De voor ‘Recreatie -
Recreatiepark’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a verblijfsrecreatieve
doeleinden in recreatiewoningen en de daarbij behorende voorzieningen ten
behoeve van de op het terrein verblijf houdende personen;
b centrale voorzieningen, ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - centrale
voorzieningen’ ten behoeve van de op het terrein verblijf houdende personen;
c dagrecreatie;
d één bedrijfswoning ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
e beroepsmatige
activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van
f
(onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
g groenvoorzieningen;
h water en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
i
nutsvoorzieningen;
a behoud, herstel en
ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en
cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
–
de hydrologische waarden;
15.2.1 Recreatiewoningen
Voor het bouwen van
recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:
a er mag niet meer dan één
recreatiewoning per bouwvlak worden gebouwd;
b de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan
c de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
d de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
15.2.2 Gebouwen ten behoeve van centrale voorzieningen
a het bebouwingspercentage
mag niet meer bedragen dan 25% van het oppervlak van de aanduiding ‘specifieke
vorm van recreatie - centrale voorzieningen’. Van dit bebouwingspercentage zijn
bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen uitgezonderd;
b de bouwhoogte van maximaal
50% van de toegestane oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen dan
c de bouwhoogte voor de
overige 50% van de toegestane oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen
dan
15.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a ter plaatse van de
aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw
toegestaan;
b de inhoud van een
hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan
c een
hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
d de maximale contour wordt
bepaald door de leden e tot en met g;
e ter plaatse van de
aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de maximale contour
f
vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de
maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot maximaal
g indien een hoofdwoongebouw
aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een
hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in
aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale contour
bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het
hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;
h de voorgevel van het
hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de
voorgevelrooilijn;
i
in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdwoongebouw dient een
minimale ruimte van
j
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour
worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande
dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.
15.2.4 Vrijstaande bijgebouwen bij recreatiewoningen
a Voor het bouwen van
vrijstaande bijgebouwen bij recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:
1 de totale oppervlakte van
vrijstaande bijgebouwen mag maximaal
2 de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
3 de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
4 er mag ten hoogste 1 vrijstaand
bijgebouw per bouwperceel worden gebouwd;
5 de minimale afstand tot de
recreatiewoning dient
6 de afstand tot de
voorgevelrooilijn mag niet minder bedragen dan
15.2.5 Aangebouwde bijgebouwen bij recreatiewoningen
Voor het bouwen van aangebouwde
bijgebouwen bij recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:
a per bouwperceel mag
maximaal 1 erker, 1 overkapping en 1 serre worden gebouwd als aangebouwd
bijgebouw;
b de totale oppervlakte van
aangebouwde bijgebouwen mag maximaal
c de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
d aangebouwde bijgebouwen
moeten voorzien zijn van een plat dak;
e de afstand van serre tot de
voorgevelrooilijn mag niet minder bedragen dan
f
een overkapping met een open constructie mag tot in de voorgevelrooilijn
gebouwd worden;
g een erker dient vóór de
voorgevelrooilijn gebouwd te worden in het verlengde van de zijgevels van de
recreatiewoning en de diepte mag maximaal
15.2.6 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a bijgebouwen dienen op een
afstand van ten minste
b de afstand van bijgebouwen
tot de woning mag niet meer bedragen dan
c de gezamenlijke oppervlakte
mag niet meer bedragen dan
d de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
e de nokhoogte mag niet meer
bedragen dan
f
in het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een
minimale ruimte van
g de afstand van vrijstaande
bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal
h de totale diepte van het
hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de
voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal
i
de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt
gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.
15.2.7 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a ondergronds bouwen ten
behoeve van een recreatiewoning is uitgesloten;
b ondergronds bouwen ten behoeve
van een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens
artikel 15.2.3 en 15.2.6 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse
bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;
c ondergronds bouwen ten
behoeve van centrale voorzieningen is uitsluitend toegestaan op plaatsen waar
volgens artikel 15.2.2 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse
bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is.
d de verticale diepte van het
ondergrondse bouwwerk mag maximaal
15.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij recreatiewoningen
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:
a de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan
b de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
15.2.9 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij centrale voorzieningen en bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij centrale voorzieningen en
bedrijfswoningen, gelden de volgende voorwaarden:
a de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan
b de bouwhoogte van
vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen mag niet meer bedragen dan
c de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan
15.2.10 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de regels in artikel 15.2.1 tot en met 15.2.9 wordt de
bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen
stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en
omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en
brandveiligheid.
