De voor ‘Leiding’
aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor:
a de aanleg, instandhouding
en/of bescherming van een:
– gasleiding ter plaatse van
de aanduiding ‘hartlijn leiding - gas’;
– hoofdtransportleiding
water, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - hoofdtransportleiding
water’;
– bovengrondse
hoogspanningsleiding, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding -
hoogspanningverbinding’;
– warmwaterleiding, ter
plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – ondergrondse warmwaterleiding’;
– persleiding waterschap, ter
plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - persleiding waterschap’;
– rioolpersleiding, ter
plaatse van de aanduiding, ‘hartlijn leiding - rioolpersleiding’
22.2.1 Gebouwen
In afwijking van hetgeen
elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de
overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen
grond geen gebouwen worden gebouwd.
22.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
In afwijking van hetgeen
elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de
overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen
grond:
a uitsluitend bouwwerken,
geen gebouw zijnde, tot een maximale bouwhoogte van
b uitsluitend bouwwerken,
geen gebouw zijnde, tot een maximale bouwhoogte van
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in 22.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze
gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a het behoud van een veilige
ligging en de continuïteit van de water, afvalwater en/of energievoorziening
dient te zijn gewaarborgd;
b het bevoegd gezag dient
schriftelijk advies in te winnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en
brandveiligheid.
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a opslag
van goederen waaronder ook begrepen opslag van afvalstoffen of materiaal of
stoffen die onder bepaalde omstandigheden brand of explosie kunnen opleveren.
22.6.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op de gronden met de bestemming
‘Leiding’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het
verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
b het
diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere
ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alsmede
de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van
bestaande drainage;
c het
graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van
waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de
waterstand;
d het
uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
e het
aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder
bijvoorbeeld rietbeplanting;
f
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen
al dan niet in de vorm van wegen.
22.6.2 Uitzonderingen
Het in lid 22.6.1 vervatte
verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of
gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan
wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn,
dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden
uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c vallen onder artikel 22.6.1
lid b, c, d en e en betrekking hebben op gronden ter plaatse van de aanduiding
‘hartlijn leiding - hoogspanningverbinding’.
22.6.3 Toelaatbaarheid
a De in lid 22.6.1 genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een
veilige ligging en de continuïteit van de leiding; zijn gewaarborgd.
b Alvorens te beslissen over
het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij
de betreffende leidingbeheerder.