direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Maastrichterweg 94
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg94-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 AANLEIDING

Voor het perceel aan de Maastrichterweg 94-94a te Valkenswaard is de intentie om te komen tot een herontwikkeling die voorziet in het gedeeltelijk amoveren van de aanwezige bebouwing en het realiseren van een vrijstaande woning ter plekke waar een aaneengesloten woning is toegestaan en het toevoegen van twee vrijstaande woningen. De 'omzetting' van aaneengesloten naar 'vrijstaand' en het amoveren van de bebouwing vindt plaats in een separate procedure. En wordt nu voorzien in een planherziening voor de bouw van twee vrijstaande woningen.

Het gemeentebestuur heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief.

Om het plan te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat een omgevingsvergunning op grond van de Wabo wordt verleend. Er wordt namelijk afgeweken van het geldende bestemmingsplan (handelen in strijd met de ruimtelijke regels). Het bestemmingsplan staat namelijk de voorgenomen bouw van twee vrijstaande woningen niet toe. Dat betekent dat, voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, het bestemmingsplan moet worden herzien.

Deze plantoelichting is opgesteld ter motivering van de herontwikkeling, strekkende tot het realiseren van twee vrijstaande woningen.

1.2 PLANGEBIED

Het plangebied is gelegen aan de Maastrichterweg 94-94a te Valkenswaard.

1.3 VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied', onherroepelijk geworden op 25 mei 2015.

Het projectperceel heeft daarin de bestemming `Agrarisch met waarden´.

1.4 LEESWIJZER

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven, waarna in hoofdstuk 3 het geldende beleidskader aan bod komt. In hoofdstuk 4 worden diverse milieuhygiënische en planologische aspecten verantwoord. In hoofdstuk 5 de financiële en maatschappelijke haalbaarheid beschreven. In de hoofdstukken 6 en 7 komen de juridische regeling en de handhaafbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING

In dit hoofdstuk wordt het initiatief wordt beschreven, inclusief de inpassing in de directe omgeving en aandacht wordt geschonken aan de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg94-VO01_0001.png"

Bestaande situatie

Op het projectperceel aan de Maastrichterweg is bebouwing aanwezig, die in gebruik is voor priveopslagdoeleinden. Daarnaast is op het perceel sprake van verschillende (bij)gebouwen.

De beoogde nieuwbouw van twee woningen dient in samenhang te worden bezien met de sloop van de overtollige bebouwing en met het wijzigingsplan voor het pand/perceel Maastrichterweg 94a, waarin de typologie van 'aaneengesloten woning' vervalt en daarmee een vrijstaande woning mogelijk wordt. De totaalontwikkeling past beter in het straatbeeld. Door het situeren van de woningen op ruim 20 meter van de erfgrens ontstaat er ruimte tussen de beoogde woningen en de Maastrichterweg.

2.1 HET INITIATIEF

De eigenaar van het projectperceel aan de Maastrichterweg te Valkenswaard heeft het voornemen om te komen tot een herontwikkeling die voorziet in het bouwen van een vrijstaande woning met bijgebouw (mogelijk te maken via de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan) en het slopen van overtollige bebouwing en het bouwen van twee nieuwe vrijstaande woningen met bijgebouwen.

Onderstaand een visualisatie van de beoogde nieuwbouwwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg94-VO01_0002.png"

2.2 BESTAANDE RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE KWALITEIT

In ruimtelijke zin kan de omgeving worden gekarakteriseerd door een open stedenbouwkundige structuur, met gebouwen van wisselende grootte en forse open ruimtes tussen de bebouwing. Ook valt de afstand op tussen de voorste bebouwingslijn aan de Maastrichterweg en het openbare gebied. De momenteel aanwezige bebouwing, bestaande uit een fors (voormalig) bedrijfsgebouw en verspreid op het perceel aanwezige (bij)gebouwen, geven een rommelige uitstraling.

In functionele zin is sprake van een gemengd gebied. Het omliggende gebied wordt enerzijds gekenmerkt door woningen, maar ook door een tegenover gelegen bedrijventerrein en aansluitend aan het perceel een agrarische activiteit.

2.3 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE INPASSING

Oorspronkelijk stond op deze plek buiten de randweg een rijtje van 3 woningen, een intensieve woonvorm, die hoort bij een locatie dichter bij het centrum. Door omstandigheden is de linker woning gesloopt en nog niet teruggebouwd. Tussen de bestaande woningen en de zuidelijk gelegen bestaande woning aan de Maastrichterweg 96 is een 'open gat' van ruim 75 meter gelegen. Met fase 1 is de in het bestemmingsplan toegestane rij van 3 woningen, vervangen door een tweekapper en een vrijstaande woning. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om een beter bij het buitengebied passende verkaveling te realiseren, waarbij sprake is van een 2-kapper en 1 vrijstaande woning.

Met de bovenstaande ontwikkeling wordt het 'open gat' zodanig verkleind dat dit uitermate geschikt is voor het realiseren van 2 vrijstaande Ruimte voor Ruimte. Door voor de woningen een wisselende rooilijn en afwisselende architectuur en materiaalgebruik te hanteren , ontstaat een meer gevarieerd straatbeeld.

Dit past ruimtelijk gezien goed bij de locatie, langs een oorspronkelijke uitvalsweg, in het buitengebied en is sprake van een logische invulling van dit bebouwingsgebied dat vervolgens logisch wordt beëindigd door de woning Maastrichterweg 96.

Ter plaatse is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Door het feit dat de 3 woningen in een andere verkavelingsopzet worden gerealiseerd, worden omliggende functies niet beperkt in hun huidige gebruik.

De vrijstaande woningen wordt opgebouwd uit 1 ½ bouwlaag en uitgevoerd met een kap. De woningen beschikken over een eigen tuin met garage/berging en voor de ontsluiting wordt gebruik gemaakt van een gezamenlijke nieuw aan te leggen uitrit.

Met het bestemmen van het achterste deel van de beide woonpercelen tot "Groen-landschapselement' en het inrichten van dit gedeelte met hoogstamfruitbomen wordt ter plaatse extra ruimtelijke kwaliteit toegevoegd ten opzichte van 'reguliere' woningen in de periferie van de bebouwde kom.

2.4 VERKEER EN PARKEREN

Op het terrein van de ontwikkeling worden ten behoeve van de beoogde woningen per perceel 2 parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee wordt voldaan aan de in 2008 vastgestelde en nog steeds geldende parkeernormering binnen de gemeente Valkenswaard.

De verkeersafwikkeling vanuit het plangebied vindt plaats via de Maastrichterweg.

Voor de verdere uitwerking van dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 4.8.

2.5 WOON- EN LEEFKLIMAAT

De projectpercelen aan de Maastrichterweg hebben de bestemming Agrarisch met waarden. Op basis van de bestemming Agrarisch met waarden is behoud, herstel en/of ontwikkeling van de voorkomende waarden toegestaan.

De woningen zijn voorstelbaar in de omgeving, omdat er in de directe omgeving overwegend vrijstaande woningen zijn gesitueerd.

In paragraaf 4.6 is dit verder uitgewerkt.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkeling en het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Gezien de beperkte aard en omvang van het planvoornemen worden er op nationaal niveau geen uitspraken gedaan ten aanzien van het voorliggend initiatief. Hierna zijn daarom de belangrijkste bevindingen uit het provinciale en gemeentelijk beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop inspeelt.

