Artikel 3          Agrarisch

3.1             Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

b      reëel of volwaardig grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ met dien verstande dat:

      ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ tevens intensieve veehouderijen met bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan met uitzondering van een intensieve geiten-/schapenhouderij;

      een intensieve geiten-/schapenhouderij met bijbehorende voorzieningen alleen is toegestaan indien dit als zodanig is aangeduid in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’;

      ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ tevens glastuinbouwbedrijven met bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan;

      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - nevenberoepsbedrijf’ tevens een nevenberoepsbedrijf is toegestaan;

c       één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

d      beroepsmatige activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van 30 van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdwoongebouw;

e      mestzakken, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – mestzak’;

f        loonwerkactiviteiten als nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - loonwerkactiviteiten’;

g      tuinen en erven;

h      (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

i        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

j        extensief dagrecreatief medegebruik;

k      behoud, herstel en ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor:

      beslotenheid, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – beslotenheid’;

      hydrologische waarden, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – hydrologische waarden’;

      cultuurhistorisch waardevolle verkaveling, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - cultuurhistorisch waardevolle verkaveling’.

 


3.2             Bouwregels

 

3.2.1  Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a      per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan. Indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak;

b      het bebouwingspercentage van een bouwvlak met een aanduiding ‘intensieve veehouderij’ of ‘glastuinbouw’ mag niet meer bedragen dan in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’ is aangegeven. Van dit bebouwingspercentage zijn bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen uitgezonderd;

c       gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

d      de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt minimaal 5 m. Indien de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning op een grotere afstand ligt van de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak dienen gebouwen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning gesitueerd te worden;

e      de afstand van gebouwen tot de overige bouwvlakgrenzen bedraagt minimaal 3 m.

 

3.2.2  Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      er is maximaal één bouwlaag toegestaan;

b      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

c       de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 13 m;

d      de dakhelling mag niet meer bedragen dan 45º;

e      kassen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’;

f        in afwijking van het bepaalde onder e mogen teeltondersteunende kassen worden gebouwd op bouwvlakken die niet zijn aangeduid als ‘glastuinbouw’, waarbij geldt dat:

1      de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.000 ;

2      de afstand tot (bedrijfs)woningen op naastgelegen percelen niet minder mag bedragen dan 20 m.

g      In afwijking van het bepaalde onder a tot en met f is het niet toegestaan bebouwing op te richten ten behoeve van een intensieve geiten-/schapen-houderij ter plaatse van een bouwvlak met de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ welke in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’ een nadere specificatie voor geiten-/schapenhouderij hebben.

 

3.2.3  Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw toegestaan;

b      de inhoud van een hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan 600 ;

c       een hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;

d      de maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;

e      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de maximale contour 6 m;

f        vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot maximaal 10 m bouwhoogte;

g      indien een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;

h      de voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de voorgevelrooilijn;

i        in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van 25 onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’ zijn gelegen;

j        ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.

 

3.2.4  Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

b      Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.

c       De afstand van bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 40 m.

d      De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 .

e      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,10 m of ingeval van een aangebouwd bijgebouw waarbij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdwoongebouw hoger is dan 3,10 m, maximaal 0,25 m boven de hoogte van die eerste bouwlaag, maar in geen geval hoger dan 4 m.

f        De nokhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

g      In het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een minimale ruimte van 25 onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven.

h      De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal 1 m te bedragen.

i        De totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal 22 m bedragen.

j        De dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.

