De voor Waterstaat –
Waterkering’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming, mede bestemd voor:
a voorzieningen voor de
directe en indirecte kering van het water;
b aanleg, instandhouding
en/of bescherming van de waterkering;
c verhardingen;
d groenvoorzieningen.
In afwijking van hetgeen
elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere
bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond
uitsluitend bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in 26.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van
deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De bebouwing mag niet
leiden tot een onevenredige aantasting van het waterkerende vermogen van de
waterkering.
b Het bevoegd gezag dient
schriftelijk advies in te winnen bij de beheerder van de waterkering.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan
bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten
behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en
brandveiligheid.
26.5.1 Werken en werkzaamheden
Het is
verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen
de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het verlagen, vergraven,
ophogen of egaliseren van de bodem;
b het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de
bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan
c het graven, dempen, dan wel
verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en
greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
d het uitvoeren van heiwerken
of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
e het aanleggen van
landschapselementen;
f
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan
26.5.2 Uitzonderingen
Het in lid 26.5.1 vervatte
verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of
gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn,
dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden
uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
26.5.3 Toelaatbaarheid
a De in lid 26.5.1 genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering.
b Alvorens te beslissen over
het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij
de beheerder van de waterkering.