3.1 RIJKSBELEID

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.

Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Zie hiervoor 3.1.4.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt onder 3.1.4 getoetst.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'jamits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Met dit initiatief zijn geen kaders noodzakelijk ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen waarbij Nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit initiatief.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat met dit initiatief geen kaders noodzakelijk zijn ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen waarbij Nationale belangen gemoeid zijn.

3.1.3 Besluit milieueffectrapportage

Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Deze wijziging geldt voor alle aanvragen na 16 mei 2017, omdat er een directe werking van het Europese recht geldt.

Een milieueffectrapportage (MER) en de bijbehorende procedure (m.e.r.) is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu nadelig wordt beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten;
  • plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op de Natura 2000-gebieden.

Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. Onder de grenzen uit de C9 en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Dit houdt in dat er bekeken moet worden of bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld.

In artikel 7.16, tweede tot en met vierde lid van de Wet milieubeheer staat welke informatie over de voorgenomen activiteit in de mededeling van de initiatiefnemer moet zijn opgenomen. Bij het opstellen van deze informatie moet ook rekening worden gehouden met de relevante criteria van bijlage III bij de Europese mer-richtlijn.

Conclusie

Het onderdeel m.e.r. is niet van toepassing.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012

Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) - de 'ladder voor duurzame verstedelijking' - geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit procesvereiste is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in de SVIR, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen.

Het Rijk heeft er voor gekozen om, gedeeltelijk gebaseerd op de al langer geldende SER-ladder uit 1999, het procesvereiste vorm te geven als een determinerend-cumulatief werkende motivatieverplichting. De motivatieverplichting voor ruimtelijke besluiten, welke geldt voor de maximale planologische mogelijkheden inclusief flexibiliteitsinstrumenten (waarbij planologische saldering niet per definitie is toegestaan), bestaat uit twee eisen (treden):

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • b. een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Beoordeling

Ten aanzien van de eerste trede dient allereerst te worden beoordeeld of het planvoornemen een stedelijke ontwikkeling betreft. Een stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het onderhavige planvoornemen betreft de realisatie van 2 vrijstaande woningen, hetgeen op grond van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling behoeft te worden gezien. In dit kader is onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22-11-2015 ECLI:NL:RVS:2015:3542 van belang. Daarin wordt uitgesproken dat een woningbouwplan van 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet vereist.

Conclusie

Het planinitiatief, dat voorziet in de bouw van twee woningen, is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en daarmee is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.2 PROVINCIAAL BELEID

3.2.1 Structuurvisie Noord-Brabant

Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) voor de provincie Noord-Brabant vastgesteld en deze is in 2014 partieel herzien. De (partieel gewijzigde) SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening Ruimte zijn de kaderstellende elementen uit de SVRO vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De SVRO gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten. Voor heel Noord-Brabant zijn gebiedspaspoorten opgesteld. In de gebiedspaspoorten is aangegeven welke landschapskenmerken bepalend zijn voor de kwaliteit van een gebied of een landschapstype. Daarnaast zijn de provinciale ambities weergegeven voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen kunnen een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van nieuwe en gebiedseigen kwaliteiten.

Tenslotte zet de provincie in op het behouden van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in het buitengebied. Hiermee wordt het cultuurhistorische erfgoed zo veel mogelijk behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg94-VO01_0003.png"

Het planvoornemen voorziet in de aankoop van twee ruimte voor ruimtetitels ten faveure van de bouw van twee woningen met bijgebouwen.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

In de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, zijn regels opgenomen waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen in principe moeten voldoen. Op de planlocatie is een aantal rechtstreeks werkende regels, structuren en aanduidingen en de daarbij van toepassing zijnde regels van de verordening van toepassing.

Algemene rechtstreeks werkende regels

Het betreft hier onder meer regels over diepe grondlichamen, geen attentiezone waterhuishouding, beperking van veehouderijen en stalderen. Aangezien met het planinitiatief geen sprake is van werkzaamheden die invloed hebben op diepe grondlichamen of een uitbreiding of verandering van een veeteeltbedrijf zijn deze bepalingen niet van belang.

Algemene regels voor bevordering van ruimtelijke kwaliteit

Wat betreft de regels voor de zorgplicht voor goede omgevingskwaliteit (zoals vervat in artikel 3.5 van de provinciale omgevingsverordening) kan wat betreft een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving en in bijzonder wat betreft het rekening houden met de waarden in het gebied met toepassing van de lagenbenadering, het zorgvuldig ruimtegebruik, de maatschappelijke meerwaardecreatie waaronder de ruimtelijke kwaliteitsverbetering (artt. 3.6 t/m 3.9) het volgende over voorliggend plan worden opgemerkt:

  • Er wordt gebruik gemaakt van bestaande bebouwing c.q. een bestaand bouwperceel.
  • Het plan heeft in verschillende opzichten ofwel geen gevolgen voor de locatie en omgeving ofwel wordt daarmee, voor zover dat (zeer beperkt) wel het geval is, op verantwoorde wijze rekening gehouden, vooral ook waar het gaat om bodemkwaliteit, waterhuishouding en/of ecologische, aardkundige en landschappelijke waarden; (voor zover dat speelt wordt daarop nog nader ingegaan in hoofdstuk 4).
  • Het plan past in de omgeving voor wat betreft het aspect milieu en volksgezondheid. In het vervolg zal hier nog nader op worden ingegaan.
  • Voldaan wordt aan de eis dat de ontwikkeling moet zijn afgestemd op de bestaande infrastructuur. Het plangebied grenst direct aan de openbare weg. Het vervoer van goederen en personen is beperkt vanwege de aard en de omvang van de functie. Het parkeren dat nu uitsluitend binnen het openbaar gebied plaatsvindt wordt verplaatst naar parkeren op eigen terrein.
  • De gevolgen van het voorliggende initiatief op de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden, de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer en de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu zijn in hoofdstuk 4 nader beschreven. Hieruit komt naar voren dat deze effecten nihil zijn. De ingreep is niet onomkeerbaar en zal daarmee slechts een beperkt gevolg hebben voor de toekomstwaarde.
  • Met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteitswinst kan worden gesteld dat op grond van artikel 3.80 van de verordening is bepaald dat een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. Onderstaand wordt daarop ingegaan.
    • 1. Er is sprake van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit. Het bestaande 'open gat' is uitermate geschikt voor het realiseren van 2 vrijstaande Ruimte voor Ruimte woningen. Door voor de woningen een wisselende rooilijn en afwisselende architectuur en materiaalgebruik te hanteren , ontstaat een meer gevarieerd straatbeeld. Dit past ruimtelijk gezien goed bij de locatie, langs een oorspronkelijke uitvalsweg aan de rand van het buitengebied en is sprake van een logische invulling van dit gebied dat wordt afgerond door de woning Maastrichterweg 96.
    • 2. In hoofdstuk 4 wordt nader gemotiveerd waarom sprake is van een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie.
    • 3. Door de ruime opzet van de woningen en de forse ruimten tussen de woningen in is sprake van een (zeer) open stedenbouwkundige structuur waarmee een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen en een logische overgang naar het aangrenzende buitengebied is verzekerd;
    • 4. Er is geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling.
    • 5. Voor beide woningen is een ruimte-voor-ruimtetitel verworven bij de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte
    • 6. De woningen worden landschappelijk ingepast, hetgeen juridisch in de regels wordt geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting van het realiseren en in stand houden van een beplantingsplan. Zie hiervoor ook paragraaf 3.4.6

Conclusie

Op basis van voorgaande punten kan geconcludeerd worden dat het planinitiatief voldoet aan de van toepassing zijnde regels van de interim omgevingsverordening Brabant.