 

3.2.5  Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a      De afstand van ondergrondse bouwwerken tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt minimaal 5 m. De afstand van ondergrondse bouwwerken tot de overige bouwvlakgrenzen bedraagt minimaal 3 m.

b      Onverminderd het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 3.2.3 en 3.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is.

c       De verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

 

3.2.6  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:

a      In het gebied tussen de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak en 5 meter daarachter alsmede vóór de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1      mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan 1 m;

2      mag de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer bedragen dan 6 m;

3      mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedragen dan 1 m.

b      In overige gevallen:

1      mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan 2,2 m;

2      mag de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen niet meer bedragen dan 6 m;

3      mag de bouwhoogte van voeder en mestsilo’s niet meer bedragen dan 13,5 m, mits gesitueerd achter (het verlengde) van de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen;

4      mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 13,5 m, met dien verstande dat op de strook grond gelegen tussen het gebied zoals omschreven in lid a en 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.


c       In afwijking van het bepaalde onder a en b is het niet toegestaan bebouwing op te richten ten behoeve van een intensieve geiten-/schapenhouderij ter plaatse van een bouwvlak met de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ welke in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’ een nadere specificatie voor geiten-/schapenhouderij hebben.

 

3.2.7  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:

a      Permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.

b      De bouwhoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende voorzieningen te weten vraatnetten en boomteelthekken mag niet meer bedragen dan 3 m.

c       De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

d      De bouwhoogte van mestzakken, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – mestzak’ mag niet meer bedragen dan 3 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

3.2.8  Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 3.2.1 tot en met 3.2.7 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

 

 

3.3             Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a        een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;

b        het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;

c         het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

 

3.4             Afwijking van de bouwregels

 

3.4.1  Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 3.2.1 onder c voor het bouwen van hulpgebouwen en gebouwen ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik buiten het bouwvlak, onder de volgende voorwaarden:

1      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 .

2      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3      De bouwhoogte mag niet meer dan 4,5 m.

4      De afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

Dit lid is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding ‘natuurontwikkeling’.

b      lid 3.2.2 onder f voor het bouwen van een teeltondersteunende kas binnen het bouwvlak met een grotere oppervlakte tot maximaal 5.000 , onder de volgende voorwaarden:

1      Vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

2      De aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

3      Er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

4      Vergroting mag niet leiden tot een omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf.

5      Het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

c       lid 3.2.7 voor het bouwen van hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende voorzieningen te weten boomteelthekken en vraatnetten onder de volgende voorwaarden:

1      Bouwen dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

2      De aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

3      Er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

4      Het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

d      lid 3.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

1      De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd.

2      Door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

3.4.2  Afwijking energiezuinige bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 of de bestaande oppervlakte met maximaal 15 mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt.

b      Door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

3.4.3  Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:

a      Maximaal de totale bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie.

b      Er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

c      Het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies vragen aan een ter zake deskundige.

 

3.4.4  Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 onder f voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal 6 meter, onder de volgende voorwaarden:

a      Het hoofdwoongebouw is een cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning.

b      De bouwhoogte van het hoofdwoongebouw bedraagt minimaal 8 meter.

c      Door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

3.5             Specifieke gebruiksregels

 

3.5.1  Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a        het hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 van het bruto-vloeroppervlak;

b        vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van wonen;

c         gronden en bouwwerken voor de huisvesting van tijdelijke werknemers;

d        gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

e        gronden buiten het bouwvlak voor open opslag;

f          gronden buiten het bouwvlak voor voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Hieronder vallen in ieder geval de volgende voorzieningen: voedersilo/-platen, buitenrijbak voor paarden, mestopslag, hooiopslag, tapmolen, longeercirkel, waterbassin;

g        gronden buiten het bouwvlak voor permanente teeltondersteunende voorzieningen.

 

3.5.2  Gebruik bijgebouwen

Bij een bedrijfswoning mag de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer bedragen dan 70 . Overige aangebouwde bijgebouwen dienen functioneel ondergeschikt te zijn aan de bedrijfswoning.

 

3.6             Afwijking van de gebruiksregels

 

3.6.1  Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.1 lid a en d voor de uitoefening van:

-           beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 van het bruto-vloeroppervlak in het hoofdwoongebouw;

-           beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw;

-           bedrijfsmatige activiteiten in hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;

mits:

a        de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

b        bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:

1        uitsluitend medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1, mits:

-           het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;

-           het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI).

