direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veegplan Detailhandel
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0858.BPveegplandh-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In de gemeente Valkenswaard is sprake van een hoge winkelleegstand. De oorzaak hiervan ligt bij een overaanbod aan winkelpanden op verspreide locaties en fikse krimp van detailhandel. Recent onderzoek laat zien dat als gevolg van een aantal trends het aantal winkels de komende jaren verder zal afnemen (het rapport 'Behoefteraming detailhandel centrum Valkenswaard'). Een hoge winkelleegstand belemmert de aantrekkelijkheid van het centrum, zowel voor bezoekers, ondernemers als vastgoedeigenaren. Het is niet realistisch om alle leegstaande winkelpanden opnieuw te vullen met winkels. De gemeente Valkenswaard kiest als uitwerking van het Masterplan Centrum ervoor om detailhandel te concentreren in een kleiner aaneengesloten winkelgebied. Zo ontstaat een compacter en aantrekkelijker winkelgebied met minder winkelleegstand.

In de gemeente Valkenswaard is sprake van een overaanbod van juridisch-planologische mogelijkheden om detailhandel te vestigen. Voor de transformatie naar een compact kernwinkelgebied is een nieuw juridisch-planologisch kader nodig. Voorliggend bestemmingsplan (veegplan) biedt het juridisch-planologisch kader voor het saneren en inperken van de detailhandelcapaciteit buiten het compact kernwinkelgebied. Het gaat daarbij zowel om niet-benutte plancapaciteit (leegstand of ander gebruik dan detailhandel) als om benutte plancapaciteit (de winkelfunctie is feitelijk aanwezig overeenkomstig het ter plaatse geldende bestemmingsplan). Voor de locaties blijven andere adequate functionele mogelijkheden beschikbaar. Daarnaast kunnen zittende winkeliers, daar waar feitelijk detailhandel wordt geëxploiteerd, hun bedrijfsvoering blijven voortzetten zolang het pand onafgebroken als winkel wordt gebruikt.

1.2 Visie en uitgangspunten

Het huidige kernwinkelgebied in de gemeente Valkenswaard is te groot. Er is sprake van een overaanbod aan winkelpanden en dit zal de komende jaren toenemen als er geen scherpe keuzes worden gemaakt. Voor zowel de toekomst van de sector detailhandel in Valkenswaard, als voor de aantrekkelijkheid van het centrum, is het noodzakelijk om in te zetten op een compacter kernwinkelgebied.

De gemeente Valkenswaard maakt een duidelijke keuze voor het compacte kernwinkelgebied van Valkenswaard als dé plek voor detailhandel. De gemeente streeft er hiermee naar om detailhandel die in het kernwinkelgebied van Valkenswaard past, zoveel mogelijk daar te concentreren. In het "Plan van Aanpak compact kernwinkelgebied" (zie bijlage 2) is een gebiedsafbakening opgenomen voor het compact kernwinkelgebied. Er is tot op het pandniveau aangegeven welke winkelpanden wel en niet tot het toekomstige compacte kernwinkelgebied behoren. Naast het compacte kernwinkelgebied in het centrum van Valkenswaard blijft winkelcentrum De Belleman een belangrijke concentratie van detailhandel. Dit winkelcentrum heeft een belangrijke meerwaarde voor de kern Dommelen. Het is niet wenselijk om nieuwe detailhandelslocaties toe te voegen. Het is belangrijk om het overaanbod aan plancapaciteit substantieel te verminderen. Dit kan anders liggen voor vormen van detailhandel die niet in het kernwinkelgebied passen, zoals tuincentra en bouwmarkten. Het toevoegen van nieuwe detailhandelslocaties buiten het kernwinkelgebied om een supermarkt te realiseren, is onwenselijk.

In het "Plan van Aanpak compact kernwinkelgebied" is een stappenplan opgenomen, waarmee duidelijk wordt op welke wijze wordt toegewerkt naar het compacte kernwinkelgebied. De stappen zijn als volgt:

1. Informeren

2. In gesprek gaan

3. Inzet ruimtelijk instrumentarium

Stap 1 is afgerond, stap 2 gebeurt doorlopend. Stap 3 bestaat uit de inzet van het ruimtelijk instrumentarium om te sturen op een compact kernwinkelgebied en om op termijn de overcapaciteit aan winkelmeters te reduceren.

De gemeente Valkenswaard kiest ervoor de ter plaatse geldende bestemmingsplannen te wijzigen. Voorliggend bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader om de transformatie naar een compact kernwinkelgebied te realiseren. In totaal gaat het om bijna 170 locaties, verspreid over de kernen Valkenswaard en Dommelen. De uitgangspunten voor de systematiek in dit bestemmingsplan zijn als volgt.

  • Van de aanwezige winkelpanden buiten het compacte kernwinkelgebied wordt transformatie van detailhandel naar een andere functie mogelijk gemaakt.
  • Indien via een onherroepelijke omgevingsvergunning het gebruik gewijzigd is, wordt dit vastgelegd in de nieuwe bestemming en komen andere geldende gebruiksmogelijkheden te vervallen.
  • Het aantal toegestane woningen wordt gemaximaliseerd.
  • Detailhandel in de vorm van een supermarkt wordt vastgelegd door middel van een functieaanduiding op de verbeelding. Supermarkten zijn slechts op deze locatie(s) toegestaan. Een andere vorm van detailhandel is niet toegestaan.
  • Indien een pand langer dan 3 jaar leegstaat, dan nemen we geen uitsterfregeling op. Indien deze periode korter is dan 3 jaar, dan nemen we een uitsterfregeling op voor de branche die er het laatst inzat.
  • De geldende bestemming 'Centrum', 'Centrum - 1' en 'Centrum - 2' wordt omgezet naar de bestemming 'Centrum - 3'. In de bestemming 'Centrum - 3' is op de begane grond dienstverlening en horeca in categorie 1 toegestaan. Op de verdieping is wonen toegestaan. Er wordt een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor wonen op de begane grond.
  • De geldende bestemming 'Detailhandel' en 'Gemengd' wordt in beginsel omgezet naar de bestemming 'Gemengd - 1', danwel naar de bestemming die overeenkomt met het feitelijk gebruik (mits ruimtelijk aanvaardbaar). In de bestemming 'Gemengd - 1' is op de begane grond dienstverlening en wonen toegestaan. Op de verdieping is wonen toegestaan. Op de begane grond wordt wonen toegevoegd ten opzichte van het geldende juridisch-planologische kader. Hierbij gaat het in de meeste gevallen om één extra woning.

1.3 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 waarin de situering van het plangebied is opgenomen. Hoofdstuk 3 bevat de beleidskaders voor de verschillende aspecten. In hoofdstuk 4 wordt getoetst aan de fysieke milieuwaarden en historische kwaliteit van het plangebied en omgeving. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische vormgeving van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Situering

Op circa 170 locaties in de kernen Valkenswaard en Dommelen wordt het juridisch-planologisch kader gewijzigd. Dit bestemmingsplan omvat circa 170 locaties verspreid over de bebouwde kom van Valkenswaard en Dommelen. Voor de plangrens is veelal uitgegaan van de bestemmingsgrens uit het vigerende bestemmingsplan, in combinatie met de kadastrale begrenzing van de betreffende percelen. Hierdoor wordt uitsluitend op de percelen waar een aanpassing gedaan moet worden, voorzien in een nieuwe planregeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplandh-VO01_0001.png"

Afbeelding plangebied bestemmingsplan 'Veegplan Detailhandel'

2.2 Bestaande juridische regeling

Voor de circa 170 verschillende locaties in de kernen Valkenswaard en Dommelen zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht.

Bestemmingsplan   IMRO-Code   vaststelling  
Dommelen 2019   NL.IMRO.0858.BPdommelen-VA01   28-03-2019  
Valkenswaard Noord   NL.IMRO.0858.BPvalkenswaardnrd-VA01   20-04-2017  
Veegplan binnen bebouwde kom   NL.IMRO.0858.BPveegplaninbbkom-VA01   24-11-2016  
Hoge Akkers   NL.IMRO.0858.BPhogeakkers-VA01   27-06-2013  
Deelshurkse Akkers   NL.IMRO.0858.BPdlshurkseakkers-VA01   27-06-2013  
Mozaïek   NL.IMRO.0858.BPmozaiek-VA01   25-04-2013  
Kernwinkelgebied   NL.IMRO.0858.BPkernwinkelgebied-VA01   28-03-2013  
Centrum   NL.IMRO.0858.BPcentrum-VA01   28-03-2013  
Warande   NL.IMRO.0858.BPwarande-VA01   28-02-2013  
Braken-Bunders   NL.IMRO.0858.BPbrakenbunders-VA01   31-01-2013  

De gronden van de locaties die van toepassing zijn, zijn bestemd als 'Centrum', 'Centrum - 1', 'Centrum - 2', 'Detailhandel', 'Wonen', 'Maatschappelijk', 'Dienstverlening' en 'Gemengd'. Binnen deze bestemmingen is detailhandel mogelijk, al dan niet op basis van een nadere functieaanduiding.