3.3 REGIONAAL BELEID

Op grond van de provinciale verordening Ruimte vinden op regionaal schaalniveau voor diverse thema's uitwerkingen plaats in de vorm van afspraken tussen de regio en de provinciaal Noord-Brabant. Een van deze thema's is het aspect 'wonen'. Voor dit onderwerp zijn afspraken gemaakt in de regionale agenda 'wonen' van 30 november 2016. Hieruit blijkt onder meer dat de gemeente Valkenswaard een grotere opgave heeft aan het realiseren van woningen dan dat de harde en zachte plancapaciteit in voorzien, waarbij dit geldt voor alle typologieën. Ook is afgesproken dat de zogenaamde 'ruimte voor ruimtewoningen' niet meetellen in de woningbouwopgave. En daarmee kan worden gesteld dat de toevoeging van de beide woningen past binnen de opgave vanuit de regionale Agenda 'wonen' c.q. daarop geen effect heeft.

Conclusie

Op basis van voorgaande kan geconcludeerd worden dat het planinitiatief voldoet aan de van toepassing zijnde regels van de interim omgevingsverordening Brabant.

3.4 GEMEENTELIJK BELEID

3.4.1 Structuurvisie Valkenswaard

De gemeenteraad van Valkenswaard heeft op 2 juli 2012 op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening de Structuurvisie Valkenswaard deel A vastgesteld. Dit deel van de structuurvisie dient als ruimtelijk toetsingskader en visie op hoofdlijnen gericht op de lange termijn. De visie formuleert niet alleen de ontwikkelingskoers voor de lange termijn, maar biedt tevens het casco voor concrete projecten en plannen. Het is dus een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het ruimtelijk-functioneel programma en uitvoeringsplan voor de korte (en middellange) termijn is uitgewerkt in deel B (vastgesteld op 28 november 2013). De structuurvisie is in 2014 partieel herzien.

In deel A van de structuurvisie is een visie beschreven voor de bebouwde kom van Valkenswaard.

Valkenswaard is ten opzichte van Dommelen en Borkel en Schaft de meest stedelijke kern. Dit betekent dat er meer mogelijkheden zijn voor nieuwe ontwikkelingen, vooral in het centrum en aan de randen van het centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg94-VO01_0004.png"

De projectlocatie is gelegen binnen de duiding 'Mogelijkheden voor bebouwingsconcentraties'. Hoewel deze optie primair is bedoeld voor ruimte-voor-ruimte-woningen moet worden geconcludeerd dat, gezien het aantal woningen dat op grond van het geldend planologisch beleid ter plaatse van de projectlocatie reeds is toegestaan, het voorliggende initiatief vanuit planologisch oogpunt aanvaardbaar is.

Conclusie

De structuurvisie Valkenswaard vormt geen belemmeringen voor onderliggend planvoornemen.

3.4.2 Bestemmingsplan 'Buitengebied'

Het gemeentelijk beleid dat juridisch relevant is voor het plangebied is vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied ', vastgesteld op 27 juni 2013 en deels onherroepelijk geworden op 20 mei 2015.

Voor het plangebied geldt op grond van dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

Op grond van de geldende regels zijn de voor Agrarisch met waarden aangewezen gronden bestemd voor:

  • a. het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden;
  • b. agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  • c. grondgebonden agrarische bedrijven met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'intensieve veehouderij' tevens intensieve veehouderijen zijn toegestaan;
  • d. een hondenfokkerij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hondenfokkerij';
  • e. een dierenpension uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dierenpension';
  • f. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak dan wel het aantal bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de verbeelding;
  • g. boomkwekerijen, met uitzondering van de gebieden welke nader zijn aangeduid met 'Openheid';
  • h. agrarisch natuurbeheer;

met de daarbij behorende

  • i. groenvoorzieningen;
  • j. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • k. Water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

Op 2 mei 2020 is het ontwerp-bestemmingsplan Buitengebied 2 in ontwerp ter inzage gelegd. Daarin heeft het perceel de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn bestemd voor:

  • agrarisch grondgebruik,
  • (vollegronds)teeltbedrijven,
  • bestaande 'overige agrarische bedrijven', al dan niet in combinatie met een andere toegestane (hoofd)functie;
  • bestaande onverharde (openbare) wegen;

met de daarbij behorende:

  • ebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • tuinen, erven en terreinen;
  • groenvoorzieningen;
  • (onverharde) paden en perceelsontsluitingen, al dan niet naar ingesloten andere bestemmingen;
  • parkeervoorzieningen;
  • water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

Conclusie

De realisatie van twee vrijstaande woningen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' en de ontwerp-bestemming 'Agrarisch' past niet binnen het geldend planologisch regiem.

3.4.3 Woonvisie 2014-2020

Op 27 november 2014 is de 'Woonvisie gemeente Valkenswaard, Samen aan de slag met de woonopgaven 2014-2020' vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie wordt kwantitatief en kwalitatief richting gegeven aan de toekomst van het wonen in Valkenswaard en worden ambities geformuleerd met een doorkijk tot 2030. De gemeente wil toekomstige ontwikkelingen kunnen blijven initiëren, voldoende woningbouwmogelijkheden hebben voor de eigen behoefte en kunnen sturen op de gewenste ontwikkelingen.

De gemeente Valkenswaard stuurt op basis van de volgende kaders: het bieden van een woning en woonomgeving waar gezien demografische en maatschappelijke trends een vraag naar is én het daarop afstemmen van het aanbod als vastgelegd in de planvoorraad, bestaande uit zowel gemeentelijke als particuliere projecten of een combinatie van beide. Dit aanbod wordt vergeleken met de huidige voorraad.

Om te kunnen sturen op de woningbouwopgave is in augustus 2013 door Fakton een analyse van de woningmarkt en de bouwopgave uitgevoerd.

Ten aanzien van de woningvraag wordt in de Fakton-analyse geconstateerd dat de gemeente Valkenswaard circa 13.800 huishoudens telt. Volgens de prognose van het CBS groeit de gemeente tot en met 2020 met circa 920 huishoudens. Mede op basis van de inhaalvraag op basis van de jaren daar voor is een woningbouwbehoefte van gemiddeld 115 toe te voegen woningen per jaar aanvaardbaar geacht.

Voorzien wordt in het toevoegen van twee woningen ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Gezien dit geringe aantal van twee woningen, evenals het woningtype waarin het initiatief voorziet, kan deze worden aangemerkt als passend binnen de gemiddelde woningbehoefte op jaarbasis.

Bovendien worden ruimte-voor-ruimte-woningen niet meegeteld in de opgave.

Conclusie

Voorliggend initiatief past binnen de uitgangspunten van de woonvisie van de gemeente Valkenswaard.