15.4.1 Afwijking rieten kap
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in lid 15.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de
bestaande inhoud met maximaal
a de
omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als
bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd;
b door
de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk
worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
15.4.2 Afwijking energiezuinige bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.2.3
onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud
met maximaal
a de omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een
bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
15.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a gronden
en bouwwerken, uitgezonderd bedrijfswoningen, voor permanente bewoning;
b vrijstaande
bijgebouwen bij bedrijfswoningen ten behoeve van wonen;
c gronden
en bouwwerken voor de huisvesting van tijdelijke werknemers;
d het
hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan
e gronden
en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of
straatprostitutie;
f
gronden voor open opslag.
15.5.2 Gebruik bijgebouwen
Bij een bedrijfswoning mag
de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer
bedragen dan
15.6.1 Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning
Het bevoegd gezag voor een
bedrijfswoning kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.1
onder b en e voor de uitoefening van:
-
beroepsmatige activiteiten op meer dan
-
beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en)
bij het hoofdwoongebouw;
-
bedrijfsmatige activiteiten in
hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open
constructie;
mits:
a de
woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
b bedoeld
gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit
betekent onder meer dat:
1
uitsluitend medewerking wordt verleend voor
het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1
behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard
en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1,
mits:
-
het geen geluidzoneringsplichtige
inrichting betreft;
-
het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld
in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
milieubeheer (BEVI).
2
vast dient te staan dat het gebruik een
kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3
het gebruik naar aard met het karakter van
de omgeving in overeenstemming moet zijn;
4
het gebruik de woonfunctie dient te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het
hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning
is.
c het
niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot
een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de
feitelijke ontsluitingssituatie;
d op
het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats
aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de
desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik
is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
e wordt
voorzien in het parkeren op eigen terrein;
f
het geen uitoefening van detailhandel
betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en
ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
g per
bouwperceel maximaal
h een
combinatie van beroep- en
bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is
toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven
tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag
nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale
oppervlakte niet worden overschreden.
15.6.2 Afwijking bed & breakfast bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan voor
een bedrijfswoning een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.1
onder b en e voor de uitoefening van een bed & breakfast in het hoofdwoongebouw en
in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw, mits:
a
de woonfunctie in
overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:
1 het bruto-vloeroppervlak
ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer
bedragen dan
2 ten behoeve van de bed & breakfast
voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers
toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s)
van de bedrijfswoning;
3 de maximale verblijfsduur voor gebruikers van de bed
& breakfast voorziening is één week;
4 permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke
werknemers is niet toegestaan.
b
bedoeld gebruik
geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent
onder meer het volgende:
1 het gebruik moet naar aard met het karakter van de
omgeving in overeenstemming zijn;
2 het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen,
dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de
bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;
3 de voorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling
en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent ook
dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan.
c
het niet betreft
zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
d
op het bij de
bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of
gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende
bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt
gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
e
wordt voorzien in
het parkeren op eigen terrein;
f
geen
onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische
kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
g een
combinatie van beroep- en
bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is
toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven
tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag
nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale
oppervlakte niet worden overschreden.
15.7.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen buiten het bouwvlak de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het aanbrengen van
oppervlakteverhardingen groter dan
b vanwege de aanwezige
hydrologische waarden:
a.
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem indien het
betreft verzetten van grond van meer dan
b.
het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren
van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van
leidingen, allen dieper dan
c.
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins
herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels;
d.
het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven
van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van
grondwateronttrekkingen.
15.7.2 Uitzonderingen
Het in lid 15.7.1 vervatte
verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of
gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn,
dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden
uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
15.7.3 Toelaatbaarheid
De in lid 15.7.1 genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
a geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de
bestemmingsomschrijving genoemde waarden;
b het bevoegd
waterstaatsgezag gehoord wordt bij het toepassen van het bepaalde in lid 15.7.1
onder b.
15.8.1 Herbouw bedrijfswoning op andere locatie
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen voor het herbouwen van
een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde bouwvlak, indien
wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a de herbouw dient op de
andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan
b de nieuwe voorgevelrooilijn
mag maximaal
c het toe te kennen bouwvlak
van de nieuwe bedrijfswoning is
d het hoofdwoongebouw mag
maximaal
e de afstand tot de
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
f
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven
mogen niet onevenredig worden beperkt;
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan
(o.a. een beplantingsplan).