Hoofdstuk 3 Planologisch kader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI (september 2020) is op dit moment in ontwikkeling. De NOVI kent vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor dit bestemmingsplan is met name sterke en gezonde steden en regio's van belang. Dit wordt hieronder nader uitgewerkt in de volgende beleidskeuzes.

  • 1. Versterken van het Stedelijk Netwerk Nederland door de ontwikkeling van de stedelijke regio’s te ondersteunen en te zorgen voor goede onderlinge en externe verbindingen. Verstedelijking wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van de (ov-)infrastructuur en vindt plaats in de regio’s waar er vraag is. De grote open ruimten tussen de steden behouden hun groene karakter.
  • 2. Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie. Dit is een samenhangende aanpak van wonen, werken, mobiliteit, gezondheid, veiligheid en leefomgevingskwaliteit. Zo kunnen steden zich duurzaam ontwikkelen.
  • 3. Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio. Toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op efficiënte wijze ingepast met oog voor beschikbare ruimte en mobiliteit. Het woningaanbod in de regio’s sluit aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse.
  • 4. Voor de bestaande bebouwing wordt ingezet op een integratie van stedelijke ontwikkeling en beheer om te komen tot een efficiënte aanpak van de vele opgaven daar.
  • 5. De leefomgeving wordt zo ingericht dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert. De luchtkwaliteit wordt verbeterd zodat in 2030 wordt voldaan aan de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie.
  • 6. We versterken het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad en verbeteren de aansluiting op het groene gebied buiten de stad. Een natuurinclusieve ontwikkeling van de stedelijke regio’s en natuurinclusief bouwen zijn het uitgangspunt.
  • 7. Steden en regio’s klimaatbestendig inrichten.
  • 8. Het stedelijke mobiliteitssysteem levert een goede bereikbaarheid op. De auto, het ov, fietsen en lopen zijn onderling verknoopt. Het systeem draagt zo bij aan een gezonde leefomgeving en een gezonde leefstijl.
  • 9. Voor gebieden buiten het Stedelijk Netwerk Nederland, die liggen aan de grens van het land en/of waar vraagstukken rond bevolkingsdaling spelen, ontwikkelen de overheden gezamenlijk een integrale gebiedsgerichte aanpak.

Er wordt gebiedsgericht gewerkt en uitgegaan wordt van de kenmerken en kwaliteiten van het gebied. Ook met oog voor de maatschappelijke initiatieven die er al zijn. Van belang is dat iedereen die wil, kan bijdragen aan het verbeteren van de leefomgeving. Dat geldt ook voor het verduurzamen van de manier waarop we wonen, werken en leven. Dit vraagt dat de overheden samenwerken en faciliteren waar het kan en sturend en kaderstellend zijn waar het moet.

Dit bestemmingsplan maakt de transformatie naar een compact kernwinkelgebied mogelijk. Binnen het compacte kernwinkelgebied is en blijft detailhandel gewenst. Daarbuiten worden winkeliers (indien sprake is van een detailhandelsfunctie) gestimuleerd om de winkel te verplaatsen naar het compacte kernwinkelgebied. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidskeuzes in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Voorliggend bestemmingsplan betreft slechts een functionele wijziging, waarbij detailhandel in de bestaande bestemmingen gereguleerd wordt. Van de aanwezige winkelpanden buiten het compacte kernwinkelgebied wordt transformatie van detailhandel naar een andere functie mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan voorziet dus niet in extra gebruiksmogelijkheden, maar slechts in de vervanging van een bestaande functie door een nieuwe functie. Er is ook geen sprake van nieuwe bouwmogelijkheden. Op verschillende locaties wordt de functiewijzing van detailhandel naar wonen mogelijk gemaakt, waarbij het maximum aantal wooneenheden wordt vastgelegd in de planregels en op de verbeelding. In de geldende bestemmingsplannen was het aantal wooneenheden per pand nog niet gemaximaliseerd. Per saldo komen er geen nieuwe wooneenheden bij ten opzichte van wat al toegestaan was. Daarom is de Ladder niet van toepassing op dit plan. Geconcludeerd kan worden dat het plan niet strijdig is met de Ladder van duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant en Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Omgevingsvisie Noord-Brabant

De Brabantse omgevingsvisie is in december 2018 vastgesteld. De Brabantse Omgevingsvisie is een samenhangende visie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Het doel van dit bestemmingsplan sluit aan op de Omgevingsvisie, o.a. op de ambitie voor het werken aan de slimme netwerkstad. In de komende decennia is de kernopgave het toekomstbestendig maken van de brabantse dorpen en steden. Transformatie van het stedelijk gebied wordt een belangrijke opgave. Het 'up to date' houden van het bestaand stedelijk gebied is essentieel voor een duurzame, sociale en economische ontwikkeling van de steden en dorpen in Brabant.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 25 oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening vastgesteld en daarna drie keer gewijzigd. Het beleid uit de Omgevingsvisie is verwerkt in de regels die zijn opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. De onderwerpen die in de verordening staan komen dus uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij één van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Het plangebied is gelegen binnen Stedelijk gebied. In de verordening zijn regels opgenomen voor duurzame stedelijke ontwikkelingen in Stedelijk gebied (art. 3.42). Dit bestemmingsplan maakt de transformatie naar een compact kernwinkelgebied mogelijk. Van de bestaande winkelpanden buiten het compacte kernwinkelgebied wordt transformatie van detailhandel naar een andere functie mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van nieuwbouw. Hiermee streeft het bestemmingsplan zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik na. De voorgestane ontwikkeling beantwoordt daarmee aan de provinciale ruimtelijke doelstellingen om te komen tot zuinig ruimtegebruik en concentratie van verstedelijking (inbreiden, transformeren, herstructureren en intensiveren). Ook past de ontwikkeling binnen de regionale afspraken, zie paragraaf 3.2.2. Onderhavig bestemmingsplan past binnen de regels zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening.

3.2.2 Regionale detailhandelsvisie juni 2015

In deze detailhandelsvisie zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn.

Regionale afspraken:

  • 1. Detailhandel wordt geconcentreerd / geclusterd in bestaande winkelgebieden (ruimtelijke concentratie) om zo de hoofd structuur te behouden en te versterken.
  • 2. Nieuwe detailhandelsontwikkelingen moeten passen bij het verzorgingsgebied en aantoonbaar kwaliteit toevoegen en de structuur versterken (bij bovenlokale en regionale ontwikkelingen eventueel te toetsen door een onafhankelijke commissie – zie uitvoeringsprogramma).
  • 3. Nieuwe detailhandelsontwikkelingen vinden in principe alleen plaats in de concentratie gebieden of op plekken waar dat voor de leefbaarheid noodzakelijk is (eventuele uitzonderingen hierop worden getoetst door een onafhankelijke commissie – zie uitvoeringsprogramma).
  • 4. Supermarkten worden gerealiseerd in of aan de rand van bestaande winkelgebieden.
  • 5. Solitaire supermarkten op bedrijventerreinen / perifere detailhandelslocaties zijn niet toegestaan.
  • 6. Perifere detailhandel (PDV) met een bovenlokale impact wordt geclusterd op bestaande locaties (eventuele uitzonderingen worden getoetst door een onafhankelijke commissie). Er worden in principe geen nieuwe PDV-locaties met een bovenlokale functie toegevoegd.
  • 7. Er komt geen Retail Park of mega mall in de regio;Internetwinkels zonder fysieke bezoek-mogelijkheid voor de consument zijn toegestaan op bedrijventerreinen (passen in reguliere bestemming).
  • 8. Internetwinkels zonder fysieke bezoek-mogelijkheid voor de consument zijn toegestaan op bedrijventerreinen (passen in reguliere bestemming).
  • 9. Zuivere afhaalpunten (pick-up points) worden geconcentreerd op bestaande detail handelslocaties of op een kruispunt van passanten.
  • 10. Internetwinkels met een fysieke bezoekmogelijkheid en een showroom worden gezien als reguliere winkels en worden gerealiseerd op een bestaande detailhandelslocatie.
  • 11. Ontwikkelingen met een bovenlokale impact worden subregionaal afgestemd (nader gespecificeerd in subregionale detailhandelvisies), ontwikkelingen met een regionale impact worden regionaal afgestemd.
  • 12. Deze regionale afspraken vormen de regionale kaders. In de subregionale detail handelsvisies zijn deze afspraken op onderdelen nader uitgewerkt. De uitgangspunten zullen ook verankerd moeten worden in lokaal beleid. Daarnaast is ook de Ladder voor Duurzame Verstedelijking van toepassing op detailhandel.

