Bestemmingsplan

Jasmijn
Valkenswaard, gemeente Valkenswaard

Imro-code: NL.IMRO.0858.BPjasmijn-ON01


Planstatus: Ontwerp
Datum: 18-12-2021



Regels

deel uitmakende van het bestemmingsplan

Inhoudsopgave

Hoofdsuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdsuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Wonen

Hoofdsuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene bouwregels
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Artikel 12 Algemene procedureregels
Artikel 13 Overige regels

Hoofdsuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel



1 Inleidende regels


Artikel 1: Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:
Het bestemmingsplan “ Jasmijn “ met identificatienumer ‘ NL.IMRO.0858.BPjasmijn-ON01 ‘ van de gemeente Valkenswaard;

1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw (door de vorm) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aan-huis-verbonden beroep:
het in een woning (met inbegrip van bijbehorende bouwwerken) beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, consumentverzorgend of hiermee gelijk te stellen gebied, waaronder tevens begrepen kappers, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel valt hier niet onder;

1.6 achtergevellijn
de lijn waarin de meest naar de weg toegekeerde achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan

1.7 achterperceel:
gedeelte van het perceel dat aan de achterzijde van het bouwvlak is gelegen en het zijdelingse verlengde daarvan, en welke gronden dezelfde bestemming hebben als die van het bouwvlak;

1.8 achterste perceelsgrens:
de van de weg af gekeerde grens van een perceel;

1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bestaand:

  1. ten aanzien van bouwwerken:
    een bouwwerk, dat:
    1. ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat of in uitvoering is;
    2. na het in lid 1 genoemde tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
  2. ten aanzien van gebruik:
    het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;


1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.14 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.15 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 de naar de weg gekeerde bouwgrens:
de bouwgrens aan de zijde van de weg;

1.22 de van de weg afgekeerde bouwgrens:
de bouwgrens aan de zijde van het achterperceel;

1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan voor consumptie ter plaatse en anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 dienstverlening:
het verlenen van diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, al dan niet door middel van een baliefunctie, waarbij ondergeschikte detailhandel is toegestaan, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.25 dove gevel:
een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 geluidswerende tuinmuur
Een bouwwerk bedoeld voor de afscherming van verkeers- of industrielawaai.

1.28 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.29 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of logies. Tot de hieronder genoemde categorieën Horeca 1 tot en met Horeca 4 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling vergelijkbare horecasoorten:

Horeca 1
vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en waarbij de activiteiten primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren en/of licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken voor nuttiging al dan niet ter plaatse, zoals broodjeszaken, ijssalons, eethuisjes en lunchrooms;

Horeca 2:
vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, zoals restaurants, bistro‘s, (grand) cafés, hotels en pensions;


Horeca 3:
vormen van horeca-activiteiten die primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren voor nuttiging al dan niet ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals cafetaria‘s, automatieken en afhaalhoreca;


Horeca 4:
vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van alcoholische dranken zoals bars, discotheken en nachtclubs, alsmede horeca met zaalaccommodatie.

1.30 huishouden:
een verzameling van één of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid;

1.31 kamerverhuur:
De verhuur van een woning of woongebouw waarbij kamers geen zelfstandige woonruimte vormen door het ontbreken erin van wezenlijke voorzieningen zoals een eigen kookgelegenheid, badkamer en toilet;

1.32 luifel:
een afdak aan een gebouw, al dan niet ondersteund;

1.33 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin, zoals voorzieningen/ installaties ten behoeve van gas, water, elektriciteit en (tele)communicatie;

1.34 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel als activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandel) functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.35 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.36 overkapping:
een bouwwerk dat bestaat uit een dakconstructie met maximaal 1 eigen wand;

1.37 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.38 peil:

  1. Bij nieuw te bouwen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken: het straatpeil ter plaatse van de perceelgrens vermeerderd met 3 centimeter per meter afstand tussen de hoofdtoegang van het gebouw en die perceelgrens met een maximum van 30 centimeter
  2. Bij bestaande gebouwen: de gemiddelde maaiveldhoogte van het aansluitend afgewerkte terrein;

1.39 prostitutiebedrijf:
een bedrijf, waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding als beroep wordt uitgeoefend;

1.40 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 voorgevelrooilijn:
de naar de bestemming Verkeer toegekeerde bouwgrens en het verlengde van die grens;

1.42 vrijstaande woning:
een woning waarbij het hoofdgebouw geen gemeenschappelijke wand heeft met een bij- of hoofdgebouw van een andere woning;

1.43 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en andere daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.44 werk:
een constructie geen gebouw zijnde;

1.45 wonen:
gebruik van een woning of wooneenheid door één afzonderlijk huishouden;

1.46 woning/wooneenheid:
een (gedeelte van een) gebouw, dat bestaat uit een complex van ruimten, dat uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.47 zijperceel:
gedeelte van het perceel dat aan de zijkant van het bouwvlak is gelegen, en welke gronden dezelfde bestemming hebben als die van het bouwvlak.