3.4.4 Visie bebouwingsconcentraties

Het plangebied is in de concept-"visie bebouwingsconcentraties Valkenswaard" is opgenomen. Daarin is onder Gebiedspaspoort 5, Maastrichterweg aangegeven dat 2 nieuwe woningen ruimtelijk inpasbaar zijn.

Bovendien zijn daarin ruimtelijke aandachtspunten geformuleerd met betrekking tot nieuw te bouwen woningen. Zo dient de onderlinge afstand van de woningen tenminste 10 meter te bedragen. De betreffende concept-visie is opgesteld in samenwerking met het bureau 'ruimte voor ruimte' en is opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan dat aan de raad ter vaststelling zal worden aangeboden.

Conclusie

De realisatie van de twee vrijstaande woningen past binnen de concept-visie bebouwingsconcentraties Valkenswaard.

3.4.5 Stedenbouwkundige beoordeling

Het voorliggende initiatief is reeds als informatief bouwplan ter toetsing aan de gemeente voorgelegd en heeft de gemeentelijke instemming verkregen, mits er twee ruimte-voor-ruimte-titels worden verworven.

Conclusie

Het plan voldoet aan de stedenbouwkundige kaders

3.4.6 Landschappelijke inpassing en toevoegen ruimtelijke kwaliteit

Met het plan wordt voorzien in landschappelijke inpassing en in het toevoegen van extra ruimtelijke kwaliteit. Dit vindt plaats door enerzijds de wijze van bestemmen van een deel van het plangebied en anderzijds door een beplantingsplan. Dit beplantingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels. Daarmee is juridisch geborgd dat de betreffende inpassing enerzijds zal worden gerealiseerd en anderzijds duurzaam in stand gehouden zal worden.

Op grond van het beplantingsplan wordt de voorzijde van het perceel wordt voorzien van 2 maal een blokhaag van 2 meter diep, bestaande uit 2 rijen beuken (5 planten met m1), met achter iedere haag een rij van 3 Tilia platyphyllos (lindes) voor de landschappelijke inpassing.

Aan de achterzijde van het perceel aan de Maastrichterweg wordt 30 meter breed en 44,2 meter lang bestemd als 'groen-landschapselement'. In deze strook wordt voorzien in de aanplant van hoogstam fruitbomen. Door de combinatie van de bestemming en het aanbrengen van deze groenelementen wordt ter plekke extra ruimtelijke kwaliteit toegevoegd ten opzichte van 'reguliere' woningen in de periferie van het buitengebied.

Daarnaast wordt de achterzijde van deze strook voorzien van een struweelhaag van 3 meter diep met inheemse soorten. De plantafstand van de struweelhaag bedraagt 1 plant per m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg94-VO01_0005.png"

Conclusie

Door middel van de combinatie van het bestemmen ruim 1200 m2 als 'groen- landschapselement' en het beplantingsplan wordt enerzijds voldaan aan de landschappelijke inpassing en wordt anderzijds extra ruimtelijke kwaliteit toegevoegd.

Hoofdstuk 4 MILIEUHYGIËNISCHE EN PLANOLOGISCHE VERANTWOORDING

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan of daarmee vergelijkbare planvorm verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk is een verantwoording voor deze aspecten opgenomen.

4.1 BODEM

Door Lankelma Geotechniek Zuid B.V. te Oirschot is een actualiserend bodemonderzoek (inclusief asbest in de grond) uitgevoerd op het projectperceel (rapportage d.d. 19 oktober 2017, opdrachtnr. 1702395).

Dit bodemonderzoek, dat als bijlage is bijgevoegd, is uitgevoerd ten behoeve van de bepaling van de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit voor zowel grond als grondwater. Het onderzoek is specifiek uitgevoerd in het kader van de geplande ontwikkeling van het terrein ten behoeve van woningbouw.

Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat:

Met betrekking tot grond

  • in grondmengmonster MM1 (bovengrond) zijn analytisch licht verhoogde gehalten met zink en PCB aangetroffen;
  • in grondmengmonster MM2 (bovengrond) zijn analytisch licht verhoogde gehalten met cadmium en PCB aangetroffen.

Deze concentraties overschrijden de achtergrondwaarden, doch overschrijden de interventiewaarden niet.

Op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan de milieuhygienische kwaliteit van de ondergrond indicatief als klasse wonen dan wel industrie beschouwd worden.

  • in de grondmengmonsters MM3 (ondergrond) zijn analytisch geen van de onderzochte parameters in verhoogde mate aangetoond.

Allen liggen onder de achtergrondwaarden. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan de milieuhygiënische kwaliteit van deze bodemlaag indicatief als klasse AW2000 beschouwd worden.

Met betrekking tot verkennend asbest in grondonderzoek

  • in MM2 en MM3 analytisch geen concentraties aan asbest zijn gemeten boven de waarde voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.);

Deze grond ter plaatse van MM1 en MM2 kan als onverdacht voor asbest worden beschouwd.

  • ter plaatse van de asbestgaten ABG1 en ABG2 is ten gevolge van het aantreffen van asbesthoudende grove plaatmaterialen, een concentratie gemeten boven de waarde voor nader onderzoek (50 mg/kg.ds);

Deze grond dient derhalve als asbestverdacht te worden beschouwd en is vervolgens nader onderzocht.

Met betrekking tot nader onderzoek asbest in grond

  • in ABG MM4 en ABG MM5 zowel visueel als analytisch geen asbest is aangetoond;
  • ter plaatse van SL102, SL103 en SL106 zijn visueel grove asbesthoudende materialen aangetroffen en is in de fijne fractie tevens asbest aangetoond.

De totale gewogen concentratie overschrijdt echter niet de interventiewaarde voor asbest van 100 mg/kg ds (gewogen). Er is derhalve geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest.

Advies

In de grond met name ter plaatse van de sleuven SL102, SL103 en SL106 (rondom de schuur) kunnen asbesthoudende materialen in de grond voorkomen in een gehalte waarvoor formeel geen saneringsnoodzaak bestaat.

In geval van een toekomstige ontwikkeling naar woningbouw wordt echter ter overweging meegegeven om de aanwezige asbesthoudende materialen in de grond alsnog te verwijderen. Dit heeft echter geen consequenties voor de voorgenomen woonbestemming c.q. nieuwbouw.

Op 3 juni 2020 is door Lankelma Geotechniek Zuid B.V. te Oirschot een aanvullend onderzoek uitgevoerd met betrekking tot grond en asbest.

Uit het aanvullend onderzoek van de bovengrond in de schuur blijkt dat er geen verhoogd gehalte met PCB wordt aangetoond in de bovengrond. Tijdens de uitvoering van de veldinspectie en het veldwerk zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een ondergrondse tank. Derhalve heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar een ondergrondse tank. De totale gewogen concentratie asbest overschrijdt niet de interventiewaarde voor asbest van 100 mg/kg ds (gewogen). Er is derhalve geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest.

In het grondwater worden sterk verhoogde gehalten cadmium, kobalt, nikkel en zink aangetroffen. Deze concentraties overschrijden de interventiewaarden. Na herbemonstering en analyse van het grondwater worden eveneens sterk verhoogde concentraties zware metalen aangetroffen.

Conclusie

Formeel gezien is de bodem op de locatie niet geheel vrij van bodemverontreiniging en is een nader bodemonderzoek noodzakelijk naar het voorkomen van met name cadmium, kobalt, nikkel en zink in het grondwater. Dit wordt niet zinvol geacht.