Dit bestemmingsplan maakt de transformatie naar een compact kernwinkelgebied mogelijk. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Regionale detailhandelsvisie juni 2015.

3.2.3 Detailhandelsvisie A2-gemeenten

Deze visie beschrijft de regionale detailhandelsvisie voor de A2-gemeenten (Valkenswaard, Cranendonck en Heeze-Leende). In deze visie wordt aandacht besteed voor de detailhandel trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor diverse type winkellocaties binnen de A2-gemeenten. Vervolgens is de ‘weerbaarheid’ van de belangrijkste winkelconcentraties beoordeeld. Deze aspecten vertalen zich in de uitgangspunten voor de regionale detailhandelsvisie en de uiteindelijke visie op de gewenste structuur, inclusief afstemmingscriteria.

Nieuwe ontwikkelingen dienen zoveel mogelijk plaats te vinden binnen de reeds bestaande winkelgebieden / centra van de kernen. Supermarkten zijn (zoals eerder benoemd) bij voorkeur in of aan de rand gevestigd zodat de kans op combinatiebezoek zo groot mogelijk is.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen, maar biedt het juridisch-planologisch kader voor het saneren en inperken van de detailhandelcapaciteit buiten het compact kernwinkelgebied. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Detailhandelsvisie A2-gemeenten.

3.2.4 Beleidsregels Detailhandel A2

Het centrale doel van de beleidsregel is het behouden en versterken van een compleet en kwalitatief voorzieningenaanbod voor eigen inwoners en bezoekers van de A2-gemeenten. Een duurzame en realistische voorzieningenstructuur is van grote betekenis voor de A2-gemeenten.

De detailhandel bepaalt voor een belangrijk deel de aantrekkingskracht voor inwoners, recreanten en toeristen.

De volgende algemene uitgangspunten gelden voor initiatieven op het gebied van detailhandel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplandh-VO01_0002.png"

Dit bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor het saneren en inperken van de detailhandelcapaciteit buiten het compact kernwinkelgebied. Dit bestemmingsplan draagt bij aan de uitgangspunten in de Beleidsregels Detailhandel A2.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Valkenswaard

De gemeenteraad van Valkenswaard heeft 2 juli 2012 de Structuurvisie Valkenswaard deel A nieuwe stijl vastgesteld. Dit deel van de structuurvisie dient als ruimtelijk toetsingskader en visie op hoofdlijnen gericht op de lange termijn. De visie formuleert niet alleen de ontwikkelingskoers voor de lange termijn maar biedt tevens het casco voor concrete projecten en plannen. Het is dus een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het ruimtelijk- functioneel programma en uitvoeringsplan voor de korte (en middellange) termijn wordt uitgewerkt in deel B.

Dit bestemmingsplan maakt de transformatie naar een compact kernwinkelgebied mogelijk en draagt daarmee bij aan bij de ambities en de (beleids-)doelstellingen en - uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Valkenswaard.

3.3.2 Masterplan Centrum

In 2014 heeft de gemeenteraad van Valkenswaard het Masterplan Centrum vastgesteld. Het Masterplan is een visie op de toekomstige ontwikkeling van het centrum van Valkenswaard en richt zich op het versterken van de ruimtelijke en economische structuur. Onderdeel hiervan is de realisatie van een compact kernwinkelgebied. Om een compact kernwinkelgebied te realiseren is een Plan van Aanpak opgesteld, zie Bijlage 2. Hierin is tot op pandniveau aangegeven welke winkelpanden wel en niet tot het toekomstige compacte kernwinkelgebied behoren. Bovendien is er een stappenplan in opgenomen, waarmee duidelijk wordt op welke wijze wordt toegewerkt naar het compacte kernwinkelgebied.

3.3.3 Economisch Beleid 2017-2020

Het economisch beleid voor de periode 2017 tot en met 2020 geeft een visie op de lokale economie en gemeentelijke rol daarbij en stelt kaders. Het Economisch Beleid 2017-2022 heeft twee doelstellingen:

  • een lage werkloosheid;
  • het verbeteren van het vestigingsklimaat voor bedrijven.

In het economisch beleid ligt de focus op de marktsector (het bedrijfsleven). De marktsector bestaat uit een grote diversiteit van sectoren. De gemeente heeft sectoraal beleid gemaakt voor de sector detailhandel.

Het nieuwe economisch beleid sluit aan bij de keuze die is gemaakt in het Masterplan Centrum om in te zetten op een compact en kwalitatief hoogwaardig centrum. In het economische beleid wordt als belangrijk uitgangspunt geformuleerd: "Het centrum van Valkenswaard is dé plek voor detailhandel.".

De gemeente streeft er hiermee naar om detailhandel die in het centrum past, zoveel mogelijk daar te concentreren. Ontwikkelingen die zorgen voor een spreiding van de detailhandel, niet zijnde grootschalige detailhandel, moet worden voorkomen.

Dit bestemmingsplan maakt de transformatie naar een compact kernwinkelgebied mogelijk en sluit daarmee aan bij het uitgangspunt voor detailhandel zoals opgenomen in het Economisch Beleid 2017-2022.

 

Hoofdstuk 4 Bestaande situatie

4.1 Fysieke milieuwaarden

4.1.1 Water

Toetsingskader

Bij de watertoets gaat het om het verantwoorden van de waterhuishoudelijke aspecten bij ruimtelijke plannen en besluiten. Met behulp van de watertoets wordt er naar gestreefd om het waterhuishoudkundig aspect in combinatie met het ruimtelijke beleid toe te passen op het beoogde plangebied, waarbij op basis van de voorgenomen ontwikkelingen gezocht is naar een hydrologisch neutrale oplossingsrichting.

Vanuit verschillende overheidsniveaus zijn beleid en uitgangspunten geformuleerd voor wat betreft de omgang met afstromend hemelwater. De belangrijkste uitgangpunten hierbij zijn het hydrologisch neutraal ontwikkelen en het doorlopen van de volgorde ‘hergebruik-vasthouden-berging-afvoer’.

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap De Dommel. Ook voor het Waterschap De Dommel is hydrologisch neutraal ontwikkelen speerpunt bij ruimtelijke ingrepen in haar beheersgebied.

Het waterschap heeft een beleidsnota met uitgangspunten ten behoeve van de watertoets. Hierbij staan de volgende principes centraal:

  • wateroverlastvrij bestemmen;
  • gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  • doorlopen van de afwegingsstappen: ‘hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer’;
  • hydrologisch neutraal bouwen;
  • water als kans;
  • meervoudig ruimtegebruik;
  • voorkomen van vervuiling
  • rekening houden met waterschapsbelangen.

De voornoemde principes liggen in lijn met het landelijke beleid ten aanzien van de watertoets. Gestreefd dient te worden naar een waterhuishoudkundig minimaal gelijkwaardige situatie. Het belangrijkste gegeven is het geohydrologisch compenseren van een eventuele toename van verharde oppervlakte, waardoor hemelwater versneld kan worden afgevoerd.

De gemeente Valkenswaard geeft middels het Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2022 invulling aan haar zorgplicht voor (stedelijk) afvalwater, hemelwater en grondwater, alsmede een doelmatig en duurzaam beheer van de gemeentelijke riool- en watervoorzieningen. Wat betreft nieuwbouwprojecten is een klimaatbestendige en water robuuste inrichting het uitgangspunt. Nieuwe ruimtelijke plannen mogen niet leiden tot nieuwe kwetsbaarheden in het watersysteem. Daarnaast dienen afval- en hemelwater gescheiden te worden ingezameld en verwerkt. Daarnaast geldt voor iedere ontwikkeling die loost op de gemeentelijke riolering dat dient te worden voorzien in voldoende waterberging conform het 'Gemeentelijk Rioleringsplan' van de gemeente Valkenswaard, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.

Afweging

Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen het beheersgebied van waterschap De Dommel. Via vooroverleg wordt het waterschap De Dommel van onderhavig bestemmingsplan op de hoogte gebracht.

4.1.2 Bodem

Toetsingskader

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of er sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

De Woningwet bepaalt dat alleen nog voor bouwwerken die specifiek bedoeld zijn voor het verblijf van mensen, een bodemtoets uitgevoerd moet worden. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te wonen en werken, onderwijs te geven of te genieten. Voorbeelden van bouwwerken waar sprake is van structureel verblijf door mensen zijn woningen, scholen, kantoren maar ook recreatiewoningen en sportkantines.

