De voor Waterstaat – Uiterwaarden’
aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming,
mede bestemd voor de afvoer en doorstroming van rivierwater.
a In of op de voor
stroomvoerend rivierbed bestemde gronden mag uitsluitend ten behoeve van de in
lid 25.2 sub b genoemde riviergebonden en de in lid 25.2 sub c genoemde niet-riviergebonden activiteiten worden gebouwd, mits de
andere aan deze gronden gegeven bestemmingen dit toelaten.
b De riviergebonden
activiteiten zijn:
1 de aanleg of wijziging van
waterstaatkundige (kunst)werken;
2 de realisatie van
voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en
recreatievaart;
3 de bouw of wijziging van
scheepswerven;
4 de vestiging of uitbreiding
van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend
voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
5 de aanleg of wijziging van
scheepswerven;
6 de realisatie van natuur;
7 de uitbreiding van
bestaande steenfabrieken;
8 de realisatie van
voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden, of
9 de winning van
oppervlaktedelfstoffen.
c De niet-riviergebonden
activiteiten betreffen:
1 een groot openbaar belang
en de activiteit kunnen redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden
gerealiseerd;
2 een zwaarwegend
bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en
de activiteit kan redelijkerwijs niet uiten het rivierbed worden gerealiseerd;
3 een functieverandering
binnen de bestaande bebouwing; of
4 een activiteit die per
saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien
aanvaardbare locatie.
d De activiteiten genoemd
onder lid b en c moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
1 Er moet sprake zijn van een
zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren
va het waterstaatwerk gewaarborgd blijft.
2 Er mag geen sprake zijn van
een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit.
3 Er moet sprake zijn van een
zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging
of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.
4 De resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen
dienen duurzaam te worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige
realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
5 En specifiek voor het
bepaalde in sub d onder punt 4 geldt dat de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen
genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen
gezekerd zijn.
e In afwijking van het bepaalde
in sub a is een aantal kleine, tijdelijke of voor het rivierbeheer
noodzakelijke activiteiten toegestaan. Deze betreffen:
1 omgevingsvergunningvrije activiteiten;
2 een eenmalige uitbreiding
van ten hoogste 10% van de bestaande bebouwing;
3 overige activiteiten van,
vanuit rivierkundig opzicht, ondergeschikt belang;
4 activiteiten ten behoeve
van rivierbeheer- of -verruiming;
5 tijdelijke activiteiten,
6 een en ander mits voldaan
wordt aan het bepaalde in lid 24.2 sub d onder punt 1 tot en met 3.
f
Medewerking kan slechts worden verleend na het bereiken van
overeenstemming met de rivierbeheerder.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en
brandveiligheid.
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd om de grenzen van deze dubbelbestemming te wijzigen dan wel de dubbelbestemming
geheel op te heffen, uitsluitend naar aanleiding van en conform door de
Staatssecretaris bekrachtigde wijzigingen in de kaartbijlage van de
'Beleidsregels grote rivieren', Staatscourant 12 juli 2006.