In de grond is een gehalte met asbest aangetoond waarvoor formeel geen saneringsnoodzaak bestaat. In geval van een toekomstige ontwikkeling wordt echter ter overweging meegegeven om de aanwezige asbesthoudende materialen in de grond alsnog te verwijderen middels handpicking.

Bij eventuele toekomstige afvoer van mogelijk overtollige grond dient men altijd rekening te houden met de regels uit het Besluit Bodemkwaliteit.

4.2 WATER

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is het opstellen van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding. Sinds juli 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening. Het besluit verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van alle ruimtelijke plannen.

Door klimaatverandering neemt de kans op stortbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating via een regenpijp of bovengronds naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater van veel gebouwen verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen. Daarom is in dit artikel een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het aanleggen van een waterberging als er wordt gebouwd. Bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning bouwen toetst het bevoegd gezag of de juiste maatregelen worden genomen.

Via de voorwaardelijke bouwregel om bij nieuw bebouwd oppervlak een minimale waterbergingscapaciteit van 15 liter per vierkante meter bebouwd oppervlak aan te leggen, wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Op die manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Een capaciteit van 15 liter per m2 betekent dat voor een perceel met een totaal bebouwd oppervlak van 300 m2 moet worden voorzien in een vorm van waterberging met een totale capaciteit van 300 maal 15 liter. De benodigde waterbergingscapaciteit kan op verschillende manieren gerealiseerd worden.

Voorbeelden zijn het ingraven van infiltratiekratten of een grindbed, het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin, het aanleggen van een groen dak of het plaatsen van een of meer regentonnen. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk. Bij het berekenen van het bergende volume van een grindbed moet rekening worden gehouden met het volume dat het grind zelf inneemt.

Voor het beperken van wateroverlast is het essentieel dat de hemelwaterberging binnen afzienbare tijd na een bui weer beschikbaar is voor het opvangen van de volgende bui. Daarom is in het eerste lid ook bepaald dat de hemelwaterberging binnen een termijn van twee tot vijf dagen weer beschikbaar moet zijn. Dit kan bijvoorbeeld door de hemelwaterberging als infiltratievoorziening in te richten, zodat het opgevangen water langzaam in de bodem zakt.

Het is niet zo dat het bestemmingsplan bouwplannen die niet voldoen aan de waterbergingseis uit het eerste lid zonder meer verbiedt. Er zijn situaties denkbaar waarin het realiseren van de voorgeschreven hoeveelheid waterberging erg lastig is, of zelfs onmogelijk. Bijvoorbeeld als de doorlatendheid van de bodem slecht is of de grondwaterstand erg hoog is op de (enige) plaats waar een initiatiefnemer waterberging kan realiseren. Een initiatiefnemer kan, in dit soort gevallen, in overleg met de gemeente kijken of er een andere geschikte manier is om te zorgen dat wateroverlast niet toeneemt.

In de keur van het waterschap zijn ook regels opgenomen over compenserende waterberging bij nieuwbouw. Dit artikel is daarmee niet in strijd, want het is gesteld met een ander oogmerk. De regels in de keur zijn bedoeld om de bergings- en afvoercapaciteit van het regionale watersysteem te borgen. Met dit artikel wordt daarentegen de wateroverlast in stedelijk gebied door overbelasting van de openbare riolering (of andere gemeentelijke voorzieningen voor de verwerking van hemelwater) beperkt. Bovendien zijn de regels van de keur pas van toepassing vanaf een bepaalde omvang van het verharde oppervlak. Dit artikel is in alle gevallen van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg94-VO01_0006.png"

Voor de woningen gezamenlijk is nu voorzien in een bouwvlak van in totaliteit 15x15 is 225 m². Daarbij opgeteld de oppervlakte van alle bijgebouwen van maximaal 300 m² maakt een dakoppervlak van 525 m². Aan verharding zal 490m² worden gerealiseerd. De afwatering van deze verharding vindt plaats naar het omliggende maaiveld en voor de bebouwing dient op grond van de rekenregel voorzien te worden in 525 x 0,015 = 7,9 m³ opvang. Dat gebeurt door een sloot. Hiernaast is een dwarsdoorsnede van deze sloot weergegeven. De benodigde lengte is 5 m1. In het plan is ca 12,5 m1 voorzien, hetgeen ruim voldoende is.

Conclusie

Met inachtneming van vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het initiatief.

4.3 GELUID

Conform de Wet Geluidhinder dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe woningen binnen de zone van een weg. Uitzonderingen hierop zijn wegen, die bestemd zijn als woonerf of opgenomen zijn in een 30 km-zone.

De projectpercelen zijn gelegen in de onderzoekszone van meerdere wegen, te weten de Maastrichterweg en de Zuidelijke randweg.

Door F. Bouwmans Ingenieursburo te Deurne is een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het initiatief op (rapportage d.d. 27 maart 2019, project 20190327-01).

Het akoestisch onderzoek, dat als bijlage is bijgevoegd, heeft tot doel de geluidsbelasting op de gevels van de te projecteren woning te bepalen en te toetsen aan de grenswaarden, die in wet Geluidhinder zijn gesteld. Indien niet aan de grenswaarden wordt voldaan, moet worden bezien of geluidsbeperkende maatregelen doelmatig zijn.

Uit het onderzoek is gebleken, dat de geluidsbelasting van beoogde woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter hoogte van de oostgevels overschrijdt. Effectieve maatregelen om deze overschrijding te reduceren zijn er niet.

Gezien het vorenstaande, waarbij is geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dient voor de beoogde woningen aan de Maastrichterweg te worden verzocht om een hogere grenswaarde.

Bij de verdere uitwerking van het bouwplan dient de geluidwering van de hoogste belaste gevels minimaal 24 dB te bedragen.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat voor de woningen niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Een ontheffing hogere grenswaarde is dan ook aan de orde.

Voor de woningen gezamenlijk is nu voorzien in een bouwvlak van in totaliteit 15x15 is 225 m². Daarbij opgeteld de oppervlakte van alle bijgebouwen van maximaal 300 m² maakt een dakoppervlak van 525 m². Aan verharding zal 490m² worden gerealiseerd. De afwatering van deze verharding vindt plaats naar het omliggende maaiveld en voor de bebouwing dient op grond van de rekenregel voorzien te worden in 525 x 0,015 = 7,9 m³ opvang. Dat gebeurt door een sloot. Hiernaast is een dwarsdoorsnede van deze sloot weergegeven. De benodigde lengte is 5 m1. In het plan is ca 12,5 m1 voorzien, hetgeen ruim voldoende is.

Voor de woningen zal sowieso moeten worden voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit ten aanzien van geluidwering. Tevens zullen geluidsisolerende maatregelen noodzakelijk zijn. Hiervoor wordt te zijner tijd bij de uitwerking van het bouwplan een nader onderzoek uitgevoerd.

4.4 LUCHTKWALITEIT

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).

Het voorliggende planinitiatief maakt de bouw van twee woningen mogelijk.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • 1. 1aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt;
  • 2. op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3%-criterium.

Aangezien het voorgestane initiatief zich uitstrekt over slechts twee woningen en dit aantal ver beneden de wettelijke drempel (van 1500 nieuwe woningen op één ontsluitingsweg) ligt wordt voldaan aan het 3%-criterium.

