingsbevoegdheid mag alleen gebruik worden gemaakt indien:
1
het huidige bouwperceel van de woning is
gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’;
2
het huidige bouwperceel van de woning is
gelegen buiten en direct grenzend aan het plangebied.
b de
uitbreiding van de woonbestemming dient te worden gesitueerd direct grenzend
aan het bouwperceel van de woning waarbij de uitbreiding wordt gerealiseerd;
c de
uitbreiding van de woonbestemming mag maximaal
d er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).
3.8.10 Wijziging ten behoeve van het verwijderen van een bouwvlak
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat een aangegeven bouwvlak
wordt verwijderd indien het betreffende agrarische bedrijf ter plaatse is
beëindigd.
3.8.11 Wijziging naar agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of niet-agrarische paardenhouderij
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een
agrarisch technisch hulpbedrijf, een agrarisch verwant bedrijf en/of
niet-agrarische paardenhouderij, indien wordt voldaan
aan de volgende voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien
dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat
wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h
Natuurbeschermingswet 1998;
b alvorens
deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek
eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of
volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak
daarvoor niet aanwezig is;
c van
deze wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze
locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in
het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling,
sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging
Veehouderijtakken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
d wijziging
is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van
agrarisch – beslotenheid’, en/of ‘specifieke vorm van agrarisch - hydrologische
waarden’ en/of ‘specifieke vorm van agrarisch - cultuurhistorisch waardevolle
verkaveling’ alsmede ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ in
gebieden zonder waarden;
e wijziging
is toegestaan uitsluitend binnen het bestaande bouwvlak;
f
de volgende vervolgactiviteiten zijn
toegestaan:
1
Agrarisch technische hulpbedrijven, met
uitzondering van bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met
relatief veel verkeersbewegingen;
2
Agrarisch verwante bedrijven, met
uitzondering van bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met
dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;
3
Niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij;
4
Ter plaatse van de aanduiding
‘bebouwingsconcentratie’ zijn tevens de volgende vervolgactiviteiten
toegestaan:
-
Alle soorten agrarisch technische
hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven;
-
Alle soorten niet-agrarische paardenhouderijen.
g het
uitoefenen van vervolgactiviteiten in gebouwen is toegestaan tot een maximale
oppervlakte van:
1
Agrarisch technische hulpbedrijven:
2
Agrarisch verwante bedrijven:
3
Paardenhouderijen:
De resterende bestaande agrarische
bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of
gemeentelijke monumenten;
h In
geval van wijziging naar de bestemming ‘Gemengd’ mogen grondgebondenheid en niet-grondgebonden activiteiten worden gecombineerd;
i
de aanwezige natuurwaarden,
landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast;
j
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige
landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan
(o.a. een beplantingsplan);
k het
betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot
een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de
feitelijke ontsluitingssituatie;
l
voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.
m er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid.
3.8.12 Vergroten agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of paardenhouderij
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het uitbreiden van een
agrarisch technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf of een paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a van
de bevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond
dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante
effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de
voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b het
bestemmingsvlak mag met maximaal 25% worden vergroot;
c noodzakelijk
uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of -ontwikkeling en financieel
haalbaar;
d er
dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. beplantingsplan);
e er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
f
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
en de feitelijke ontsluitingssituatie;
g voorzien wordt in parkeren
op eigen terrein.
h burgemeester
en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een
ter zake deskundige commissie of instantie.
3.8.13 Herbouw bedrijfswoning op andere locatie
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het
herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde
bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a de herbouw dient op de
andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan
b de nieuwe voorgevelrooilijn
mag maximaal
c de afstand tot de overige
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
d het toe te kennen bouwvlak
van de nieuwe bedrijfswoning is
e het hoofdwoongebouw mag
maximaal
f
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven
mogen niet onevenredig worden beperkt;
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan
(o.a. een beplantingsplan).
3.8.14 Wijziging ten behoeve van intensieve geiten-/schapenhouderij
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de regels te wijzigen in die zin dat:
a ter plaatse van de
aanduiding ‘intensieve veehouderij’ ook een geiten-/schapenhouderij is
toegestaan indien dit vanwege wet- en regelgeving mogelijk is;
b de nadere specificatie voor
geiten-/schapenhouderij zoals opgenomen in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen
en glastuinbouwbedrijven’ kan worden verwijderd indien de betreffende
geiten-/schapenhouderij ter plaatste is beëindigd en/of deze aanduiding vanwege
wet- en regelgeving niet meer nodig is.
Tabel Intensieve veehouderijen
en glastuinbouwbedrijven
Adres |
|
Aanduiding |
Maximaal bebouwings- percentage |
Capelseweg |
1 |
Glastuinbouw |
90 |
Capelseweg |
21 |
Intensieve veehouderij |
60 |
Hoge
Akkerweg |
21 |
Intensieve veehouderij Nadere specificatie: geitenhouderij |
50 |
Ravenbosweg |
25 |
Glastuinbouw |
65 |
Stadhoudersdijk |
20A |
Intensieve veehouderij |
50 |
Vrouwkensvaartsestraat |
16 |
Intensieve veehouderij Nadere specificatie: geitenhouderij |
50 |