|
Versie 1.0
behorende bij het bestemmingsplan "Eksterlaan"
De gemeente is voornemens haar grondgebied te voorzien van een actuele, juridisch planologische regeling. Aanleiding tot het actualiseren en digitaliseren van de bestemmingsplannen binnen de bebouwde kom is het feit dat de huidige bestemmingsplannen al geruime tijd gelden en daardoor niet altijd voldoende actueel zijn. Meer dan voorheen dwingt de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening (Wro) gemeenten tot het actueel houden van de bestemmingsplannen en daarbij toepassing te geven aan de nieuwe standaarden (SVBP/IMRO).
De woningen aan de Eksterlaan waren gemeentelijke huurwoningen die recent verkocht zijn of mogelijk gaan worden. Bij de woningen zijn deels omliggende gronden, die eerst (openbaar) groen gebied waren, meeverkocht. De bestemmingsplanregeling uit het bestemmingsplan Valkenswaard-Noord is door de grondverkoop niet meer actueel en toereikend. Het voorgaande vormt de voornaamste reden van het opstellen van onderhavig bestemmingsplan 'Eksterlaan'.
Het bestemmingsplan heeft als doel om de feitelijke situatie te verankeren in een actuele regeling, met uitzondering van illegale situaties die ruimtelijk gezien niet gewenst zijn. Daarnaast is het bestemmingsplan bedoeld om in de gehele gemeente uniformiteit en rechtsgelijkheid in de bouw- en gebruiksmogelijkheden aan te brengen, met inachtneming van de stedenbouwkundige structuur. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden in het plan niet mogelijk gemaakt.
Het bestemmingsplan 'Eksterlaan' draagt hoofdzakelijk het karakter van conserveringsplan. Conserveren betekent dat de bestaande, feitelijke situatie in het nieuwe bestemmingsplan wordt vastgelegd. Uitzondering hierop vormen illegale situaties die ruimtelijk gezien niet gewenst zijn. In die gevallen zal er aansluiting gezocht worden bij de mogelijkheden in het voorheen geldende bestemmingsplan en de gewenste ruimtelijke inpassing. Stedenbouwkundige of ruimtelijke ontwikkelingen worden in beginsel niet mogelijk gemaakt. De gemeenteraad heeft in juni 2010 deze systematiek vastgesteld, die gaat gelden voor alle te actualiseren plannen die vanaf heden worden opgesteld.
Als aanvulling op deze systematiek heeft het college van Valkenswaard op 8 mei 2012 besloten dat in gebieden waarvoor nog een bestemmingsplan, uitwerkingsplan of wijzigingsplan van kracht is dat na 1 juli 2003 is vastgesteld en waarvoor nog geen omgevingsvergunning is verleend, wordt uitgegaan van de bestaande planologische mogelijkheden. Een bestemmingsplan gaat immers uit van een planperiode van tien jaar, de gemeente Valkenswaard wil daarom de mogelijkheid bieden om in ieder geval die tien jaar volledig te kunnen benutten.
De in het bestemmingsplan opgenomen bebouwingsregeling is ontwikkeld ten behoeve van het actualiseren van de bestemmingsplannen, om op die manier te komen tot een eenduidige regeling die in alle nieuwe bestemmingsplannen in Valkenswaard toegepast kan worden. De nieuwe bebouwingsregeling voor met name de bestemming 'Wonen' is daarbij verruimd ten opzichte van de oude regelingen om zo beter aan te sluiten bij de huidige maatschappelijke opvattingen en belevingen over gebruik van de ruimte. Inherent aan het toepassen van een nieuwe, eenduidige bebouwingsregeling is echter dat in sommige situaties een feitelijke beperking van de bouwmogelijkheden kan plaatsvinden.
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de situering van het plangebied en een overzicht van de bestaande juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van het plangebied zijn gepubliceerd. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies. Dit geeft een impressie van het beleidskader voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk komen ook de milieutechnische randvoorwaarden en de historische kwaliteiten naar voren. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de uitgangspunten van het plan. De uitvoeringsaspecten handhaving en de economische uitvoerbaarheid worden besproken in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Als laatste komt in hoofdstuk 8 de inspraakreacties en het wettelijk vooroverleg aan bod.
Dit bestemmingsplan omvat de Eksterlaan, gelegen aan de noordkant van Valkenswaard. Het woonperceel ten noorden van de Eksterlaan, Eindhovenseweg 225 wordt ook meegenomen teneinde een logische plangrens te definiëren. Op de overzichtskaart (zie afbeelding 1) is het plangebied nader aangeduid, waarbij inzicht wordt gegeven in de ligging ten opzichte van de omliggende gebieden.
Afbeelding 1: Ligging plangebied
Tot het moment waarop het nieuwe bestemmingsplan 'Eksterlaan' in werking treedt, geldt het bestemmingsplan Valkenswaard-Noord. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 29 februari 2008, (gedeeltelijk) goedgekeurd op 28 oktober 2008 en onherroepelijk geworden op 25 november 2009.
Het beleid van de gemeente Valkenswaard vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen van de kom van Valkenswaard worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk, provincie en regio vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van nationaal belang. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Het kabinet richt zich bij de verbetering van het vestigingsklimaat vooral op de regio’s die zorgen voor de meeste economische groei. Dat zijn de haven van Rotterdam en de luchthaven Schiphol (mainports), de toptechnologieregio zuidoost Nederland (brainport) en de greenports (tuinbouwclusters) Westland/Oostland, Venlo, Aalsmeer, Duin- en Bollenstreek en Boskoop.