Conclusie

Aangezien het initiatief voldoet aan het 3%-criterium en bovendien daarmee de verkeersaantrekkende werking van dit plan ruim onder der 7500 verkeerbewegingen ligt kan gezien het voorgaande geconcludeerd worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c van de Wet milieubeheer kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden.

4.5 EXTERNE VEILIGHEID

Algemeen

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (o.a. van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden.

Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (o.a. l.p.g.- tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (o.a. aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR. Wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Besluit externe veiligheid transportroutes

Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) ontstaan. Dit besluit is per 1 april 2015 in werking getreden. Tevens is de regeling Basisnet vastgesteld die op dezelfde datum in werking is getreden.

Op grond van het Bevt dient een ruimtelijk plan met betrekking tot de plaatsgebonden contour een afstand in acht te nemen, zoals die in de regeling Basisnet is opgenomen.

Er ligt geen plaatsgebonden contour op grond van deze regeling over de planlocatie.

Buisleidingen

Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen dient bij nieuwe ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

In de directe omgeving is een risicobron aanwezig in de vorm van een LPG-station. Deze is op ruim 400 meter afstand ten opzichte van de projectlocatie gelegen. Er is dan ook geen sprake van een toename van het aantal personen in het effectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg94-VO01_0007.png"

Ten zuiden van de projectlocatie op circa 1250 meter is een PRB leiding gelegen. Gezien de afstand vormt deze geen belemmering.

Tot slot vindt er in de directe omgeving van de projectlocatie geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of het water.

Conclusie

Vanwege externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het initiatief.

4.6 BEDRIJVEN EN MILIEUZONERING

4.6.1 Wet Geur en veehouderij

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet is het nieuwe toetsingskader bij aanvragen om een milieuvergunning van veehouderijen. De veehouderijen moeten voldoen aan individuele wettelijke normen voor de geurbelasting op een geurgevoelig object.

Echter ook omgekeerd dient vanuit deze wet te worden beoordeeld of bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Dit betekent dat vanuit de individuele bedrijven een voorgrondbelasting wordt gehanteerd en vanuit het beoordelen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt een achtergrondbelasting gehanteerd.

Het planinitiatief is gelegen op de grens met het stedelijk gebied van Valkenswaard. Het geldende en toekomstige bestemmingsplan staan de bouw woningen in de directe omgeving al rechtstreeks toe. Er mag vanuit worden gegaan dat in het kader van het toekennen van deze rechtstreekse bouwrechten onderzocht is of ter plaatse sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, zowel in relatie tot de voorgrondbelasting van bedrijven en bedrijven met een vaste afstand, als met betrekking tot de ter plaatse aanwezige achtergrondbelasting. Het voorliggende plan voorziet er in, dat een tweetal woningen wordt toegevoegd. Hiermee wordt de afstand van burgerwoningen ten opzichte van een aantal veehouderijen met slechts een zeer beperkt aantal meters verkleind. Mede gelet op de afstand van de betreffende bedrijven aan de Hoeve en de Molenstraat ten opzichte van de planlocatie (minimaal 500 meter) mag worden aangenomen dat deze planherziening geen effecten heeft op de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat ter plekke ten opzichte van de bestaande planologische rechten. Aangezien er tussen de betreffende agrarische bedrijven aan de Hoeve en de Molenstraat nog woningen van derden zijn gelegen, zal de planherziening geen gevolgen hebben voor deze bedrijven.

4.6.2 Bedrijven en milieuzonering

Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het plangebied mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt.

De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven.

Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Zoals aangegeven dient als basis voor het hanteren van de richtlijn een rustig buitengebied.

Aangezien hier sprake is van ligging aan de rand van het stedelijk gebied van Valkenswaard en gelijktijdig sprake is van een diversiteit aan functies is het reëel om uit te gaan van een gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPmaastrichtrwg94-VO01_0008.png"

Richtafstanden conform Bedrijven en milieuzonering, VNG

Voor de uiteindelijke beoordeling van de vraag of sprake is van een goed woon- en leefklimaat is van belang dat er geen sprake is van bedrijven, die van invloed kunnen zijn op de bouwlocatie. Daarbij zijn de 'gecorrigeerde' richtafstanden aangehouden. Beschouwd zijn vooral de bedrijven ten oosten van de Maastrichterweg. Sprake is van bedrijven met de bestemming 'bedrijven' waarbij de maximale milieucategorie 2 bedraagt voor de bedrijfsactiviteiten aan de Maastrichterweg en de zuidelijke Randweg.

De afstanden van deze bedrijven bedraagt ten opzichte van het plangebied minimaal 60 meter.

Oostelijk van het plangebied ligt ook het bedrijventerrein Schaapsloop 2. Op grond van dat bestemmingsplan zijn bedrijven tot en met de milieucategorie 4.1 toegestaan. De meest westelijke grens van de bedrijfsbestemming is echter op ruim 300 meter van het plangebied gelegen.

in het bestemmingsplan opgenomen functie aanduiding "bloemcorso bouwplaats" binnen de bestemming "verkeer" aan de overzijde van Maastrichterweg 92 op een afstand van ruim 50 meter ten opzichte van de dichtstbijzijnde grens van het toekomstige bouwperceel . Een dergelijke locatie als corsobouwplaats is (naar voorbeeld van gemeente Zundert) vergelijkbaar met een smederij, lasserij met een productie oppervlak tot 200 m2. In de VNG-richtlijn Bedrijven en milieuzonering zijn voor dit bedrijfstype richtafstanden vermeld. Uitgaande van de grootste afstand is geluid het belangrijkste aspect, en dient rekening gehouden te worden met een richtafstand van 30 meter in een gemengd gebied.

Direct westelijk van het plangebied vinden activiteiten plaats in het kader van het houden van paarden.

Over deze activiteiten zijn geen gegevens bekend via web.bvb. Niet is gebleken van een bedrijfsmatige milieuplichtige activiteit.

Voorzover mag worden verondersteld dat sprake is van een bedrijfsmatige milieuplichtige activiteit, kan ook voor dit aspect worden gesteld, dat ten tijde van het geldende bestemmingsplan is beoordeeld of de aanwezigheid van dit bedrijf een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de weg staat. Indien dat het geval zou zijn geweest, zou er geen directe bouwtitel voor een derde woning toekend kunnen zijn.

Een en ander laat overigens onverlet, dat de afstand ten opzichte van de te projecteren woning ruim 80 meter is.

Daarmee zou ingeval van een paardenhouderij worden voldaan aan de afstand van 50 meter die als richtafstand wordt gehanteerd in het kader van "bedrijven en milieuzonering' en de afstand op grond van de wet Geurhinder en veehouderij.

Geen van de aanwezige bedrijven heeft onaanvaardbaar negatieve invloed op de beoogde ontwikkeling en evenmin heeft de beoogde functiewijziging een belemmerende werking naar diezelfde bedrijven.

Hieruit blijkt dat bij het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er geen belangen van omliggende bedrijven met de bouw van de woning worden geschaad.

4.6.3 Endotoxine

Endotoxinen zijn celwandresten van bacteriën. Inademing van endotoxinen kan leiden tot ontstekingen van de luchtwegen. Vanwege het ontbreken van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten ten aanzien van endotoxinen, is er in de jurisprudentie nog maar weinig invulling gegeven aan de vraag hoe met dit risico moet worden omgegaan in het omgevingsrecht. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3435) is een eerste stap gezet.