2        vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

3        het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

4        het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

c         het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d        op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

e        wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f          het geen uitoefening van detailhandel betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

g        per bouwperceel maximaal 50 van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik wordt genomen.

 

3.6.2  Afwijking nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a voor nevenactiviteiten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      het uitoefenen van nevenactiviteiten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

b      de volgende nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan binnen het bouwvlak:

1      agrarisch technisch hulpbedrijven, met uitzondering van bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met relatief veel verkeersbewegingen;

2      agrarische verwante bedrijven, met uitzondering van bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;

3      statische opslag met uitzondering van statische opslag die ten dienste staat van een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;

4      niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij;

5      verkoop streekgebonden producten: 100 m2 verkoop vloeroppervlak dat tevens het maximaal bruto vloeroppervlak is;

6      extensieve dagrecreatiepunten;

7      extensieve verblijfsrecreatie;

8      ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ zijn tevens de volgende nevenactiviteiten toegestaan:

-            alle soorten agrarisch technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven;

-            alle soorten niet agrarische paardenhouderijen.

c       het uitoefenen van nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid b is binnen gebouwen toegestaan tot een maximale oppervlakte van:

1        agrarisch technische hulpbedrijven: 1.000 ;

2        agrarisch verwante bedrijven: 1.000 ;

3        statische opslag: 1.000 ;

4        paardenhouderijen: 1.500 ;

5        verkoop streekgebonden producten: 35 verkoop vloeroppervlak en maximaal 100 bruto vloeroppervlak;

6        extensieve dagrecreatiepunten: 250 waarvan maximaal 35 verkoop vloeroppervlak voor verkoop en/of horeca en maximaal 100 bruto vloeroppervlak;

7        extensieve verblijfsrecreatie met uitzondering van bed & breakfast: 250 waarvan maximaal 35 verkoop vloeroppervlak voor verkoop en/of horeca en maximaal 100 bruto vloeroppervlak.

8        bed & breakfast: 100m² in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw in maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning. Maximum verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast is 1 week. Een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan.

d      het uitoefenen van nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid c is in de open lucht toegestaan tot een maximale oppervlakte van 150 met uitzondering van het volgende:

1        open opslag ten behoeve van nevenactiviteiten is niet toegestaan;

2        extensieve verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerterrein is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 3.500 met een maximum aantal standplaatsen van 25 per agrarisch bedrijf, op of aansluitend aan het bouwvlak;

3        buitenrijbak voor paarden is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 1300 .

e      een combinatie van verschillende nevenactiviteit is ook toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing/gronden moet beperkt blijven tot de maximale maat van de nevenactiviteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per nevenactiviteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden;

f        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

i        voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

 

 


3.7             Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

3.7.1  Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen buiten het bouwvlak de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 al dan niet in de vorm van wegen;

b      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – beslotenheid’:

1      het verwijderen van landschapselementen;

2      het verharden van onverharde paden en wegen;

3      het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels en poelen;

c       ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – hydrologische waarden’:

1      het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem indien het betreft verzetten van grond van meer dan 100 of op een diepte van meer dan 0,60 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;

2      het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;

3      het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels;

4      het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen.

d      ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorisch waardevol’:

1      het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

2      het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;

3      het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels;

4      het verwijderen van landschapselementen;

5      het verwijderen van onverharde wegen of paden.

 

3.7.2  Uitzonderingen

Het in lid 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

3.7.3  Toelaatbaarheid

De in lid 3.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

a      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden;

b      het bevoegd waterstaatsgezag gehoord wordt bij het toepassen van het bepaalde in lid 3.7.1. lid c.

 

3.8             Wijzigingsbevoegdheid

 

3.8.1  Wijzigen ten behoeve van vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      de oppervlakte van het bouwvlak mag niet toenemen;

c       de wijziging is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of -ontwikkeling en financieel haalbaar;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

3.8.2  Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak (1)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak ter plaatse van de ‘wro-zone – wijzigingsgebied’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998.