Het Rijk zet met de structuurvisie het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Afbeelding 2: Structuurvisie Infrastructuur en ruimte
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid. In afbeelding 2 is de Nationale ruimtelijke hoofdstructuur weergegeven. Op deze kaart is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen. Op het gebied van leefbaarheid en veiligheid is de ambitie dat Nederland in 2040 zijn inwoners een veilige en gezonde leefomgeving biedt met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Daarnaast is aangegeven dat de ambitie is dat Nederland in 2040 blijvend beschermd is tegen overstromingen met voldoende zoetwater in droge perioden, is Nederland een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit, is de ambitie dat Nederland in 2040 nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden heeft en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt.
Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, eerste tranche (Barro) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro vloeit voort uit de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.
In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wro (Spoedwet Wro; TK 32 821) wordt, naar aanleiding van het Raad van State-advies over het Barro, eerste tranche, de wettelijke grondslag voor het provinciaal medebewind en ontheffingen verbeterd. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State voorziet het Barro thans ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro). In deze regeling is de begrenzing opgenomen van de gebieden uit een aantal titels uit het Barro waarvoor een reservering of een vrijwaring geldt. De aanduiding van deze gebieden is opgenomen in het Barro.
Aan het Barro zijn inmiddels een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Het gewijzigde Barro is per 1 oktober 2012 in werking getreden.
Ten aanzien van het onderhavige plangebied zijn er geen regels uit het Barro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen zijn gemoeid.
Structuurvisie ruimtelijke ordening
Provinciale Staten hebben op 1 oktober 2010 nieuw ruimtelijk beleid vastgesteld, de structuurvisie ruimtelijk ordening. Deze structuurvisie is op 1 januari 2011 in werking getreden. De structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie hanteert een sturingssysteem uit twee lagen: robuuste structuren en een gebiedsgerichte benadering in zogenaamde gebiedspaspoorten. Deze twee lagen zijn beide gebiedsdekkend. De sturing is verschillend. Voor de ontwikkeling en bescherming van de structuren voelt de provincie zich primair verantwoordelijk en zet de provincie in op het niveau van de provincie als geheel.
De provincie kent 4 structuren:
Het bestemmingsplan 'Eksterlaan' ligt grotendeels in de stedelijke structuur. De provincie
wil in deze gebieden het volgende bereiken:
De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Om zo bij te dragen aan een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied.
De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen.
De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap. Daarnaast is het van belang dat er meer regie komt op stedelijke functies en de inrichting langs grote infrastructuren van weg, spoor en water.
Een betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan infrastructuur draagt bij aan een goede bereikbaarheid en daarmee aan het (inter)nationale vestigingsklimaat van Noord-Brabant.
Voor de regio Valkenswaard ligt het accent op Brainport met high tech, life sciences & medische technologie, food & nutrition. Door een vestigingsklimaat te bieden dat de uitwisseling van kennis tussen bedrijven, overheden en onderwijsinstellingen stimuleert, wordt de positie van de kennisclusters versterkt. Dit zorgt voor een sterkere positie in (inter)nationaal verband.
Met de gebiedspaspoorten geeft de provincie de gebiedskenmerken en de provinciale
ambities aan voor de verschillende landschappen die Brabant kenmerken. Valkenswaard
ligt in gebiedspaspoort de Kempen. De gebiedspaspoorten zeggen iets over de ontwikkeling
in het buitengebied. Hierbij ligt de nadruk op het versterken van het groene mozaïeklandschap
van de Kempen en het beter verbinden van het landschap met het stedelijk gebied Eindhoven.
Relevant voor Valkenswaard daarin is onder andere natte robuuste beekdalen te versterken,
water langer vast te houden, recreatieve verbindingen, groene overgangen van de dorpsrand,
stimuleren van het aanbieden van streekproducten, zorg en educatie, ontwikkeling van
Kempische bermen, Dommeldal verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch recreatief
ontsluiten.
Verordening ruimte 2012
Op 17 december 2010 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 vastgesteld en deze vervolgens op 25 februari 2011 gewijzigd. De Verordening ruimte is met ingang van 1 maart 2011 in werking getreden. Uit eerste praktijkervaringen blijkt dat het noodzakelijk is om regelmatig te bezien of de regels die in de Verordening ruimte zijn opgenomen aanpassing behoeven.
Een eerste (integrale) wijziging van de Verordening ruimte heeft geleid tot de vaststelling van de Verordening ruimte 2012 op 11 mei 2012. De verordening is met ingang van 1 juni 2012 in werking getreden. Gelet op de behoefte aan flexibiliteit is het voornemen om jaarlijks de verordening te actualiseren.
In de Verordening ruimte staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij één van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Op afbeelding 3 is een uitsnede uit de relevante kaartlagen behorend bij de Verordening ruimte opgenomen. In de Verordening ruimte is het plangebied aangewezen als 'Bestaand stedelijk gebied; stedelijk concentratiegebied'.
Afbeelding 3: Uitsnede verordening ruimte stedelijke ontwikkeling
Stedelijke ontwikkeling (bestaand stedelijk gebied en zoekgebied verstedelijking)
Bij de opvang van de verstedelijkingsbehoefte wordt in het nieuw provinciaal beleid het accent sterker verlegd van nieuwe uitleg naar 'bestaand stedelijk gebied' en 'zoekgebied verstedelijking' door in te zetten op herstructurering en onderhoud. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijk gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen.