In het advies 'Gezondheidsrisico's rond veehouderijen' van 30 november 2012 heeft de Gezondheidsraad een gezondheidskundige advieswaarde van 30 EU/m3 geïntroduceerd. De Gezondheidsraad stelde onder andere dat de blootstellinggegevens leren dat alleen op enkele tientallen meters afstand tot sommige veehouderijbedrijven, in het bijzonder een pluimveebedrijf, de endotoxineconcentratie rond de 30 EU/m3 lijkt te kunnen liggen. Wat meer op afstand is die concentratie, voor zover nu bekend, beduidend lager, waarbij volgens de huidige gegevens op circa 250 meter het achtergrondniveau bereikt wordt."

Het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid (bestaande uit enkele Brabantse omgevingsdiensten en gemeenten) heeft, vooruitlopend op een landelijk toetsingskader, de notitie "Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid, endotoxine toetsingskader 1.0" opgesteld (hierna: het Toetsingskader endotoxinen). Dat rapport komt aan de orde in de hiervoor genoemde uitspraak van 13 december 2017.

Volgens de Afdeling is de raad niet verplicht om de in het Toetsingskader endotoxinen opgenomen afstanden toe te passen. Uit de uitspraak blijkt dat de adviesnorm van 30 EU/m3 mag worden toegepast, vanzelfsprekend mits voldoende gemotiveerd. Verder blijkt uit de uitspraak dat het Toetsingskader endotoxinen niet de harde status heeft die daaraan in de praktijk op dit moment vaak wordt toegekend.

Hetzelfde geldt voor de door de GGD geadviseerde algemene afstandsnorm van 250 meter.

Nu de intensieve veehouderijen op een afstand van ruim 400m ten opzichte van het plangebied zijn gelegen is aannemelijk dat de adviesnorm van 30 EU/m3 niet zal worden overschreden.

Conclusie

Het planinitiatief dat beschreven wordt in deze toelichting levert geen hinder op voor functies die rond de projectlocatie zijn gelegen.

Voor de betreffende mogelijk te maken woningen kan gesproken worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 KABELS EN LEIDINGEN

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit aanwezige kabels en leidingen.

4.8 VERKEER EN PARKEREN

Ter hoogte van de projectlocatie is een inrit aanwezig. Deze zal ongeveer 4 meter in zuidelijke richting worden verplaatst. Deze nieuwe inrit zal vervolgens dienen als gezamenlijke ontsluiting van beide bouwpercelen naar de bestaande openbare weg.

Uitgaande van woningen in de koopsector, gelegen in een weinig stedelijk gebied aangrenzend aan de bebouwde kom, dient conform de kengetallen uit de ASVV van het CROW rekening te worden gehouden met maximaal 8,2 motorvoertuigbewegingen per woning per etmaal per woning volgens publicatie 317 van het CROW. Dit aantal is te verwaarlozen ten opzichte van de huidige intensiteit van de Maastrichterweg.

Het is dan ook niet aannemelijk dat de ontsluiting van de woningen op de Maastrichterweg zal leiden tot een onevenredige belasting ervan.

In de Beleidsnota Parkeernormering van de gemeente Valkenswaard worden diverse typen woningen onderscheiden. Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt in de te hanteren parkeerkencijfers per zone.

Uitgaande van de realisatie van twee woningen binnen deze zone bedraagt de norm 2 parkeerplaatsen per woning. Afgerond gaat het dan om twee parkeerplaatsen per woning, de garage daarbij niet meegerekend.

Deze parkeerbehoefte dient opgevangen te worden op eigen terrein. De percelen zijn dermate ruim van opzet dat met 2 parkeerplaatsen op het terrein in de parkeerbehoefte kan worden voorzien.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit verkeer en parkeren.

4.9 FLORA EN FAUNA

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, meer specifiek de Wet natuurbescherming. Deze wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het wettelijk kader is gericht op het behoud van de biologische diversiteit en een duurzaam gebruik van de bestanddelen daarvan, de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, het behoud van het vogelstand en de bescherming van bedreigde dier- en plantensoorten en hun natuurlijke leefomgeving.

4.9.1 Natura 2000

Met betrekking tot Natura 2000-gebieden dient getoetst te worden op relevantie en effect van een 20-tal storingsfactoren, te weten stikstofdepositie en 19 overige effecten (geluid, licht, etc.). Dit dient te gebeuren voor het projecteffect en bij bestemmingsplannen ook voor het planeffect, zowel voor de realisatie als voor de gebruiksfase. Voor het planeffect geldt als basis hetgeen het bestemmingsplan maximaal mogelijk maakt en mag de emissie door de feitelijk vergunde situatie worden verrekend. Voor het projecteffect geldt de beoogde situatie als uitgangspunt en mag het bestaand gebruik of vergunde rechten worden verrekend. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minder dan 1 km afstand.

Significant negatieve effecten door stikstofdepositie zijn nooit op voorhand uit te sluiten vanwege de overbelaste situatie in Nederland. Of er wel of geen negatief effect is door stikstofdepositie dient volgens jurisprudentie met een kwantitatieve stikstofdepositieberekening te worden aangetoond. Indien er sprake is van effect op Natura 2000, dan is een passende beoordeling nodig.

Aangezien de woningen gasloos worden gebouwd is door van Empel Milieuadvies een rapportage opgesteld inclusief een Aeriusberekening t.b.v. het bouwen van de woningen en het gebruik daarvan. Daaruit blijkt dat er geen sprake is van een significant negatief effect op enig natura 2000-gebied. De rapportage en de berekeningen zijn als bijlage bijgevoegd.

4.9.2 Natuur Netwerk Brabant (NNB)

Het plangebied ligt niet binnen NNB en ligt op enige afstand van NNB. Significante aantasting van en negatieve effecten door externe werking op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNB zijn gezien de aard en de omvang van het voornemen, op voorhand uit te sluiten. Een 'Nee, tenzij'-toets of 'Ja, mits'-toets met compensatieplicht is daarmee niet aan de orde. De geplande wijziging heeft geen nadelige effecten op de beschermde natuurgebieden of de EHS. Een vergunning of ontheffing op grond van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant is niet aan de orde.

4.9.3 Flora en fauna

Door Ecologisch Adviesbureau Cools te Ulvenhout is een onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten uitgevoerd ten behoeve van het initiatief op (rapportage d.d. april 2019).

Het onderzoeksrapport, dat als bijlage is bijgevoegd, heeft tot doel inzicht te geven in de eventueel aanwezige beschermde planten en dieren binnen de projectlocatie.