Afweging

Het bestemmingsplan betreft slechts een functionele wijziging, waarbij detailhandel in de bestaande bestemmingen gereguleerd wordt. Voor het overige is dit bestemmingsplan conserverend. Het plan zal niet leiden tot extra ingrepen in de bodem ten opzichte van het vigerende plan. Bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het project kan voor dit aspect als uitvoerbaar worden geacht.

4.1.3 Flora en fauna

Toetsingskader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Met de Wet natuurbescherming (Wnb) is per 1 januari 2017 het wettelijk stelsel voor natuurbescherming vervangen. Deze nieuwe wet is in de plaats gekomen van 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Naast de bescherming van natuur en biodiversiteit voorziet de Wet natuurbescherming in de decentralisatie van taken en bevoegdheden en de vereenvoudiging van regelgeving. De Europese regelgeving, met name de Vogel- en habitatrichtlijn, vormt het kader en het uitgangspunt van deze wet.

Afweging

Gebieden

Omzetting van detailhandel naar wonen zal naar verwachting geen negatieve effecten door stikstofdepositie opleveren, echter significant negatieve effecten door stikstofdepositie zijn nooit op voorhand uit te sluiten vanwege de overbelaste situatie in Nederland.

Of er wel of geen negatief effect is door stikstofdepositie dient formeel volgens jurisprudentie met een kwantitatieve stikstofdepositieberekening te worden aangetoond. De overige 19 mogelijke effecten zijn niet relevant, gezien aard, omvang en effectbereik van het voornemen en de afstand ten opzichte van Natura 2000-gebieden.

Soorten (flora en fauna)

Het bestemmingsplan voorziet enkel in de regulering van detailhandel. Het plan voorziet niet in extra planologische bouwmogelijkheden. Omdat dit bestemmingsplan niet voorziet in ruimtelijke ingrepen en er dus niet wordt gebouwd en/of gesloopt, kan ecologisch onderzoek achterwege blijven en vormt het aspect geen belemmering voor het onderhavige plan. Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect ecologie.

Houtopstanden

In het kader van dit bestemmingsplan zullen het vellen van houtopstanden of het kappen van bomen niet aan de orde zijn. Dit aspect vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.4 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Bij de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, in de nabijheid van wegen dient in het bestemmingsplan aandacht besteed te worden aan de akoestische omstandigheden. De gevels van de woningen ondervinden namelijk een geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer in de omgeving.


De verplichting tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wet geluidhinder geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.

Afweging

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in functiewijziging van detailhandel naar wonen. Er is sprake van nieuwe bewoning op de begane grond van bestaande gebouwen, en daarmee geluidsgevoelige bebouwing.

De Wet geluidhinder geldt niet voor 30-km wegen en voor woonerven. Daar waar de nieuwe (geluidsgevoelige bestemmingen) woningen bestemd worden en in de zone van een weg zijn gelegen, niet zijnde een 30 km-weg of woonerf, wordt onderzocht of er sprake is van geluidhinder van wegverkeerlawaai. Dit wordt ook gedaan voor de locaties waar een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid voor wonen op de begane grond wordt opgenomen (nieuwe bestemming Centrum 3).

4.1.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een intensieve veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object, bijvoorbeeld een woning. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.

Afweging

Aangenomen kan worden, na raadplegen van de Atlas Odzob, dat er geen sprake is van heurhinder. Agrarische bedrijven met dieren zijn op voldoende afstand gelegen. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.6 Geitenmoratorium - gezondheid

Uit de VGO-rapporten die afgelopen jaren zijn gepubliceerd door het RIVM komt duidelijk naar voren dat er een relatie wordt gevonden tussen veehouderijen en de gezondheid van omwonenden. Deze relatie is door de onderzoeker op verschillende manieren vastgesteld. Daarbij komt dichtheid van veehouderijbedrijven en afstand tot bepaalde type individuele veehouderijen concreet naar voren als factoren die van invloed zijn op de gezondheid van omwonenden.

Verder blijkt uit VGO-onderzoek dat er in een straal van twee kilometer rond geitenhouderijen een verhoogde incidentie van longontstekingen (ca. 25-30% hoger) voorkomt. De oorzaak van het verhoogde risico op longontsteking rond geitenbedrijven is vooralsnog onbekend en onderwerp van vervolgonderzoek. Op dit moment kan er geen enkele broneffect relatie worden beschreven tussen de verhoogde longontsteking incidentie en de uitstoot vanuit geitenhouderijen. Wel is er een causaal verband geconstateerd waarbij de associatie sterker is naarmate de afstand tot een geitenhouderij kleiner is. Tot er meer duidelijkheid is over de bron van de verhoogde incidentie longontstekingen kan niet worden geadviseerd over beschermde maatregelen. Afstand houden en goed informeren is de enige maatregel die de GGD op dit moment adviseert.

In afwachting van een vervolgonderzoek heeft de provincie Noord-Brabant besloten dat geitenstallen uitbreiden of in gebruik nemen niet meer is toegestaan. De provincie heeft daartoe op 7 juli 2017 een moratorium ingesteld op uitbreidingen van geitenhouderijen in haar Verordening Ruimte. Het moratorium is een voorzorgmaatregel met het oog op de volksgezondheid en verwerkt in de Verordening ruimte Noord-Brabant. Opname in de verordening was nodig omdat:

  • een wettelijk toetsingskader niet beschikbaar is en het endotoxine toetsingskader 1.0 voor pluimveehouderijen en varkenshouderijen niet toepasbaar is bij de geitenhouderij;
  • bedrijfsgerichte maatregelen die het risico op longontsteking beperken nu nog niet mogelijk zijn;
  • een duidelijk kader ontbreekt waarmee bij de vergunningverlening aan de gezondheid van omwonenden voldoende bescherming kan worden geboden, waardoor het risico bestaat dat de gezondheidsrisico’s voor omwonenden toenemen;
  • voorkomen moet worden dat (nieuwe) knelpunten ontstaan vanwege de volksgezondheid rond geitenhouderijen, die mogelijk later met veel inspanning en kosten moeten worden weggenomen.


Het moratorium is tijdelijk. Dit moratorium regelt een verbod op uitbreidingen van geitenstallen. Maar regelt niet een verbod op toename van het aantal geiten in bestaande stallen.

Als de uitkomsten van het vervolgonderzoek bekend worden, wordt er gekeken of er redenen zijn het besluit in te trekken of aan te passen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het bevoegd gezag verplicht om alle bekende risico's bij een nieuwe ontwikkeling af te wegen. Er is geen sprake van een omgekeerde werking van het moratorium (met andere woorden de 'stop' op uitbreidingen van geitenbedrijven zorgt niet voor een stop op ontwikkelingen binnen de 2 km straal van een geitenhouderij), maar wel van een risico dat beoordeeld en meegewogen moet worden bij nieuwe ontwikkelingen.

Het verantwoorden van dit verhoogde risico is aan het bevoegd gezag, in casu de gemeente. Deze geeft een oordeel over en maakt een afweging of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (m.b.t. onder andere gezondheid & geitenhouderijen).

Afweging

Aangenomen kan worden, na raadplegen van de Atlas Odzob, dat er geen sprake is van hinder voor de gezondheid. Zowel agrarische bedrijven met endotoxinen contouren als geitenhouderijen zijn op voldoende afstand gelegen. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor dit initiatief.

4.1.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen decennia in Nederland is verbeterd, voldoet ze nog steeds niet overal aan de normen. Met name fijn stof en stikstofdioxiden leveren problemen op.

Het doel van het luchtkwaliteitsonderzoek is het geven van inzicht in de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit om een goede luchtkwaliteit te kunnen garanderen. Daarom moet luchtkwaliteit al in een vroeg stadium van de planvorming worden meegewogen. Gegevens over de luchtkwaliteit worden verzameld om vervolgens te kunnen bepalen of er voor het doorgaan van het project al dan niet aanvullende maatregelen nodig zijn. In de praktijk zullen met name fijn stof en stikstofdioxiden moeten worden onderzocht. Daarnaast kan een goede ruimtelijke ordening met zich brengen dat een afweging wordt gemaakt rondom de aanvaardbaarheid van een project op een bepaalde locatie.

De luchtkwaliteit hoeft (artikel 5.16 Wet milieubeheer) geen belemmering te vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een plan of project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt;
  • een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat tevens voorziet in maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

De luchtkwaliteit komt voort uit Europese wet- en regelgeving en de hoofdlijnen van de regelgeving zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. In de Nederlandse wetgeving is opgenomen dat in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen beoordeelt moet worden welk effect de gewenste ontwikkeling heeft op de luchtkwaliteit. Er zijn echter situaties waarin een ontwikkeling ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan (de verslechtering) van de luchtkwaliteit. In het besluit ‘niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en in de regeling ‘niet in betekenende mate bijdragen’ (Regeling NIBM) is aangegeven in welke gevallen hiervan sprake is.