Woonvisie regio Eindhoven - Samen werken aan drie uitdagingen
In de 'Woonvisie Regio Eindhoven - Samen werken aan drie uitdagingen voor de regionale woningmarkt' (vastgesteld op 28 juni 2012) zijn verschillende woonthema's uitgewerkt. Juist de specifieke kwaliteiten en identiteiten van de verschillende gemeenten dienen verder te worden versterkt. Dit is vooral een lokale verantwoordelijkheid. Mensen identificeren zich met hun straat, dorp of stad. Niet zozeer met een regio. Maar het is onvoldoende om uitsluitend op lokaal niveau naar oplossingen te zoeken. Zeker in de huidige woningmarkt. Het is daarom wenselijk om bepaalde vraagstukken regionaal te ‘tackelen’. De regio kiest daarom drie belangrijke regionale woonthema’s:
Structuurvisie Valkenswaard
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeente Valkenswaard gestart met het opstellen van een nieuwe Structuurvisie. Een update van de StructuurvisiePlus uit 2003 is benodigd omdat een aantal zaken al ontwikkeld of uitgevoerd zijn en er nieuwe aandachtspunten op de agenda zijn gekomen. Ook heeft de gemeente op diverse punten nieuw beleid geformuleerd en beleidslijnen herzien. Tenslotte ontbreekt een uitvoeringsprogramma.
Daarom is een nieuwe structuurvisie opgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen, deel A en deel B. Deel A bevat een ruimtelijke toetsingskader en visie op hoofdlijnen voor de lange termijn (tot 2030). Dit deel formuleert de ontwikkelingskoers voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling.
Deel B van de structuurvisie is een ruimtelijk- functioneel programma en uitvoeringsplan voor de (middellange en) korte termijn. In dit deel van de structuurvisie staat beschreven welke concrete projecten en plannen op korte termijn richting uitvoering worden gebracht en hoe deze gerealiseerd gaan worden. Het projectenplan zal periodiek worden geactualiseerd en geeft daarmee steeds voor een bepaalde periode weer op welke wijze de ontwikkelingskoers tot uitvoering wordt gebracht. Deze actualisatie is nodig om kostenverhaal van bovenplanse kosten zeker te stellen en locatie-eisen te kunnen stellen. Bovendien biedt dit deel mogelijkheden om accenten in de ruimtelijke ontwikkeling te verschuiven, zonder daarbij de totale visie (deel A) aan te passen.
In deel A van de structuurvisie is ook een visie beschreven voor de bebouwde kom van Valkenswaard. Valkenswaard is ten opzichte van Dommelen en Borkel en Schaft de meest stedelijke kern. Dit betekent dat er meer mogelijkheden zijn voor nieuwe ontwikkelingen, vooral in het centrum en aan de randen van het centrum. De verbetering van de leefkwaliteit aan de doorgaande wegen heeft prioriteit. Deze linten, waaronder de Leenderweg, heeft te lijden onder de grote verkeersdruk. Als deze druk verminderd wordt, kan de inrichting van deze linten worden aangepast en meer worden gericht op de verblijfskwaliteit. Daarnaast staat in de structuurvisie aangegeven wat de mogelijkheden zijn voor inbreidingsplannen.
Dit bestemmingsplan is een conserverend plan, wat inhoudt dat nieuwe bebouwingsmogelijkheden
in beginsel niet zijn opgenomen. Op het moment dat afgeweken wordt van dit bestemmingsplan,
zal de structuurvisie handvatten kunnen bieden. Als een bepaalde ontwikkeling passend
is, kan een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.
Wijkplan
De gemeente Valkenswaard heeft voor diverse gebieden een wijkplan opgesteld. Een wijkplan
beschrijft een toekomstvisie voor de wijk op basis van de inzichten van de huidige
situatie, met daarin opgenomen inspanningen en acties om die visie te bereiken.
Wijkplannen zijn opgesteld voor Dommelen Noord, Het Gegraaf, Turfberg, Geenhoven,
Hoge Akkers en Borkel en Schaft. Het plangebied ligt niet in een van de wijken waar
een wijkplan geldt.
Gemeentelijk woningbouwbeleid
In 2009 is een Woningmarktonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek had tot doel de ontwikkeling van de woningbehoefte tot 2020 in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin in kaart te brengen. Aan de hand van de onderzoeksresultaten is een woningbouwprogramma opgesteld. Enkele conclusies uit het onderzoek:
Dit bestemmingsplan is gericht op het behoud van de bestaande woningvoorraad. Toevoeging van extra woningen is in dit bestemmingsplan niet aan de orde.
Welstandsbeleid
Voor de gemeente Valkenswaard is een welstandsnota opgesteld die als wettelijke basis dient voor het welstandsbeleid binnen de gemeente. De welstandsnota Valkenswaard is vastgesteld in juni 2004. In de welstandsnota is Valkenswaard ingedeeld in een aantal clusters van gebieden, te weten centra, historische gegroeide gebieden, planmatig ontworpen woongebieden, bedrijfs- en voorzieningenlocaties en groengebieden. Onderhavig bestemmingsplan behoort tot de planmatig ontworpen woongebieden.