Artikel 2: Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;

2.2 bebouwde oppervlakte van een bouwperceel:

de gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde perceel zijn of mogen worden opgericht, daaronder de oppervlakten van kelderruimten onder maaiveld mede begrepen met uitzondering van parkeerkelders;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde:

van het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein; hierbij worden niet meegerekend schoorstenen, antennes, balkonafscheidingen en vergelijkbare afschermingen op niveau, alsmede andere ondergeschikte bouwelementen, voor zover geplaatst op of aan gebouwen;

2.7 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidsmuren;

2.9 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.



2 Bestemmingsregels


Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen‘ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. plantsoenen, parken, groenstroken en andere groenvoorzieningen;
  2. speelvoorzieningen;
  3. geluidwerende voorzieningen;

    met daaraan ondergeschikt:
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  5. voet- en fietspaden;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van de in artikel 3.1 omschreven bestemmingen met een maximale hoogte van 5 meter.



Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin‘ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. aanleg en instandhouding als tuin, behorende bij de op de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen;

    met de daarbij behorende:
  2. bouwwerken;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. in- en uitritten;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 4.1 omschreven bestemming en bouwwerken die ten dienste staan van de aangrenzende bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

4.2.1 Aanbouwen
Voor het bouwen van aanbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw (erkers) gelden de volgende bepalingen:

  1. de maximale goothoogte bedraagt 3,5 meter met dien verstande dat de goothoogte:
    1. niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw;
    2. niet meer mag bedragen dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  2. de maximale dakhelling bedraagt 45 graden;
  3. de maximale aanbouwdiepte aan de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt 1,5 meter;
  4. de breedte van de aanbouw bedraagt maximaal 2/3 deel van de voorgevel van het hoofdgebouw.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. Erfafscheidingen kennen een maximale bouwhoogte:
    1. van 1 meter;
    2. van 2 meter voor zover gelegen op een afstand van 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en niet grenzend aan de openbare weg;
  2. overkappingen zijn niet toegestaan;
  3. voor vlaggenmasten geldt een maximale bouwhoogte van 6 meter.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken m.b.t. de dakhelling
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 lid b voor het realiseren van een steilere dakhelling dan 45 graden, mits dit stedenbouwkundig aanvaardbaar wordt bevonden.

4.3.2 Afwijken m.b.t. erfafscheidingen tot 1 meter achter voorgevel
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 lid a sub 1 voor het bouwen van erfafscheidingen gelegen tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en 1 meter daarachter, tot een maximale bouwhoogte van 2 meter, mits:

  1. het voor de verkeersveiligheid noodzakelijke uitzicht gehandhaafd blijft;
  2. dit stedenbouwkundig aanvaardbaar wordt bevonden.



Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer‘ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en pleinen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;

    met de daarbij behorende:
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  6. evenementen;
  7. geluidwerende voorzieningen;
  8. nutsvoorzieningen;
  9. speelvoorzieningen;
  10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels
Op de gronden zijn uitsluitend de volgende bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 5.1 omschreven bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. bouwwerken die gerekend worden tot de specifieke uitrusting van een weg, mits de bebouwing van geringe afmetingen is en met uitzondering van verkoop en/of afleverpunten voor motorbrandstoffen;
  2. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 3 meter.



Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen‘ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen
  2. tuinen en erven;
  3. aan-huis-verbonden beroep;

    met de daarbij behorende:
  4. gebouwen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  6. in- en uitritten;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. groenvoorzieningen;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. geluidswerende voorzieningen.

6.2 Bouwregels
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 6.1 omschreven bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

6.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, met (een gedeelte van) de voorgevel(s) in de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden‘ is aangegeven;
  3. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)‘ is aangegeven;
  4. er mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  5. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 meter aan beide zijden;
  6. het is niet toegestaan om hoofdgebouwen te splitsen in meerdere woningen;
  7. de maximale oppervlakte van een hoofdgebouw mag per bouwperceel bedragen:
    1. bij een perceelsgrootte tot en met 150 m²: maximaal 65%;
    2. bij een perceelsgrootte tot 400 m²: maximaal 35%;
    3. bij een perceelsgrootte groter dan 400 m²: maximaal 25%.