Concreet is in het Besluit NIBM vastgelegd in welke gevallen een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een ontwikkeling is NIBM als aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkeling een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die sowieso niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 3%. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd.

Op 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden die toeziet op het beschermen van bepaalde gevoelige groepen mensen (bijvoorbeeld kinderen, ouderen en zieken). De intentie van het Besluit gevoelige bestemmingen is dat bepaalde gebouwen (bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en verzorgingstehuizen) niet meer worden gebouwd in gebieden waar de normen worden overschreden. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. In de context van het besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als ‘gevoelige bestemming’ gezien.

Afweging

Aangezien er sprake is van een vooral functionele wijziging in het gebruik, zal dit niet leiden tot een grote, onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen, waardoor de luchtkwaliteit in negatieve zin wordt beïnvloed. Het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit met drie procent en kan als 'niet in betekenende mate' worden beschouwd. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.

4.1.8 Milieuhygiënische aspecten bedrijven

Toetsingskader

Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving. Instrumenten van ruimtelijke ordening en milieu kunnen elkaar daarbij ondersteunen. Om tot een optimale invulling van de ruimte te komen, onderscheidt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in haar brochure Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009) twee omgevingstypen:

1. omgevingstype rustige woonwijk of rustig buitengebied;
2. omgevingstype gemengd gebied.

Ad. 1
Een ‘rustige woonwijk’ is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een ‘rustig buitengebied’ (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

Ad. 24
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Vervolgens worden in de brochure, op basis van een aantal factoren (geur, stof, geluid en gevaar), richtafstanden genoemd tussen verschillende bedrijfstypen en omgevingstype ‘rustige woonwijk’ of ‘rustig buitengebied’, waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Indien sprake is van het omgevingstype ‘gemengd gebied’, dan kunnen de richtafstanden – zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat en het functioneren van bedrijven – met één afstandsstap worden verlaagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplandh-VO01_0003.png"

Tabel richtafstanden volgens 'VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering 2009'

Afweging

Het plangebied en de directe omgeving zijn te karakteriseren als 'gemengd gebied' vanwege de veelheid aan functies die aanwezig (kunnen) zijn. In de kern Dommelen zijn de locaties gelegen in de buurt van de Bergstraat. In de kern Valkenswaard zijn de locaties veelal gelegen ten noorden en oosten van en rondom het kernwinkelgebied. In de nabijheid van deze locaties komen functies voor zoals: bedrijvigheid, horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen.

Het bestemmingsplan staat nieuwe woningen toe op de begane grondlaag naast bestaande woningen op de verdiepingen. In de gevallen waar een nieuwe woonfunctie aan een pand wordt toegevoegd moet worden bezien of dit niet leidt tot belemmering van de naastgelegen functies. Omdat het gebouw reeds in gebruik is voor wonen leidt de nieuwe woonfunctie op de begane grond niet tot onevenredige belemmeringen en overlast over en weer.

Daarnaast vindt functiewijziging plaats van detaillhandel naar dienstverlening en horeca tot categorie 3. De milieucategorie van deze 'nieuwe' functies is vergelijkbaar met detailhandel, namelijk milieucategorie 1. Gelet op de zwaarte van de bedrijven ten opzichte van de eerder toegestane detailhandel kan ervan worden uitgegaan dat de functiewijziging niet leidt tot belemmeringen voor omliggende woningen.

Ook vindt functiewijziging plaats van detailhandel naar maatschappelijke functies. De maatschappelijke functies zijn reeds toegestaan op basis van een onherroepelijke omgevingsvergunning. Aangenomen kan worden dat deze locaties ten behoeve van de verleende omgevingsvergunning zijn getoetst en derhalve passend zijn op deze locaties.

Tot slot vindt functiewijziging plaats van detailhandel (milieucategorie 1) naar bedrijven tot milieucategorie 2. Het betreffen de locaties gelegen aan de van Linschotenstraat 2/2a, 4/4a, 4b, 6/8 en 18b te Valkenswaard. Voor bedrijven in milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 10 m in gemengd gebied. Voor de locaties aan van Linschotenstraat 2/2a, 4/4a en 4b geldt dat niet voldaan wordt aan de richtafstand van 10 m. De afstand tussen de gevel van de woningen en het bestemmingsvlak van de beoogde functie bedraagt:

Adres   Afstand  
van Linschotenstraat 2/2a   4,4 m  
van Linschotenstraat 4/4a   4,6 m  
van Linschotenstraat 4b   2,3 m  

Om een goed woon- en leefklimaat te garanderen wordt in de planregels opgenomen dat het gebruiken van gronden en bouwwerken voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 aan van Linschotenstraat 2/2a, 4/4a en 4b te Valkenswaard slechts is toegestaan op een minimale afstand van 10 m tot de gevels van woningen.

Geconcludeerd kan worden dat ten aanzien van het aspect milieu geen voorzienbare belemmeringen optreden.

4.1.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Het externe veiligheidsbeleid is bedoeld om de risico’s voor de omgeving ten aanzien van handelingen met gevaarlijke stoffen te beperken en te beheersen. De wetgeving is gericht op het gebruiken, opslaan en productie van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen, als wel het transport van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de richtlijnen ten aanzien van inrichtingen opgenomen. Daarnaast zijn er richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In deze regelgeving is de verplichting opgenomen om in ruimtelijke plannen de ontwikkelingen te toetsen op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Externe veiligheid heeft dus betrekking op situaties waar iets mis zou kunnen gaan met gevaarlijke stoffen, waardoor mensen gevaar lopen. Voorbeelden van risicobronnen en risicovolle activiteiten zijn: productie, gebruik of opslag en transport van gevaarlijke stoffen (LPG-tankstations en fabrieken, routes voor gevaarlijke stoffen, leidingen).

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een onbeschermd individu overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit plaatsgebonden risico wordt vertaald naar een risicocontour rondom een risicobron (bijvoorbeeld een inrichting of een weg). De maatgevende grens is de 10-6 contour, dit is de kans van 1 op 1 miljoen dat een onbeschermd persoon omkomt per jaar.

Groepsrisico

Het groepsrisico is de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is bedoeld om een inschatting te maken ten aanzien van de maatschappelijke ontwrichting in het geval van een calamiteit. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde in de verantwoording (dit betekent dat er gemotiveerd van mag worden afgeweken).

Elke verandering van het groepsrisico in het invloedsgebied van een risicobron moet verantwoord worden. Hierbij moet ingegaan worden op de wijze waarop deze verandering in het groepsrisico is betrokken bij de besluitvorming. Tevens moeten kwalitatieve aspecten beoordeeld worden, zoals zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Afweging

Er is een risicoinventarisatie uitgevoerd met behulp van de professionele risicokaart om te bezien of er in en/of de nabije omgeving van het plangebied risicovolle objecten- en/of transportaders zijn gelegen. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplandh-VO01_0004.png"

Uitsnede risicokaart

Transport

Voor ruimtelijke plannen zijn spoorwegen, vaarwegen en autowegen risicorelevant als er binnen een zone van 200 meter vanaf de transportas een ontwikkeling gepland wordt. In het plangebied ligt de prvinciale weg N69 (Eindhovenseweg). Er worden langs deze weg geen nieuwe ontwikkelingen geprojecteerd, transportassen zijn daarom niet relevant.

Volgens de risicokaart ligt het plangebied niet binnen een plaatsgebonden risico contour (10-6) of het invloedsgebied van een inrichting, (spoor)weg of buisleiding. Hierdoor vormt het onderdeel externe veiligheid geen belemmering voor het plan.

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid treden er geen belemmeringen op. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.1.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Transport van gevaarlijke stoffen vindt plaats over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen. Tijdens het transport kunnen dingen misgaan waardoor de gevaarlijke lading kan ontbranden of exploderen of waardoor er bijvoorbeeld giftige gassen ontsnappen via een lek of breuk. Bij risicovolle buisleidingen kan gedacht worden aan (hogedruk) transport van aardgas, maar ook van olie, benzine, kerosine, chemische producten en industriële gassen. Deze stoffen kunnen giftig, lichtontvlambaar, of brandbaar zijn. Buisleidingen lopen meestal ondergronds, maar kunnen soms ook bovengronds voorkomen.

De grootste kans op een beschadiging aan een buisleiding ontstaat door graafwerkzaamheden. Denk hierbij aan werkzaamheden aan gas-, olie- en waterleidingen in de grond, of kabels voor stroom, TV, telefoon en internet. De risicokaart toont alle aardgasleidingen vanaf een diameter van 50 mm en een druk van 16 bar, alle buisleidingen voor brandbare vloeistoffen vanaf een diameter van 100 mm en alle overige buisleidingen

waarvan geldt dat er een overschrijding van de wettelijke norm is op 5 meter afstand van de buis. Deze wettelijke norm is het plaatsgebonden risico 10-6.