Het waardevolle gebied wordt gekenmerkt door karakteristieke vrijstaande en geschakelde woningen in een groene enigszins besloten setting. Karakteristiek voor tuinwijken is de groene en verzorgde, bijna landelijke, uitstraling van het openbaar gebied, gekoppeld aan de sterk samenhangende bebouwing. Het is van belang deze uitstraling te behouden. De grote mate van samenhang in zowel situering, vormgeving, kleur- en materiaal gebruik en detaillering van de bebouwing vraagt om een behoudende insteek van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid, dat in beginsel geen verandering, vernieuwing of afwijking van de bestaande karakteristiek kan verdragen. Een belangrijk item daarbij is het zorgvuldig omgaan met aan- en uitbouwen, toevoegingen aan het dakvlak en bijgebouwen aan de openbare zijde van de bebouwing. Tevens is het van belang het groene bijna landelijke karakter te behouden.
Voor het gebied is het tweede welstandsniveau, zorgvuldige afstemming, van toepassing.
Voor nader onderzoek naar de bestaande situatie is nagegaan welke ruimtelijke en functionele kwaliteit in het plangebied aanwezig is. Daarnaast is gekeken naar de aspecten die met de fysieke milieuwaarden samenhangen. Verder wordt in dit hoofdstuk de historische kwaliteit beschreven, waarbij archeologie, cultuurhistorie en eventueel aanwezige monumenten aan bod komen. De uitkomsten van verrichte onderzoeken zijn in dit hoofdstuk vermeld.
De woningen aan de Eksterlaan zijn opgericht net na de Tweede Wereldoorlog in het kader van de wederopbouw. Het complex is totstandgekomen als resultaat van de internationale hulp die Nederland kreeg in het kader van de wederopbouw. Het betrof hulp van de Oostenrijkse regering, de woningen worden daarom ook Oostenrijkse woningen genoemd. De houten woningen zijn echter vervaardigd in Zweden. Het hout van de woningen werd per trein vervoerd over het spoor. De spoorlijn liep in het verleden ten westen van het plangebied. Dit is waarschijnlijk de reden voor de locatie van de woningen.
Op meerdere plaatsen in Nederland hebben deze woningen gestaan, maar inmiddels zijn er veel van verdwenen. De zeldzaamheid is daardoor zodanig groot te noemen dat sommige plaatsen ze zelfs tot geklasseerd monument hebben verklaard (o.a. in Sittard/Geleen). Vooral het type tweekapper, zoals aan de Eksterlaan in Valkenswaard staat, is inmiddels zeldzaam geworden.
Afbeelding 4: foto's plangebied
De woningen hebben historische waarde als uiting van internationale hulp in het kader van de wederopbouw van Nederland.
De woningen zijn gelegen in een bosrijk gebied, dat grenst aan het buitengebied van Valkenswaard. De ruime, groene opzet van de woonstraat is kenmerkend en herkenbaar als tuinwijk. De woonfunctie is de belangrijkste functie in het plangebied en blijft in stand. Alle reguliere woningen zijn als zodanig bestemd (met de bestemming 'Wonen').
Algemeen
Mede ten gevolge van de waterproblemen die in een aantal winters aan het eind van de 20e eeuw in Nederland optraden ten gevolge van hevige regenval, is het besef gegroeid dat water een belangrijke plaats verdient in toekomstige ruimtelijke plannen. Om het hoofd te kunnen bieden aan zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling, nu en in de toekomst, is het van essentieel belang dat het waterbeheer een belangrijke plaats inneemt in de ruimtelijke ordening. Sleutelbegrippen hierbij zijn: meer ruimte voor water en waterbewust bouwen en inrichten.
Regelgeving
Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw' (WB21)', is de zorg over het toenemende hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat er een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt.
Het Watertoetsproces is verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (2003). Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 is de wettelijk verplichte werkingssfeer van het Watertoetsproces beperkt tot bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Bij landelijke, provinciale en gemeentelijke structuurvisies is het Watertoetsproces geen voorgeschreven onderdeel meer, maar in de praktijk zal daarbij ook de inbreng van de waterbeheerder gevraagd worden.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
De Watertoets
Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.
Onderzoek
Het plangebied betreft een woongebied in Valkenswaard. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit wonen. Waterbeheerder in het plangebied is waterschap De Dommel. Binnen het plangebied zijn zover bekend geen aandachtspunten op het gebied van water aanwezig.
Randvoorwaarden en uitgangspunten
Waterschap De Dommel en gemeente Valkenswaard
De volgende randvoorwaarden en uitgangspunten uit de Handreiking watertoets (versie maart 2011) van waterschap De Dommel zijn van toepassing op eventuele nieuwe ontwikkelingen of ver(nieuw)bouw binnen het plangebied:
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid het onderhavige bestemmingsplan. Deze waterparagraaf wordt voorgelegd aan het waterschap.
Algemeen
De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.
Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.
Regelgeving
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie, uitvoering van bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Omdat er wel een signaalfunctie van het onderzoek uit kan gaan, is een onderzoek naar de kwaliteit van de bodem in het plangebied uitgevoerd.
Onderzoek
Voor het plangebied (locatie Eksterlaan 1 t/m 11 en 2 t/m 12 te Valkenswaard) is in het kader van de verkoop van de woningen nader onderzoek gedaan middels een historisch bodem onderzoek. Dit om een actueel inzicht in de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied te kunnen geven. Het verkennend onderzoek is uitgevoerd door Tritium Advies B.V. op 12 mei 2009.
Aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen verkoop van de betreffende locatie door de opdrachtgever. Doel van het onderzoek is het vastleggen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van de onderzoekslocatie. Op basis van het vooronderzoek is de te onderzoeken locatie als niet-verdacht beschouwd. Op. grond hiervan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740. Wel is in verband met de aanwezigheid van een voormalig tankstation, een extra peilbuis geplaatst.
Zintuiglijk zijn tijdens de uitvoering van het veldwerk geen afwijkingen in de bodem waargenomen.
Na vergelijking van de analyseresultaten met de geldende toetsingswaarden blijkt dat de zintuiglijk schone bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met cobalt, lood en PAK. De zintuiglijk schone ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen. Het grondwater is sterk verontreinigd met cadmium en zink, matig verontreinigd met cobalt, nikkel en zink en licht verontreinigd met barium, koper, cis-1, 2- dichlooretheen en vinylchloride. Het grondwater ter plaatse van peilbuis 3 (voormalig tankstation) is niet verontreinigd met minerale olie en vluchtige aromaten.
De matige en sterke verontreinigingen met cadmium, zink, cobalt en nikkel in het grondwater is in tegenspraak met de vooraf gestelde hypothese dat de locatie niet verdacht is. Vanwege de hoogte van de aangetroffen gehaltes is formeel gesproken nader onderzoek noodzakelijk. De gemeente Valkenswaard heeft aangegeven dat verhoogde gehaltes aan metalen vaker worden aangetroffen in het gebied. Het betreft hier mogelijk een verhoogd achtergrondgehalte. Derhalve kan nader onderzoek achterwege blijven.
Asfaltonderzoek
De asfalt verharding op de locatie heeft een dikte van circa 5 cm. Uit de resultaten van de visuele beoordeling van de asfaltkernen met behulp van de PAK-marker blijkt dat de drie kernen allemaal beoordeeld worden als PAK-houdend. Omdat de asfaltkernen dermate klein zijn is de gehele kern geanalyseerd. De analyseresultaten bevestigen de resultaten van de PAK-marker. De asfaltkernen A02 en A03 bevatten respectievelijk 2.100 en 1.800 mg/kg d.s. aan PAK. De asfaltkernen worden daarmee als teerhoudend geclassificeerd. Teerhoudend asfalt komt niet voor hergebruik in aanmerking.
Conclusie
De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het gebruik van de locatie Wel wordt, gezien de aangetroffen gehaltes in het grondwater, het gebruik van het grondwater voor consumptie- en/of beregeningsdoeleinden afgeraden. Het bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan. Bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied blijven gehandhaafd en worden overeenkomstig de huidige bestemming geregeld in het bestemmingsplan. Er is geen sprake van een functiewijziging in het plangebied en er bestaat vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperking voor dit bestemmingsplan
Algemeen
Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.
Regelgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de structuurvisie is vastgelegd.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Speciale beschermingszones maken onderdeel uit van een samenhangend Europees ecologisch netwerk: Natura 2000. Dit netwerk is vergelijkbaar met de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur, echter op Europees niveau.
Ecologische Hoofdstructuur
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Flora en fauna
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantensoorten. In de wet zijn de voormalige Jacht- en Vogelwet opgenomen, alsmede de soortbeschermingsparagrafen uit de Natuurbeschermingswet. Tevens is een deel van de verplichtingen op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn opgenomen. De Flora- en faunawet verbiedt om dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schadebestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Onderzoek
In en grenzend aan het plangebied zijn geen Natura 2000 gebieden gelegen. In de omgeving zijn de Natura 2000 gebieden Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux gelegen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3) en met vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen. Met passende maatregelen kan de aanvraagprocedure voor een ontheffing voorkomen worden. Voor soorten van 'tabel 2' geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Als passende maatregelen niet mogelijk zijn dan dient er een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een belang behorende bij het beschermingsregime waaronder de soort beschermd wordt.
De begrenzing van de attentiegebieden EHS is overgenomen uit de reconstructieplannen (correctieve herziening) en loopt tot aan de grens van de bebouwde kom. Hiervoor is gekozen omdat er geen noodzaak bestaat om dit aanlegvergunningenstelsel van toepassing te verklaren in de bebouwde kom. Attentiegebieden EHS zijn zones die de hydrologisch afhankelijke delen van de EHS (natte natuurparels) bedekken en tevens een zone van gemiddeld 500 meter breed rondom een natte natuurparel omvatten. Deze zone is handmatig begrensd om zoveel mogelijk rekening te houden met in het veld voorkomende ‘harde’ en ‘logische’ grenzen, zoals perceelsgrenzen en wegen.
Conclusie
Gezien het voorgaande en het conserverend karakter van het bestemmingsplan, wordt verwacht dat de voorschriften uit de Flora- en faunawet niet worden overtreden. Er is dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek. Indien in het plangebied een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient vooraf onderzoek plaats te vinden naar de effecten op beschermde soorten en indien nodig ontheffing aangevraagd te worden. Om uit te sluiten dat beschermde dier- en/of plantensoorten benadeeld worden dienen bestaande vegetaties (bomen, singels, houtwallen), oude gebouwen en waterpartijen gehandhaafd te worden. De belangrijke bestaande groenstructuren in het plangebied zijn opgenomen in het bestemmingsplan in de bestemming groen.
Algemeen
Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.