6.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak en/of op het zij- en achterperceel;
  2. het maximum bebouwingspercentage van het zij- en achterperceel, bedraagt bij grondgebonden woningen:
    1. bij een zij- en achterperceeloppervlak < 190 m²: 50%, met dien verstande dat de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte maximaal 75 m² bedraagt;
    2. bij een zij- en achterperceeloppervlak >= 190 m² en < 400 m²: 40%, met dien verstande dat de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte maximaal 100 m² bedraagt;
    3. bij een zij- en achterperceeloppervlak >= 400 m²: 25%, met dien verstande dat de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte maximaal 150 m² bedraagt;
  3. bijbehorende bouwwerken dienen op of minimaal 1 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;
  4. de maximale goothoogte bedraagt 3,5 meter;
  5. de maximale bouwhoogte bedraagt 5,5 meter;
  6. de maximale dakhelling bedraagt 45 graden;
  7. de minimumafstand achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt 1 meter.


6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met uitzondering van:
    1. erfafscheidingen, waarbij de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte van een geluidswerende tuinmuur die ter plaatse van de aanduiding ‘ specifieke bouwaanduiding - geluidswerende tuinmuur‘ wordt gebouwd maximaal 3 meter mag zijn;
    2. vlaggenmasten, waarbij de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt;
  2. Voor het bouwen van overkappingen zijn de bepalingen van artikel 6.2.2 overeenkomstig van toepassing.


6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken m.b.t. afstand t.o.v. de bouwgrens
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 lid a voor het bouwen van hoofdgebouwen maximaal 2 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mits:

  1. de vormgeving van de straatwand, bezien uit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt, niet onevenredig wordt aangetast;
  2. de van de weg afgekeerde bouwgrens niet wordt overschreden.

6.3.2 Afwijken m.b.t. de dakhelling
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.2 lid f voor het realiseren van een steilere dakhelling dan 45 graden, mits dit stedenbouwkundig aanvaardbaar wordt bevonden.

6.3.3 Afwijken m.b.t. de hoogte van de geluidwerende tuinmuur
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.3 lid a onder 1 mits door middel van een akoestisch onderzoek is aangetoond dat er uit akoestisch oogpunt een noodzaak is voor het realiseren en in stand houden van een geluidswerende tuinmuur van meer dan 3 meter.

6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 \Aan-huis-verbonden beroep

  1. De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan, mits:
    1. de hiertoe benodigde vloeroppervlakte maximaal 35 m² bedraagt, zulks met inbegrip van bijbehorende bouwwerken;
    2. degene die de bedrijfsvoering van het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
    3. bij uitoefening van de beroepen van schoonheidsspecialist(e), mani- en/of pedicure en kapper sprake is van ten hoogste 1 arbeidsplaats
    4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte ne-venactiviteit bij de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep.
  2. Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het eerste lid ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van maximaal 75 m² (met inbegrip van bijbehorende bouwwerken) mits:
    1. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert, noch afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
    2. het gebruik de afwikkeling van het verkeer niet nadelig beïnvloedt en niet leidt een onaanvaardbare parkeerdruk in de buurt;
    3. het gebruik geen publieksgericht karakter heeft;
    4. degene die de bedrijfsvoering van het aan huis verbonden beroep uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
    5. bij uitoefening van de beroepen van schoonheidsspecialist(e), mani- en/of pedicure en kapper sprake is van ten hoogste 1 arbeidsplaats;
    6. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte ne-venactiviteit bij de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep.

6.4.2 Voorwaardelijke gebruiksregel waterberging
  1. Op de gronden met de bestemming ‘wonen‘ is het bebouwen van de gronden slechts toegestaan als is voorzien in de aanleg en instandhouding van een waterberging van ten minste 60 liter per vierkante meter bebouwd oppervlak.
  2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid als het realiseren van de waterberging redelijkerwijs niet mogelijk is.

6.4.3 Voorwaardelijke verplichting geluidluwe gevel
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen-geluidluwe gevel‘ is het gebruik van en het in gebruik laten nemen van bebouwing overeenkomstig de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving alleen toegestaan indien zo wordt ge-bouwd dat ten minste één slaapkamer is gesitueerd aan de westelijke gevel van de woning.
  2. Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het eerste lid mits door middel van een akoestisch onderzoek is aangetoond dat er uit akoestisch oogpunt geen noodzaak is om ten minste één slaapkamer te situeren aan de westelijke gevel van de woning.

6.4.4 Voorwaardelijke verplichting geluidswerende tuinmuur
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting-1‘ is het gebruik van en het in gebruik laten nemen van bebouwing overeenkomstig de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving alleen toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - geluidswerende tuinmuur‘ een gesloten geluidswerende voorziening met een massa van 10 kg/m³ en een hoogte van minimaal 3 meter wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden die minimaal strekt van de achterste perceelsgrens tot de achtergevellijn.
  2. Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het eerste lid mits door middel van een akoestisch onderzoek is aangetoond dat er uit akoestisch oogpunt geen noodzaak is voor het realiseren en in stand houden van een geluidswerende tuinmuur.