 

3.8.3  Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak (2)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      vergroting is uitsluitend toegestaan voor agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve veehouderijen en/of glastuinbouwbedrijven.

c       de wijziging is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering – of ontwikkeling en financieel haalbaar;

d      de wijziging is noodzakelijk voor volwaardigheid op termijn of om van nevenberoepsbedrijf naar een volwaardig hoofdberoepsbedrijf te komen;

e      uitbreiding van een nevenberoepsbedrijf naar een volwaardig hoofdberoepsbedrijf is uitsluitend toegestaan indien het een grondgebonden agrarisch bedrijf betreft;

f        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      het agrarisch bouwvlak mag tot max. 2 ha worden uitgebreid waarbij daarbovenop een uitbreiding van max. 4 ha voor teeltondersteunende voorzieningen onder de volgende voorwaarden:

1      max. 4 ha voor lage en hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

2      max. 2 ha voor hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen;

3      max. 5.000 voor teeltondersteunende kassen;

i        de aanwezige landschaps- en natuurwaarden en cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

j        vergroting mag niet leiden tot een glastuinbouwbedrijf;

k      burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

3.8.4  Wijzigen ten behoeve van nieuwvestiging agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging van een bestaand reëel of volwaardig agrarisch bedrijf vanwege het algemeen belang, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van deze wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      de wijziging is uitsluitend toegestaan voor een grondgebonden bedrijf en een overig-niet grondgebonden bedrijf;

c       de continuïteit en volwaardigheid van het bedrijf na wijziging dient middels een bedrijfsplan te zijn aangetoond;

d      het totaal aantal bestaande agrarische bedrijven in de gemeente mag niet toenemen;

e      alvorens deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast dient door middel van een onderzoek eerst aangetoond te worden dat de verplaatsing en hervestiging van het agrarische bedrijf niet mogelijk is op een locatie van een te beëindigen of reeds beëindigd agrarisch bedrijf en er vervolgens ook geen sprake is van bestaande bebouwing die voor gebruik voor het agrarisch bedrijf in aanmerking komt. Daarbij is de voorkeursvolgorde van locaties als volgt:

1        hergebruik van bestaand agrarisch bouwvlak;

2        hergebruik van niet-agrarisch bouwvlak;

3        woonkavel;

4        geheel nieuwe locatie (nieuwvestiging).

Bij het zoeken naar hergebruik van een bestaand agrarisch bouwblok dient gezocht te worden in de volgende gemeentes: Waalwijk, Aalburg, Dongen, Geertruidenberg, Heusden, Loon op Zand, Oosterhout, Werkendam, Woudrichem;

f        nieuwvestiging kan uitsluitend plaatsvinden onder gelijktijdige wijziging van de huidige bestemming van het te verplaatsen agrarische bedrijf, waarbij de ter plaatse geldende bedrijfsbestemming en het agrarisch bedrijf wordt opgeheven en er een andere passende bestemming wordt toegekend;

g      de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

h      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

i        er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

j        burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 


3.8.5  Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduidingen ‘intensieve veehouderij’ en ‘glastuinbouw’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat de aangegeven aanduidingen ‘intensieve veehouderij’ en ‘glastuinbouw’ worden verwijderd indien de betreffende intensieve veehouderij of het glastuinbouwbedrijf ter plaatse is beëindigd en is omgeschakeld naar grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998.

 

3.8.6  Wijzigen ten behoeve van omschakeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij en/of glastuinbouwbedrijf, onder de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      wijziging is uitsluitend toegestaan binnen een al bestaand agrarisch bouwvlak;

c       uitgangspunt is vermindering van de ruimtelijke uitstraling en verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

g      voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

 

3.8.7  Wijzigen ten behoeve van bouwen 1e bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigingen door het opnemen van een aanduiding ‘bedrijfswoning’ ten behoeve van de bouw van een 1e bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      wijziging is noodzakelijk in verband met de bedrijfsvoering;

b      de continuïteit en volwaardigheid van het bedrijf dient middels een bedrijfsplan te zijn aangetoond;

c       wijziging is uitsluitend toegestaan binnen het bestaande agrarische bouwvlak.