Regelgeving
De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.
Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:
Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Er liggen geen geluidszones van het spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd worden. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hier nader ingegaan.
Onderzoek
Voor het wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder ander vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidsbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Volgens artikel 76, lid 3 geldt deze verplichting niet voor situaties waarin op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan de weg en de woningen en/ of andere geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn (bestaande situatie). Dit houdt in dat bij zogenaamde conserverende bestemmingsplannen geen toetsing aan de grenswaarde hoeft plaats te vinden.
Conclusie
Het bestemmingsplan "Eksterlaan" is een conserverend bestemmingsplan. In het plan
worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van een
akoestisch onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk en de Wet geluidhinder staat de
uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Algemeen
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
Regelgeving
De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.
Onderzoek
Bestemmingsplan "Eksterlaan" is een conserverend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voegt geen nieuwe functies toe en er zijn geen nieuwe ontwikkelingen wat inhoudt dat de luchtkwaliteit niet zal veranderen. Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden vastgesteld dat bestemmingsplan "Eksterlaan" voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Algemeen
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.
Regelgeving
Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.
In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
Onderzoek
Voor de in het plangebied aanwezige bedrijfsactiviteiten wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze lijst is gebaseerd op de uitgave van VNG 'bedrijven en milieuzonering'. Aanwezige bedrijfsactiviteiten worden in voorliggend bestemmingsplan ingeschaald volgens deze staat. Om milieuhinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijk spoor te voorkomen, worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten.
Bedrijvigheid
Gelet op het overwegende woonkarakter dient voorkomen te worden dat overlast veroorzaakt wordt voor de woonomgeving door de vestiging van nieuwe bedrijven. Daarom zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die uit het oogpunt van hinder passen binnen de omgeving waar ze zich bevinden (milieucategorie 1 of 2). Categorie 1- en 2-bedrijven kunnen in gemengd gebied, gelet op hun aard en invloed op de omgeving, worden toegelaten naast en tussen woningen. Binnen het plangebied komen geen bedrijven in een hogere milieucategorie voor.
Aan de overzijde van het plangebied, aan Eindhovenseweg 248, ligt een tankstation met LPG vulpunt. Dit is een bedrijf met milieucategorie 3.1. Dit bedrijf heeft een invloedsgebied van 50 meter voor het aspect gevaar. De woning aan de Eindhovenseweg 225 en de woningen aan de Eksterlaan liggen buiten deze zone. De zone loopt wel gedeeltelijk over het perceel Eindhovenseweg 225 en is opgenomen als 'veiligheidszone-LPG' in de regels.
Conclusie
Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan. De veiligheidszone rondom het LPG vulpunt aan de Eindhovenseweg ligt niet over woningen en bouwvlakken.
Algemeen
In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet het aspect externe veiligheid onderzocht worden. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.
Externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans.
Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers. De plaatsgebonden risicocontouren en de fN-curve zijn weergegeven in afbeelding 6.
Afbeelding 6: Plaatsgebonden risicocontouren en fN-curve
Binnen de plaatsgebonden risicocontouren bestaat een bepaald risico te overlijden als gevolg van een calamiteit. Binnen deze contouren gelden harde bouwrestricties. Deze restricties kunnen per risicobron verschillen.
De hoogte van het groepsrisico wordt niet alleen bepaald door de aard van de risicobron, maar ook door het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied daarvan. Bij veel ruimtelijke besluiten moet de hoogte van dit groepsrisico verantwoord worden. Dit noemt men de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.
Regelgeving
Besluit externe veiligheid
Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven en wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten.
Uit het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet een verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Onderzoek
In het kader van onderhavig bestemmingsplan dient een inventarisatie van mogelijke risicobronnen (zowel bedrijven als vervoer van gevaarlijke stoffen) plaats te vinden en dient bepaald te worden wat de gevolgen/consequenties van de aanwezigheid van mogelijke risicobronnen/Bevi-inrichtingen zijn. Indien noodzakelijk dient een beschrijving/verantwoording van het plaatsgebonden en het groepsgebonden risico te worden opgenomen.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Op de provinciale risicokaart staan de risico's die bij een ongeval mogelijk meerdere slachtoffers maken. Op de kaart is te zien of er gebouwen in een risicocontour staan. Ook zijn locaties aangegeven waarin zich veel mensen bevinden die bij een ramp hulp nodig hebben. Op afbeelding 7 is een uitsnede van de risicokaart voor het plangebied afgebeeld.
Afbeelding 7: Uitsnede risicokaart
Kaartje: plangrens op kaartje aanpassen
LPG Tankstation
In het plangebied komen geen bedrijven met een PR/GR contour voor. Aan de overzijde van het plangebied aan de Eindhovenseweg 248 is een benzinestation met LPG-vulpunt gelegen. Het plangebied ligt deels binnen de PR/GR contour van het tankstation. De doorzet van het tankstation is 1000 m3 per jaar.
Ten behoeve van de verkoop van de woningen aan de Eksterlaan is in september 2008 een onderzoek uitgevoerd naar de risico's van het tankstation aan de Eindhovenseweg 248. De huidige situatie voor het bedrijf en in het plangebied zijn niet veranderd.