Het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb) is op 1 januari 2011 in werking getreden. In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplan opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.

Afweging

Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling binnen het plangebied.

4.1.11 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is per 1 juli 2017 gewijzigd. De nieuwe beoordelingssystematiek moet worden toegepast en worden omschreven. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die onder de drempelwaarden van kolom 2 vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term

‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ gehanteerd. Dit houdt in dat er voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan een aparte m.e.r.-beoordelingsbeslissing moet worden genomen dat geen m.e.r. nodig is. Dit beslissingsdocument moet vervolgens in de bijlage van de toelichting opgenomen worden.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.- procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een m.e.r. nodig.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:

1. het gaat over één of meer activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.;

2. de omvang van al die activiteit(en) ligt onder de drempelwaarde (kolom 2 van de D-lijst).

Bij besluiten en plannen over activiteiten die niet op de D-lijst staan, is de vormvrije m.e.r.-beoordeling dus niet nodig.

In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen welke activiteiten m.e.r.-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst).

Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling kan aandacht worden besteed aan het volgende:

  • een globale beschrijving van de ingreep-effectrelaties en dosis-effectrelaties van de voorgenomen activiteit;
  • wat zijn maatgevende effecten van de voorgenomen activiteit? Is er sprake van emissies (bijvoorbeeld van geluid, lucht), verkeersaantrekkende werking e.d.? Wat is het ruimtebeslag?
  • wat is de afstand van de activiteit(en) tot gebieden die gevoelig zijn?
  • zijn er met betrekking tot de activiteit indicatieve invloedsafstanden bekend? (bijvoorbeeld uit het ‘groene boekje’)
  • waarvoor zijn de gebieden gevoelig? Heeft de voorgenomen activiteit daar invloed op?

Afweging

Het bestemmingsplan maakt de wijziging van detailhandel naar bedrijven in milieucategorie 1 en 2 mogelijk aan de van Linschotenstraat 2/2a, 4/4a, 4b, 6/8 en 18b te Valkenswaard (zie paragraaf 4.1.8). Op deze locaties zijn op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten industriële activiteiten toegestaan. Deze bedrijven vallen onder categorie D11.3 "de aanleg, wijziging of uitbreiding van industrieterreinen". De ontwikkeling valt onder de drempelwaarde zoals opgenomen in de bijlage bij het Besluit m.e.r. categorie D11.3 kolom 2. Gelet op de aard van het project en de plaats van het project is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit planvoornemen is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

De overige functiewijzigingen die dit bestemmingsplan beoogt, vallen niet onder de activiteiten die zijn opgenomen in de C- en D-lijst. Hiervoor hoeft dus geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling doorlopen te worden. Het plan is op dit punt uitvoerbaar. De conclusie is dat geen m.e.r.-beoordeling hoeft plaats te vinden. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ontbreken.

4.2 Historische kwaliteit

4.2.1 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.

Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Afweging

Het bestemmingsplan betreft slechts een functionele wijziging, waarbij detailhandel wordt gereguleerd. Aangezien in dit plan geen sprake is van het roeren van de bodem, worden geen archeologische waarden aangetast en is archeologisch onderzoek niet nodig. Daarom is het plan uitvoerbaar wat betreft het aspect archeologie.

Hetzelfde geldt voor het aspect cultuurhistorie. Cultuurhistorische waarden zullen door de functiewisseling niet in het geding komen. De waarden worden eveneens beschermd door de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' op de verbeelding, waarvoor een specifieke regeling tot behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden van de gebouwen is opgenomen.

Het plan is uitvoerbaar wat betreft archeologie en cultuurhistorie.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Valkenswaard verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Valkenswaard besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. Voor het opstellen van dit bestemmingsplan is een reservering gedaan op de gemeentelijke begroting. Voor het overige zijn er aan de uitvoering van dit bestemmingsplan geen kosten verbonden voor de gemeente. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg en communicatie betrokken winkeliers en vastgoedeigenaren

In augustus 2019 zijn winkeliers en vastgoedeigenaren op diverse manieren geïnformeerd over de keuzes voor een compact kernwinkelgebied en de wijze waarop de gemeente dit wil realiseren.

Alle winkeliers en vastgoedeigenaren van winkelpanden in het huidige centrum wiens winkelpand buiten het compacte kernwinkelgebied valt, zijn benaderd voor het voeren van een individueel gesprek met de gemeentelijke accountmanager en centrummanager. Tijdens deze gesprekken zijn de gemaakte keuzes toegelicht, om indien nodig, de bewustwording te vergroten van de noodzaak om een compacter kernwinkelgebied te realiseren. Daarnaast is met de winkelier en/of vastgoedeigenaar gesproken over de mogelijkheden voor respectievelijk verplaatsing of transformatie. Om dit te stimuleren is een toolbox ingezet met instrumenten die transformatie of verplaatsing bevorderen. Zie voor meer informatie het "Plan van Aanpak compact kernwinkelgebied".

5.2.2 Inspraak en vooroverleg

De procedures tot en met de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wet geregeld. Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Daarnaast wordt het voorontwerp-bestemmingsplan ter inzage gelegd. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een inspraakreactie in te dienen.

5.2.3 Zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Algemeen

Een bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting.

Op de verbeelding worden de verschillende bestemmingen en aanduidingen gevisualiseerd. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De toelichting heeft geen bindende werking en maakt juridisch geen deel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Voor circa 170 verschillende locaties in de kernen Valkenswaard en Dommelen worden de verbeelding en regels gewijzigd. De regels en verbeelding in dit bestemmingsplan zijn van toepassing op de circa 170 verschillende locaties en vervangen dus de regels en verbeelding uit de geldende bestemmingsplannen voor deze locaties.

6.2 Opzet veegplan detailhandel

De gemeente Valkenswaard maakt een duidelijke keuze voor het compacte kernwinkelgebied van Valkenswaard als dé plek voor detailhandel. De gemeente streeft er hiermee naar om detailhandel die in het kernwinkelgebied van Valkenswaard past, zoveel mogelijk daar te concentreren. Van de aanwezige winkelpanden buiten het compacte kernwinkelgebied wordt transformatie van detailhandel naar een andere functie mogelijk gemaakt of wordt een uitsterfconstructie opgenomen. De uitsterfconstructie is van toepassing op locaties waar nog feitelijk detailhandel wordt geëxploiteerd. De huidige detailhandelbranche kan worden voortgezet, maar dat als deze detailhandelfunctie meer dan drie jaar niet in een pand aanwezig is, vervalt de mogelijkheid tot het exploiteren van detailhandel voor de locatie. De adressen waar het over gaat zijn per bestemming opgenomen in een bijlage bij de regels.

Daar waar momenteel leegstand is en een andere functie dan detailhandel wordt geëxploiteerd (bijvoorbeeld een kantoor), wordt de detailhandelfunctie wegbestemd. Vanaf inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is detailhandel voor die pandlocaties niet meer toegestaan.

6.3 Artikelsgewijze toelichting

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

6.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Bouwperceel

In feite is het bouwperceel het stuk grond, dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden aangemerkt als behorende bij de aangevraagde bebouwing. Let op: indien bij een woning een deel van een aangrenzende bestemming 'Groen' bij de aanvraag is opgegeven als bouwperceel, dan dient deze aanvraag toch beoordeeld te worden zonder dit gedeelte. Meten dient beperkt te zijn tot de bestemming waarvoor de regeling geldt.

Het begrip 'bouwperceel' kan nodig zijn om het toelaatbare bebouwingsareaal rechtvaardig per vestiging, per bedrijf, per beheerseenheid of per wooneenheid etc. te verdelen. Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming kan in bepaalde gevallen meerdere bouwpercelen omvatten. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij huurcomplexen die als eengezinswoningen in een rij gerealiseerd zijn. In dit geval moet aan het begrip perceel en andere betekenis worden toegekend dan normaal in het eigendomsrecht geldt.

Voorgevelrooilijn

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, regelt een groot aantal omgevingsvergunningsvrije bouwwerken. Om te bepalen of een bepaald bouwwerk vergunningsvrij is, wordt in een aantal gevallen gebruik gemaakt van het begrip voorgevelrooilijn. De wet voorziet echter niet in een begripsbepaling, maar verwijst hierbij onder andere naar het bestemmingsplan. Daarom is het begrip voorgevelrooilijn opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan maakt gebruik van bouwvlakken, waarbinnen de hoofdbebouwing met bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mag worden. De voorgevelrooilijn wordt gevormd door de grens van het bouwvlak die is gericht naar het openbaar gebied (bijvoorbeeld een weg of groenvoorziening) en het verlengde van die grens. Bij een hoekperceel wordt ook de zijdelingse bouwgrens die naar het openbaar gebied is gericht en het verlengde daarvan gezien als voorgevelrooilijn.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

Goothoogte en bouwhoogte van een bouwwerk

Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaatsvinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. In de nieuwe bestemmingsplansystematiek wordt naast de goothoogte ook een maximale bouwhoogte opgenomen. Met name het begrip goothoogte behoeft enige toelichting.