6.4.5 Voorwaardelijke verplichting dove gevel
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting-1‘ is het gebruik van en het in gebruik laten nemen van bebouwing overeenkomstig de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving alleen toegestaan indien alle gevels, inclusief de kap, die gericht zijn op de gevellijn-1 als dove gevel worden uitgevoerd en in stand te worden gehouden;
  2. Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het eerste lid mits door middel van een akoestisch onderzoek is aangetoond dat er uit akoestisch oogpunt geen noodzaak is voor het realiseren en in stand houden van een dove gevel.




3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.


Artikel 8: Algemene bouwregels

8.1 Afwijkende maten

  1. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  2. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.


8.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, trappenhuizen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, luifels, erkers, balkons, en balustrades met een transparantie van ten minste 50%, buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. De overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt met uitzondering van schoorstenen;
  2. Bij overschrijding van bouwgrenzen van meer dan 1 meter dient de afstand van het ondergeschikte bouwdeel tot de dakrand ten minste gelijk te zijn aan de hoogte van het ondergeschikte bouwdeel met uitzondering van schoorstenen;
  3. Ondergeschikte bouwdelen boven openbare ruimten niet lager gebouwd worden dan:
    1. 4,20 boven peil ter hoogte van de rijbaan en een strook van 0,50 meter breedte aan weerszijden;
    2. 2,20 meter boven peil ter hoogte van andere wegdelen.



Artikel 9: Algemene gebruiksregels

9.1 Gebruiksregels
9.1.1 Meest doelmatig gebruik
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening omgevingsvergunning verlenen, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

9.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
    1. detailhandelsvoorzieningen, horecabedrijven, kantoren, bankinstellingen en andere bedrijven voor handel en dienstverlening,
    2. kamerverhuur: met uitzondering van de verhuur van maximaal 1 kamer voor maximaal 1 persoon;
    3. seksinrichtingen,
  2. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning.



Artikel 10: Algemene afwijkingsregels

In afwijking van de desbetreffende bepalingen van het plan kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen voor:

  1. geringe afwijkingen van de in het plan voorgeschreven maten ten aanzien van afstand tussen woningen, van afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen, van bebouwde oppervlakten, alsmede van bouw- en goothoogte van gebouwen met ten hoogste 10%;
  2. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van het (weg-, spoorweg-, of water-) verkeer en de waterhuishouding of ten dienste van het openbaar nut - met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen -, mits deze bouwwerken geen grotere oppervlakte dan 15 m² en geen grotere goothoogte dan 3 meter hebben;
  3. het oprichten van gebouwtjes als jongeren ontmoetingsplaats (= Jop), mits deze bouwwerken geen grotere oppervlakte dan 40 m² en geen grotere bouwhoogte dan 3 meter hebben;
  4. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het telecommunicatieverkeer -waaronder begrepen antennes en zendmasten-, al dan niet van openbare aard, mits de bouwhoogte maximaal 40 meter bedraagt;
  5. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter wering van geluidhinder en/of luchtverontreiniging, brand- en explosiegevaar, mits de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
  6. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclamedoeleinden direct nabij de openbare weg, mits de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedraagt;
  7. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op de openbare weg die niet behoren tot de specifieke uitrusting van een weg, alsmede op openbare groenvoorzieningen, mits de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt.

In de omgevingsvergunning kunnen nadere eisen worden gesteld ten behoeve van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, een goede woonsituatie, een goede milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.



Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van geringe overschrijdingen van de in het plan aangegeven bestemmingsgrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is, mits de genoemde overschrijdingen niet meer dan 10% bedragen.



Artikel 12 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot het stellen van een nadere eis, zoals bepaald in voorliggend bestemmingsplan, is de volgende procedure van toepassing:

  1. het ontwerpbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende een periode van twee weken voor eenieder ter inzage;
  2. van de terinzagelegging wordt van tevoren kennisgeving gedaan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad;
  3. gedurende de termijn van terinzagelegging kan een belanghebbende zijn of haar zienswijze tegen het voornemen tot het stellen van een nadere eis schriftelijk indienen bij het bevoegd gezag;
  4. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed.




Artikel 13 Overige regels

13.1 Parkeren en laden/lossen

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto‘s te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  2. In het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto‘s te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van het moment van functiewijziging.
  3. Indien bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen het gebruik van een gebouw of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  4. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto‘s. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  5. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c dienen in stand te worden gehouden.





4 Overgangs- en slotregels


Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
  3. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.


14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.


Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘ Jasmijn ‘. 

Versie ten behoeve van publicatie op www.ruimtelijkeplannen.nl

Gemaakt op 17 december 2023 door CADeRonline.nl