Plaatsgebonden risico
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Esso tankstation aan de Eindhovenseweg 248 valt onder de werking van de Bevi en kent een maximale risicocontour van 40 meter, gemeten vanaf het vulpunt. Bij het mogelijk maken van nieuwe functies op korte afstand van de risicovolle inrichtingen dient rekening te worden gehouden met de PR 10-6-contour. Binnen deze contour zijn geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare functies mogelijk. Er bestaat derhalve geen knelpunt ten aanzien van het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
In onderstaande grafiek (zie afbeelding 8) is het groepsrisico aangegeven.
Afbeelding 8: De fN-curve van benzinestation Eindhovenseweg 248
Conclusie
Uit de berekening voor plaats- en groepsgebonden risico blijkt, dat er vanuit het oogpunt van Besluit Externe Veiligheid Inrichting (BEVI) en Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (REVI), geen bezwaren zijn tegen de verkoop van de woningen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig bestemmingsplan.
Transport
Voor ruimtelijke plannen zijn spoorwegen, vaarwegen en autowegen risico relevant als er binnen een zone van 200 meter vanaf de transportas een ontwikkeling gepland wordt. In het gehele plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen geprojecteerd, transportassen zijn daarom niet relevant.
Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de vele functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels en leidingen. Sommige van deze kabels en leidingen vereisen een bepaalde afstand tot gevoelige functies. Voor het bestemmingsplan is met name de ligging van de hoofdtransportleidingen van belang aangezien deze gekoppeld zijn aan een bepaalde afstand die aangehouden dient te worden waarbinnen geen bebouwing mag plaatsvinden. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn dergelijke belemmeringen niet aan de orde, zodat er in dit opzicht geen gevolgen zijn voor dit plan.
Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering.
Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden. Dit was in de voorgaande periode reeds een gebruikelijke praktijk.
Door SRE is voor de gehele gemeente Valkenswaard een Archeologische verwachtingenkaart opgesteld, zie afbeelding 9. In het plangebied gelden diverse archeologische verwachtingen, te weten categorie 4 en 6. Voor de gebieden met waarde is om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen een bestemming 'Waarde - Archeologie' passend bij de aanwezige waarden opgenomen. Onderstaand zijn per categorie de uitgangspunten van de bestemming 'Waarde Archeologie' opgenomen. De onderstreepte categorieën zijn voor dit plan van toepassing, de overige categorieën zouden na onderzoek via een wijziging van het bestemmingsplan aan de orde kunnen komen:
Afbeelding 9: Uitsnede archeologische verwachtingen kaart
Waardenkaart
De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant biedt inzicht in de cultuurhistorische waarden van het plangebied. Het grootste deel van het plangebied is aangemerkt als categorie 3: object of gebied met hoge cultuurhistorische waarde, zie afbeelding 10. Het gaat hier om een bosbouw gebied uit de periode 1850 tot 1900. Tot een eind in de middeleeuwen waren er in Zand-Brabant volop bossen. Door ontginning, het halen van bouwhout en geriefhout, en overbeweiding gingen die bossen bijna allemaal teloor. Bossen die deze periode "overleefd" hebben en nog voort bestaan zijn zeldzaam, maar ze zijn er wel. Het lijkt alsof de bebossing van de heide in de Kempen pas tussen 1850 en 1950 tot stand kwam en dat een deel van die jonge bossen na 1900 alweer in boerenland omgezet werd.
Vanaf circa 1850 ontstond vooral bebossing van grote heide terreinen die uit de 'gemeynte' verkocht werden en bij gebrek aan mest niet in boerenland konden worden omgezet. Het gaat in die gebieden veelal om dennen (mijnhout).
Afbeelding 10: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart
Welstandsnota
Woningen Eksterlaan
De Eksterlaan vormt samen met de Merellaan een uniek gebied in Valkenswaard. In de
welstandsnota wordt het gebied aangeduid als tuinwijk.
In het kader van de volkswoningbouw zijn in de eerste helft van de twintigste eeuw diverse complexen gerealiseerd. Een grote hoeveelheid daarvan kan worden getypeerd als tuindorpen of tuinwijken. Voornaamste kenmerk van deze tuindorpen of tuinwijken is dat ze oorspronkelijk als samenhangend geheel zijn ontworpen met specifieke architectonisch/stedenbouwkundige kenmerken. De architectuur is overwegend ingetogen en sober van opzet met een verfijning in de kleurtoepassing en detaillering.
De complexen zijn in hun oorspronkelijke opzet zowel stedenbouwkundig als architectonisch met zorg ontworpen. Door de samenhang binnen de complexen en de groene inrichting van de straten, pleintjes en voorerven is een aangenaam en vriendelijk omgevingsbeeld ontstaan. Om tegemoet te komen aan parkeerplaatsen, veilige speelplaatsen en (meer) groen is in de loop der jaren de oorspronkelijke inrichting van deze wijken vaak gewijzigd. De behoefte aan modernisering en vergroting van woningen kan er toe leiden dat het karakteristieke beeld van de woningen onder druk komt te staan. Aantasting van de samenhang binnen de complexen kan daarvan het gevolg zijn wanneer woningen individueel worden gerenoveerd of gewijzigd.