De onderliggende gedachte bij het begrip goothoogte is een stapeling van bouwmassa's in een hoofdvolume (basismassa) met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking. Vaak is het onderscheid tussen beide bouwmassa's niet voor de volle honderd procent eenduidig.

Met de goothoogte wordt beoogd de maximale hoogte van de basismassa te reguleren. De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief kan worden geacht voor de basismassa. Ter illustratie zijn in onderstaande afbeelding enkele voorbeelden geschetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplandh-VO01_0005.png"

Afbeelding: Goot- en bouwhoogte van een bouwwerk

Bij bijbehorende bouwwerken geldt in principe dezelfde filosofie. Verder wordt daarbij aanvullend een maximale dakhelling voorgeschreven om het éénlaagse karakter te benadrukken, mede om de belendende (woon-)percelen een bescherming in hun woon- en/of gebruiksgenot te bieden. Uitgangspunt is te voorkomen, dat belendingen worden geconfronteerd met relatief lange wanden die hoger zijn dan 3,5 meter. Beperkte topgevels zijn acceptabel. De dakhelling heeft bovendien de functie van regulerende factor in de zon-/lichtbelemmering. In onderstaande afbeelding zijn enkele illustraties van deze situaties gegeven. Daarbij zijn ook bouwwerken geschetst, waarvan de ontwikkeling niet moet plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPveegplandh-VO01_0006.png"

Afbeelding: Goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken

6.3.2 Bestemmingsregels

De volgende bestemmingen zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van de regels:

Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Centrum – 3
Artikel 5 Detailhandel
Artikel 6 Dienstverlening
Artikel 7 Gemengd- 1
Artikel 8 Horeca
Artikel 9 Maatschappelijk
Artikel 10 Tuin
Artikel 11 Verkeer
Artikel 12 Wonen
Artikel 13 Waarde - Archeologie 2
Artikel 14 Waarde - Archeologie 3
Artikel 15 Waarde - Archeologie 4
Artikel 16 Waarde - Archeologie 5
Artikel 17 Waarde - Archeologie 6

De bestemmingen Centrum-3 en Gemengd -1 zijn nieuwe bestemmingen en gebaseerd op de vigerende plannen:

• Dommelen

• Kernwinkelgebied

• Centrum

Artikel 3 Bedrijf

Deze bestemming is gelegd op gronden in voornamelijk de bebouwde kom, waar meestal verspreid gelegen productiebedrijven en ambachtelijke en vervoersbedrijven voorkomen. Handelsbedrijven, magazijnen en opslagplaatsen en garagebedrijven worden ook onder deze bestemmingsomschrijving begrepen. Agrarische bedrijven, kantoren, kinderdagverblijven en peuterspeelzalen worden, voor zover zij geen onderdeel uitmaken van de toegelaten hoofdfunctie en daaraan niet ondergeschikt zijn, niet tot de bestemming 'Bedrijf' gerekend.

De bestemming is bedoeld voor bedrijven voor zover deze behoren tot milieucategorie 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten alsmede daarmee naar aard en milieu-invloed vergelijkbare bedrijven of inrichtingen. Voor bestaande detailhandel is een uitsterfconstructie opgenomen.

Artikel 4 Centrum - 3

De geldende bestemmingen 'Centrum', 'Centrum - 1' en 'Centrum - 2' worden omgezet naar de bestemming 'Centrum - 3'. Voor bestaande detailhandel is een uitsterfconstructie opgenomen. In de bestemming 'Centrum - 3' is op de begane grond dienstverlening en horeca in categorie 1 toegestaan. Op de verdieping is wonen toegestaan. Er wordt een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor wonen op de begane grond.

Artikel 5 Detailhandel

De geldende bestemmingen 'Detailhandel' wordt omgezet naar de bestemming Detailhandel waar alleen een supermarkt of detailhandel in volumineuze goederen is toegestaan. Deze zijn door middel van een functieaanduiding op de verbeelding aangegeven. Een andere vorm van detailhandel is niet toegestaan.

Detailhandel: supermarkt en detailhandel volumineus

Er wordt verschil gemaakt tussen detailhandel en supermarkt/detailhandel volumineus.

Detailhandel betreft het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending. Onder detailhandel vallen alle winkels inclusief internetwinkels. Supermarkten en volumineuze detailhandel hebben een aparte aanduiding in dit bestemmingsplan gekregen, omdat zij andere eisen stellen aan de ruimte. Niet alleen hebben zij een groter oppervlak dan een gemiddelde winkel, maar zij stellen ook andere eisen ten aanzien van parkeren en rangeren. Bij volumineuze detailhandel gaat het bovendien om detailhandel die een groot oppervlak nodig heeft, zoals verkoop van meubels, woninginrichtingartikelen, bouwmarkten, tuincentra en handel in auto's en boten en die niet in winkelgebieden kunnen worden gevestigd.

Artikel 6 Dienstverlening

Deze bestemming is gereserveerd voor dienstverlening. Voor bestaande detailhandel is een uitsterfconstructie opgenomen. Onder dienstverlening valt bijvoorbeeld reisbureaus, bankinstellingen, verzekerings- en/of administratiekantoren, makelaarskantoren, advocaten- en/of notariskantoren, uitzendbureaus, praktijkvestigingen voor tandtechniek, kapsalons, schoonheidssalons, nagelstudio's, schoenmakerijen, kleermakerijen, fotostudio's en hondentrimsalons.

Tot deze bestemming worden niet gerekend kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, sportscholen, fitnesscentra en uitvaartcentra, die, mede gelet op de ruimtelijke impact, thuishoren onder de bestemming 'Maatschappelijk' met als zodanig specifieke locaties.

Artikel 7 Gemengd - 1

In de bestemming 'Gemengd - 1' is op de begane grond dienstverlening en wonen toegestaan. Op de verdieping is wonen toegestaan. Op de begane grond wordt wonen toegevoegd ten opzichte van het geldende juridisch-planologische kader. Hierbij gaat het in de meeste gevallen om één extra woning. Voor bestaande detailhandel is een uitsterfconstructie opgenomen.

Artikel 8 Horeca

Deze bestemming is gereserveerd voor horecabedrijven en maakt gebruik van vier verschillende categorieën. De categorieën kunnen grofweg worden onderverdeeld in winkelgebonden daghoreca (categorie 1), maaltijd- en logiesverstrekkers (categorie 2), spijsverstrekkers (categorie 3), drankverstrekkers (categorie 4). Hoe hoger de categorie, des te meer een horeca-activiteit een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken. Binnen de bestemming Horeca is categorie 1 overal toegestaan . Op de verbeelding wordt per perceel aangegeven tot en met welke hogere categorie horeca is toegestaan. Wonen is ter plaatse van de aanduiding 'wonen' toegestaan, waarbij het aantal woningen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

Artikel 9 Maatschappelijk

Deze bestemming is bedoeld voor activiteiten op het gebied van openbaar bestuur, openbare en maatschappelijke dienstverlening, religie, educatie, sportieve recreatie, verenigingsleven, sociale en culturele doeleinden of hiermee gelijk te stellen voorzieningen. In dit verband kan gedacht worden aan bijvoorbeeld (dependances van) gemeentekantoren, politiebureaus, nutsbedrijven, postkantoren, kantoorvestigingen voor maatschappelijk werk en instellingen voor werkgelegenheid, kerken, scholen en onderwijsondersteunende instellingen, kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, gymzalen, sportscholen, fitnesscentra, speeltuinen, buurthuizen en wijkcentra, musea, huisartsenpraktijken, tandartsenpraktijken, praktijkvestigingen voor fysiotherapie, (poli-)klinieken en diagnostische centra, verzorgings- en verpleegtehuizen, instellingen en bureaus voor thuiszorg, ambulancediensten en uitvaartcentra.

Indien ondergeschikt aan de hoofdactiviteit is detailhandel en/of horeca ten dienste van de voorziening toegestaan, zoals bijvoorbeeld een kantine in een (middelbare) school of een bar in een culturele voorziening.

In het plangebied bevindt zich een sportschool. Op de gronden van de sportschool is een aanduiding opgenomen zodat uitsluitend op deze gronden een sportschool in gebruik mag zijn.

Artikel 10 Tuin

De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor voor- en zijtuinen alsmede voor in- en uitritten voor woningen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de gronden als tuin.