Daaruit is het volgende gebleken:

  • Tijdens het onderzoek zijn in of nabij de gebouwen geen exemplaren of sporen aangetroffen van de huismus, kerkuil, steenuil, zwaluwen of andere gebouwbewonende vogelsoorten. De gebouwen binnen het plangebied zijn ook niet of nauwelijks geschikt als vaste verblijfplaats voor gebouwbewonende vogelsoorten.
  • In de struiken en bomen kunnen enkele algemene vogelsoorten broeden. De bomen en struiken zijn niet geschikt voor minder algemene vogelsoorten waarvan het nest jaarrond beschermd is.
  • Om te voorkomen dat er broedsels verstoord of vernietigd worden, dienen de gebouwen, bomen en struiken buiten het broedseizoen (begin maart-eind september) te worden verwijderd.
  • In de gebouwen zijn geen vleermuizen of sporen van vleermuizen waargenomen. De gebouwen en ook de bomen zijn niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.
  • Vanwege het ontbreken van doorgaande landschappelijke lijnelementen zijn er binnen het plangebied geen vaste vliegroutes van vleermuizen aanwezig.
  • Het plangebied zal door enkele gewone dwerg vleermuizen gebruikt worden als foerageergebied en af een toe ook door 1-3 exemplaren van de laatvlieger. Door andere vleermuissoorten zal het plangebied niet, of hooguit zelden, als foerageergebied worden gebruikt. Uitvoering van de herinrichting van het plangebied zal geen negatief effect hebben op de lokale foerageermogelijkheden voor vleermuizen.
  • Op basis van het onderzoek en een deskundigenoordeel kan worden bepaald dat binnen het plangebied van de soorten die behoren tot de categorie 'andere' soorten van de huisspitsmuis en rosse woelmuis actueel een vaste verblijfplaats kan voorkomen. Daarnaast kunnen een enkele keer ook andere diersoorten (zeer) tijdelijk in het plangebied verblijven, zoals de bruine kikker, gewone pad, egel en het konijn. De functies die het plangebied actueel bezit voor de genoemde diersoorten zullen door de geplande activiteiten niet verdwijnen.
  • De aanvraag van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig, evenals een nader onderzoek naar beschermde soorten.

Ter plaatse is geen hoog opgaand struweel aanwezig hetgeen betekent dat ten behoeve van het planinitiatief er geen houtopstanden verwijderd hoeven te worden.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit de Wet Natuurbescherming.

4.10 ARCHEOLOGIE EN CULTUURHISTORIE

4.10.1 Archeologie

Conform de Erfgoedwet en het gemeentelijke archeologiebeleid dient bij de vaststelling van een nieuwe bestemmingsplan rekening gehouden te worden met de mogelijk aanwezige archeologische waarden.

Daartoe moet feitelijk archeologisch onderzoek plaatsvinden totdat in voldoende mate is vastgesteld wat de aanwezige archeologische waarden in het plangebied zijn.

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Valkenswaard ligt het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachting (categorie 4). Dit betekent dat bij plangebieden groter dan 500 m2 waarbij grondwerkzaamheden plaatsvinden of mogelijk worden gemaakt op basis van het nieuwe bestemmingsplan die dieper gaan dan 50 cm, archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor dit plan geldt dat deze norm wordt overschreden en dat dus op voorhand archeologisch onderzoek noodzakelijk is waarmee de aard en kwaliteit van de mogelijk aanwezige archeologische resten (en dus over de gevolgen van de geplande ingreep) vastgesteld kunnen worden zodat daar op voorhand in het plan rekening mee gehouden kan worden .

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek is door Transect een inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, karterende en waarderende fase uitgevoerd. De betreffende rapportage is bijgevoegd.

Het doel van dit onderzoek was het toetsen en aanvullen van de archeologische verwachting door het opsporen en het waarderen van eventueel aanwezige archeologische resten. Het onderzoek moet, voor zover mogelijk, inzicht geven in de aard, datering, omvang, gaafheid, conservering en begrenzing van de mogelijk aanwezige archeologische resten.

Tijdens het veldwerk is geen behoudenswaardige vindplaats aangetroffen.

Conclusie

Transect ziet op basis van het onderzoek geen redenen om het plangebied archeologisch niet vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen en adviseert dan ook om het plangebied vrij te geven. En daarmee kan de betreffende dubbelstemming "Waarde - Archeologie 4" conform de wijzigingsbevoegdheid zoals bepaald in artikel 29.7.1 onder c van de planregels van de verbeelding worden verwijderd.

4.10.2 Cultuurhistorie

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorisch elementen en archeologische vindplaatsen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale cultuurhistorische waardenkaart. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.

Het cultureel erfgoed van de gemeente Valkenswaard is opgenomen in de Erfgoedkaarten van de Kempenen A2-gemeenten.

De Maastrichterweg, waaraan de projectlocatie is gelegen, is één van de oude linten van Valkenswaard. Om deze reden is op de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant, evenals op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart, de Maastrichterweg aangeduid als historische geografie met een redelijk hoge waarde. Het verloop van deze weg dient dan ook te worden gerespecteerd.

Het planinitiatief raakt het verloop van de Maastrichterweg niet. Enkel vindt een begeleiding van de weg plaats.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie.

4.11 MER-PLICHT

Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) blijkt dat of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. In het onderhavige geval overweegt de bestuursrechter dat hetgeen in het plan is voorzien, gelet op de aard en omvang, niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar veranderde het gebruik van het perceel in deze casus door de realisatie van twee woningen, maar dat betekent naar de mening van de hoogste bestuursrechter niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.

Een vergelijkbare situatie is in het onderhavige geval van toepassing.

Conclusie

Op basis van bovenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat een vormvrije MER hier niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 HAALBAARHEID

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van de ontwikkeling aangetoond. De ontwikkeling moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en de te doorlopen procedures weergegeven.

5.1 FINANCIEEL

Uitvoerbaarheid

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen.

Kostenverhaal

Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waarin een aantal aspecten wordt geregeld. Zo wordt daarin opgenomen, dat er voorafgaande aan het vaststellen van het bestemmingsplan een tweetal ruimte-voor-ruimte-titels zal worden gekocht en zullen ook afspraken gemaakt worden over planschade.

Conclusie

In voorliggend geval zal een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer worden afgesloten, waarin een en ander wordt overeengekomen.

5.2 MAATSCHAPPELIJK

In het kader van het voeren van een zorgvuldige dialoog heeft de initiatiefnemer alle omwonenden schriftelijk het planinitiatief toegezonden. De omwonenden hebben de gelegenheid gehad hierop te reageren. Zij hebben daar geen gebruik van gemaakt. Het initiatief zal verder in het kader van de zienswijzenprocedure gedurende zes weken ter inzage worden gelegd.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE REGELING

De onderhavige planherziening heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bouw van een tweetal burgerwoningen. Hiertoe zal aansluiting worden gezocht bij de regels zoals die worden gehanteerd bij het ontwerp-bestemmingsplan Buitengebied 2 zoals dat vanaf 2 mei 2020 in ontwerp ter inzage heeft gelegen.

Eén en ander komt tot uitdrukking in de regels en blijkt ook uit de verbeelding.

Conclusie

De juridische regeling sluit aan bij de huidige regels van het toekomstige bestemmingsplan "Buitengebied 2".

Hoofdstuk 7 HANDHAAFBAARHEID

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Teneinde de handhaafbaarheid zo optimaal mogelijk te laten zijn, zijn de regels die gelden voor het ontwerp-bestemmingsplan "Buitengebied 2" een op een van toepassing verklaard. Immers deze regels zijn al eerder beoordeeld op de handhaafbaarheid.

Conclusie

Met de keuze voor het aansluiten bij de regels van het toekomstige bestemmingsplan "Buitengebied 2", is sprake van een situatie waarin administratieve lastenverzwaring en inzet van handhaving zoveel mogelijk wordt voorkomen.