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (onder andere een beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

3.8.8  Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen - AG' voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      alvorens deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak daarvoor niet aanwezig is;

b      ter plaatse van de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning geldt ten aanzien van de nieuwe bestemming het volgende:

1        wijziging is uitsluitend toegestaan binnen het bestaande bouwvlak;

2        het bouwvlak dat bij de te wijzigen voormalige agrarische bedrijfswoning behoort dient gelijktijdig te vervallen;

3        het toe te kennen bestemmingsvlak van de woning mag maximaal 1.250 bedragen waarbij zowel de breedte als de diepte van het bouwperceel maximaal 50 meter mag bedragen;

4        het toe te kennen bouwvlak van de woning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep.

c       ter plaatse van het toe te kennen bestemmingsvlak zoals bepaald onder lid b geldt ten aanzien van de bestaande gebouwen het volgende:

1        voor bijgebouwen zijn de regels in artikel 20.2.3, 20.2.4 en 20.2.7 van toepassing. Met dien verstande dat de maximale oppervlakte aan bijgebouwen bepaald wordt door lid 20.2.3 onder f 1;

2        de resterend voormalige agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;

3        niet eerder mag de woning na wijziging in gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige agrarische bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.

d      indien deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast binnen een bebouwingsconcentratie dan geldt in aanvulling op het bepaalde in lid c.1 het volgende:


1        van het bepaalde in lid 2, 3 en 4 kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken of de sloop al op andere wijze is verzekerd;

2        maximaal 50% van het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande gebouwen mag worden teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal 200 buiten het toe te kennen bouwvlak en binnen het toe te kennen bestemmingsvlak voor wonen;

3        in plaats van het bepaalde in lid 2 en 4 is het mogelijk een aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarisch - kleinschalige bedrijfsactiviteit’ op te nemen indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

-            uitsluitend wordt medewerking verleend aan kleinschalige bedrijfsactiviteiten indien sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen) die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of, indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1 mits het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft en geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI);

-            maximaal 1/3 van het oppervlak aan voormalige bedrijfsbebouwing mag als bijgebouw worden gebruikt of nieuw worden gebouwd voor de kleinschalige bedrijfsactiviteit met een minimum van 70 en een maximum van 400 ;

-            het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

-            detailhandel is alleen toegestaan als niet-zelfstandige en ondergeschikte nevenactiviteit rechtstreeks voortvloeiend uit de vervolgactiviteit;

-            het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

-            voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

4        in plaats van het bepaalde in lid 2 en 3 is het mogelijk een aanduiding ‘statische opslag’ op te nemen indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

-            uitsluitend wordt medewerking verleend aan statische opslag indien sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen) die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of, indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1. Uitgesloten is statische opslag ten dienste van een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;

-            maximaal 1/3 van het oppervlak aan voormalige bedrijfsbebouwing mag als bijgebouwen worden gebruikt of nieuw worden gebouwd voor de statische opslag met een minimum van 70 en een maximum van 1.000 ;

-            het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

-            detailhandel is alleen toegestaan als niet-zelfstandige en ondergeschikte nevenactiviteit rechtstreeks voortvloeiend uit de vervolgactiviteit;

-            het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

-            voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

e      de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

f        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

 

3.8.9  Wijziging ten behoeve van uitbreiding wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een bestemming ‘Wonen – AG’ met een aanduiding ‘geen gebouwen toegestaan’ indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van deze wijzigingsbevoegdheid mag alleen gebruik worden gemaakt indien:

1      het huidige bouwperceel van de woning is gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’;

2      het huidige bouwperceel van de woning is gelegen buiten en direct grenzend aan het plangebied.

b      de uitbreiding van de woonbestemming dient te worden gesitueerd direct grenzend aan het bouwperceel van de woning waarbij de uitbreiding wordt gerealiseerd;

c       de uitbreiding van de woonbestemming mag maximaal 750 bedragen;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

 

3.8.10   Wijziging ten behoeve van het verwijderen van een bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat een aangegeven bouwvlak wordt verwijderd indien het betreffende agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd.