Situaties met tuinen op de hoek van een straat leveren vrijwel altijd discussie op met betrekking tot verkeersveiligheid en stedenbouwkundige aspecten. Hoe moet hiermee worden omgegaan? De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten van zijtuinen de bestemming 'Tuin' krijgen en de resterende gronden de betreffende hoofdbestemming ('Wonen').

De grens tussen de bestemming 'Tuin' en de aangrenzende bestemming wordt conform een vaste standaard getekend. Deze standaard is vastgelegd in het 'Handboek digitale bestemmingsplannen Gemeente Valkenswaard'. Vergunningvrij bouwen is echter op 1 meter achter de voorgevel toegestaan. De bestemming 'Tuin' is daarom op zijpercelen getekend tot op 1 meter achter de voorzijde van het bouwvlak van de aangrenzende bestemming.

Binnen deze bestemming bedraagt de bouwhoogte van een erfafscheiding maximaal 1 meter. Indien de bestemming 'Tuin' op een zijperceel verder doorloopt dan bovenstaande 1 meter én deze zijtuin niet grenst aan de openbare weg, dan geldt voor een erfafscheiding een maximale bouwhoogte van 2 meter.

Grenst de als 'Tuin' bestemde zijtuin aan de openbare weg, dan kan een hoge erfafscheiding verkeersonveilige situaties opleveren. Een dergelijke erfafscheiding mag daarom maximaal 1 meter hoog zijn. In afwijking hiervan is een erfafscheiding van maximaal 2 meter hoog toegestaan, onder voorwaarden in het kader van verkeersveiligheid en stedenbouw.

De bestemming voorziet in een regeling voor het bouwen van aanbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw (erkers). De diepte van de aanbouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,5 meter.

Daarnaast kan in afwijking van het bestemmingsplan naast het pand ook een zijaanbouw worden toegestaan tot 1 meter naast de rooilijn van de zijgevel. In de afwijkingsregels zijn voorwaarden opgenomen die rekening houden met de situering van het belendende perceel 'om de hoek' (dus achter het hoekperceel) en/of aan de overkant van de zijstraat (dus in het verlengde van het hoekperceel). In het eerste geval wordt de afwijkingsregeling bepaald door de voorgevelrooilijn van het belendende pand om de hoek. Aan de overzijde kan het veel uitmaken of daar voorgevels zijn, zijgevels of een groen- of parkeerstrook, waardoor het bevoegd gezag wel of niet overgaat tot verlening van de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan.

Artikel 11 Verkeer

Deze bestemming geldt voor wegen, straten en pleinen, voet - en fietspaden ten behoeve van de afwikkeling van alle verkeer. Daarnaast zijn binnen deze bestemming parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan.

Verder zijn binnen deze bestemming naast geluidwerende en waterhuishoudkundige voorzieningen ook nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. De gronden mogen gebruikt worden als terrassen, voor zover deze aansluiten aan een horecabestemming, en voor evenementen.

Artikel 12 Wonen

Deze bestemming geldt voor alle woningen in het plangebied met bijbehorende zij- en achtertuinen. Door gebruik te maken van een functieaanduiding op de verbeelding is kamerverhuur toegestaan. Voor bestaande detailhandel is een uitsterfconstructie opgenomen.

Hoofdgebouwen
De hoofdbebouwing is vastgelegd in bouwvlakken. Zo is de maatvoering, situering en de vorm van de hoofdgebouwen vastgelegd. Ook het maximum aantal woningen dat binnen het bouwvlak is toegestaan is op de verbeelding aangegeven. Uitbreiding van hoofdgebouwen over twee bouwlagen mag uitsluitend plaatsvinden binnen de bouwvlakken. De diepte van het bouwvlak is afhankelijk van het aantal woningen. De volgende maatvoering wordt hierbij als standaard toegepast:

Aantal woningen   Diepte bouwvlak  
drie of meer woningen   maximaal 10 meter  
twee woningen   maximaal 12 meter  
één woning en een perceelsbreedte kleiner dan 21 meter   maximaal 12 meter  
één woning en een perceelsbreedte groter of gelijk aan 21 meter   maximaal 15 meter  

In die gevallen dat de bestaande diepte van het hoofdgebouw, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt dan bovenstaande standaard maatvoering, geldt die diepte in afwijking van de standaard als maximaal toegestaan.

Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw gerealiseerd worden.

De hoeveelheid te realiseren bijbehorende bouwwerken gelegen buiten het bouwvlak is in de regels opgenomen. Afhankelijk van de oppervlakte van het zij- en achterperceel mag 50%, 40% of 25% bebouwd worden tot een maximum oppervlakte van respectievelijk 75 m2, 100m2 of 150 m2.

Tevens is in de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale dakhelling van 45 graden opgenomen. De bouwhoogte is gemaximaliseerd op 5,5 meter. Hiermee wordt tevens voorkomen dat boven de goothoogte van 3,5 meter nog een volwaardige bouwlaag gerealiseerd kan worden.

Begrenzing Woon- en Tuinbestemming
De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten van zijtuinen de bestemming 'Tuin' krijgen en de resterende gronden de bestemming 'Wonen'.

De tuinbestemming is in beginsel tot op een afstand van 1 meter achter de voorzijde van het bouwvlak van de woonbestemming gelegd.

Bij hoekpercelen is, daar waar het perceel grenst aan de doorgaande openbare weg, een strook met een breedte van minimaal 3 meter bestemd als 'Tuin'. Hier mag niet worden gebouwd. Is de zijtuin breder dan 3 meter, dan is de restmaat bestemd als 'Wonen' tot de maximale breedte van 4 meter.

Goothoogte en bouwhoogte
Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaats vinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. De achterliggende gedachte was een mogelijke opbouw van bouwmassa's in een hoofdvolume met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking.

In deze systematiek werd de bouwhoogte of dakhelling niet geregeld, waardoor er veel vrijheid was in het vormgeven van de kapconstructie. Deze vrijheid had voordelen, met name op ontwerptechnisch gebied, maar heeft ook geleid tot excessen. Vandaar dat de raad op 2 november 2010 heeft besloten in de nieuwe bestemmingsplansystematiek naast een goothoogte ook een maximale bouwhoogte op te nemen.

De maximale goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw is in het bouwvlak aangegeven met behulp van een maatvoeringsaanduiding. De goot- en bouwhoogte geldt voor het (deel van het) bouwvlak, waaraan het op de verbeelding gekoppeld is. Boven de maximaal toegestane goothoogte is op grond van de bouwregels nog maximaal één bouwlaag toegestaan, waarmee voorkomen wordt dat in de kap twee of meer woonlagen gerealiseerd kunnen worden.

De maximale goot-en bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken is opgenomen in de regels.

Aan-huis-verbonden beroepen
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn aan-huis-verbonden beroepen rechtstreeks toegestaan tot een oppervlakte van 35 m2, mits voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Wonen'. Het bevoegd gezag kan in afwijking hiervan een omgevingsvergunning verlenen tot een oppervlakte van maximaal 75 m2. Belangrijke voorwaarden daarbij zijn onder andere dat er geen ernstige of onevenredige hinder van het woonmilieu mag optreden en dat de afwikkeling van het verkeer niet nadelig wordt beïnvloed. Ook de parkeerdruk mag niet onaanvaardbaar toenemen door het aan-huis-verbonden beroep.

Het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woning of onafhankelijke woonruimte is in beginsel niet toegestaan.

Artikel 13 Waarde archeologie - 2

Gebied van archeologische waarde. In deze gebieden is bij eerdere onderzoeken reeds aangetoond dat er concentraties archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig gekarakteriseerd kunnen worden. In deze gebieden is dus sprake van vastgestelde archeologische waarden. De archeologische resten op deze terreinen zijn echter minder geconcentreerd dan bij de vorige categorie en bovendien is vaak niet exact bekend waar de resten zich bevinden. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan. Vanwege de aanwezige archeologische waarden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 meter onder maaiveld.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 3

Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern. Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m² en dieper gaan dan 0,3 m –mv.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 4

Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1.000 m2.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 5

Gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 2500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 5.000 m2.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 6

Gebied met een lage archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 25.000 m2.

6.3.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Artikel 19 Algemene bouwregels
De algemene bouwregels bevatten regels omtrent afwijkende maten en ondergeschike bouwdelen.
Artikel 20 Algemene aanduidingsregels
Artikel 20 bevat een algemene aanduidingsregel voor monumentale of waardevolle bomen.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels

In artikel 23 is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmings- en bouwgrenzen.

Artikel 24 Algemene procedure regels

In dit artikel is de procedure opgenomen die gevolgd moet worden bij het stellen van nadere eisen.

Artikel 25 Overige regels

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over laden/ lossen en parkeren. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in artikel 26 en artikel 27.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan drie jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.