 

3.8.11   Wijziging naar agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of niet-agrarische paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een agrarisch technisch hulpbedrijf, een agrarisch verwant bedrijf en/of niet-agrarische paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      alvorens deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak daarvoor niet aanwezig is;

c       van deze wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd;

d      wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – beslotenheid’, en/of ‘specifieke vorm van agrarisch - hydrologische waarden’ en/of ‘specifieke vorm van agrarisch - cultuurhistorisch waardevolle verkaveling’ alsmede ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ in gebieden zonder waarden;

e      wijziging is toegestaan uitsluitend binnen het bestaande bouwvlak;

f        de volgende vervolgactiviteiten zijn toegestaan:

1        Agrarisch technische hulpbedrijven, met uitzondering van bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met relatief veel verkeersbewegingen;

2        Agrarisch verwante bedrijven, met uitzondering van bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;

3        Niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij;

4        Ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ zijn tevens de volgende vervolgactiviteiten toegestaan:

-       Alle soorten agrarisch technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven;

-       Alle soorten niet-agrarische paardenhouderijen.

g      het uitoefenen van vervolgactiviteiten in gebouwen is toegestaan tot een maximale oppervlakte van:

1      Agrarisch technische hulpbedrijven: 1.000 ;

2      Agrarisch verwante bedrijven: 1.000 ;

3      Paardenhouderijen: 1.500 .

De resterende bestaande agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;

h      In geval van wijziging naar de bestemming ‘Gemengd’ mogen grondgebondenheid en niet-grondgebonden activiteiten worden gecombineerd;

i        de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

j        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

k      het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

l        voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

m    er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

 

3.8.12   Vergroten agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het uitbreiden van een agrarisch technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf of een paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de bevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      het bestemmingsvlak mag met maximaal 25% worden vergroot;

c       noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of -ontwikkeling en financieel haalbaar;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

g      voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

h      burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 


3.8.13   Herbouw bedrijfswoning op andere locatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      de herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan 10 m afwijken van de bestaande funderingen/locatie;

b      de nieuwe voorgevelrooilijn mag maximaal 3 meter achter de bestaande voorgevelrooilijn gesitueerd worden;

c       de afstand tot de overige perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

d      het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe bedrijfswoning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;

e      het hoofdwoongebouw mag maximaal 600 bedragen;

f        de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

 

3.8.14   Wijziging ten behoeve van intensieve geiten-/schapenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels te wijzigen in die zin dat:

a      ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ ook een geiten-/schapenhouderij is toegestaan indien dit vanwege wet- en regelgeving mogelijk is;

b      de nadere specificatie voor geiten-/schapenhouderij zoals opgenomen in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’ kan worden verwijderd indien de betreffende geiten-/schapenhouderij ter plaatste is beëindigd en/of deze aanduiding vanwege wet- en regelgeving niet meer nodig is.

 


Tabel Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven

 

Adres

 

Aanduiding

Maximaal bebouwings-

percentage

Capelseweg

1

Glastuinbouw

90

Capelseweg

21

Intensieve veehouderij

60

Hoge Akkerweg

21

Intensieve veehouderij

Nadere specificatie: geitenhouderij

50

Ravenbosweg

25

Glastuinbouw

65

Stadhoudersdijk

20A

Intensieve veehouderij

50

Vrouwkensvaartsestraat

16

Intensieve veehouderij

Nadere specificatie: geitenhouderij

50