Merellaan - Eksterlaan
Het gebogen en kronkelende verloop van de eenvoudig ingerichte geasfalteerde straten in combinatie met de bosrijke omgeving en de weelderig begroeide voortuinen geven het gebied een besloten groen karakter. De samenhang binnen de complexen en de groene inrichting van de straten, pleintjes en voorerven zorgen voor een aangenaam en vriendelijk omgevingsbeeld. Wat betreft de bebouwing is binnen het gebied een tweedeling te herkennen. In het zuidelijk deel staan langs de Merellaan enkel ruime vrijstaande woningen bestaande uit één laag met de tweede laag in een forse (samengesteld) zadeldak. Met uitzondering van de hoekwoningen zijn de woningen evenwijdig aan de straat gesitueerd. Door het gebogen verloop van de straat verspringt de bebouwing ten opzichte van elkaar in de rooilijn. In het noordoostelijk deel van het gebied, langs de Eksterlaan, staat een aantal twee-onder-één-kap woningen. De twee-onder-één-kap woningen zijn diagonaal gepositioneerd ten opzichte van de weg, waardoor een levendig en speels bebouwingsbeeld ontstaat. De twee-onder-één-kap woningen bestaan uit een laag met een tweede laag in een fors zadeldak. Binnen het gebied bestaat grote samenhang wat betreft de vormgeving, kleur- en materiaalgebruik en detaillering van de bebouwing. De vormgeving en architectuur van zowel de vrijstaande woningen als van de twee-onder-één-kap woningen is overwegend ingetogen en sober van opzet. Kenmerkend zijn de met hout bekleedde gevelwanden in donkere kleurstelling waarbij de licht gekleurde kozijnen uitspringen. De aanwezige dakkapellen aan de voorzijde zijn zorgvuldig ontworpen en vormen een samenhangend geheel met de daken.
Conclusie
De cultuurhistorische waarde van het groen binnen het plangebied is gewaarborgd binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Tuin'. De individuele bomen zijn niet monumentaal of anderzins waardevol, daarom worden deze in dit bestemmingsplan niet beschermd.
De woningen aan de Eksterlaan zijn uniek in Valkenswaard en hebben een cultuurhistorisch waarde. In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen ter voorkoming van sloop van de woningen, ten einde de cultuurhistorische waarde te waarborgen.
Uit de analyse van de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieuvoorwaarden (hoofdstuk 4) is een aantal wensbeelden en/of uitgangspunten afgeleid vanuit de verschillende (sectorale) aspecten. Deze zijn in dit hoofdstuk geformuleerd. Het uitgangspunt voor het voorliggend bestemmingsplan is de feitelijke bestaande situatie te bestemmen. Er worden in beginsel geen stedenbouwkundige of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Het algemene ruimtelijke uitgangspunt is het behoud van de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied. Deze ruimtelijke karakteristiek bestaat hoofdzakelijk uit het bebouwingspatroon, de groenstructuur en de verkeersstructuur. Aan de hand van deze aspecten en een aantal specifieke onderwerpen, worden hieronder de ruimtelijke uitgangspunten beschreven.
Het bestaande bebouwingspatroon van het plangebied wordt in het nieuwe bestemmingsplan gerespecteerd. De situering en vormgeving van de hoofdgebouwen is afgestemd op de huidige aanwezige bebouwing. Toevoegingen van nieuwe hoofdgebouwen is niet mogelijk.
Beperkte uitbreidingen (in oppervlakte) van de hoofdgebouwen is in beginsel mogelijk, mits de specifieke kenmerken en ruimtelijke karakteristieken van het gebied in acht worden genomen. Hieronder wordt in ieder geval de beschreven cultuurhistorische waarde verstaan.
Het structurele groen in het plangebied is als 'Groen' bestemd. Groen van ondergeschikt belang is opgenomen in de verkeersbestemming. Binnen deze verkeersbestemming is herinrichting mogelijk. Eveneens is binnen de bestemming Verkeer de mogelijkheid geboden voor het houden van evenementen.
Algemeen
De woonfunctie is de belangrijkste functie in het plangebied en blijft in stand. Alle woningen zijn als zodanig bestemd. Voorliggend bestemmingsplan biedt een verruiming van de bouwmogelijkheden in grote tot zeer grote achtertuinen van woningen. Was tot nu toe 75 m² oppervlakte het maximum aan toegestane bebouwing op achtererven, nu is deze limiet hoger gesteld voor niet-standaard tuingroottes. Daartoe is een categorale indeling van de zij- en achterperceeloppervlakten opgesteld. Zo mag een zij- en achterperceeloppervlak tot 190 m² voor 50% bebouwd worden tot een maximum van 75 m². Bij een zij- en achterperceeloppervlak van 190 m² tot 400 m2, bedraagt het percentage 40% tot een maximum van 100 m². Tot slot mag bij een zij- en achterperceelsoppervlakte van meer dan 400 m2 25%bebouwd worden tot een maximum van 150 m2. Specifiek in dit gebied mag in een deel van de voortuin ook een overkapping worden gerealiseerd, mits het binnen de bovenstaande maximale totaal oppervlakte aan bijgebouwen past.
Aan-huis-verbonden beroepen
Tot de woonfunctie worden ook de aan-huis-verbonden beroepen gerekend. Uitgangspunt
hierbij is dat de woonfunctie primair in stand dient te blijven en dat extra bouwmogelijkheden
voor deze functies in beginsel niet zijn toegestaan. Belangrijke voorwaarde daarbij
is dat de parkeersituatie goed is geregeld en dat het beroep uitsluitend door de hoofdbewoner(s)
wordt uitgeoefend. Bij een geringe oppervlakte tot 35 m² zijn aan-huis-verbonden beroepen
zonder meer mogelijk. Voor een oppervlakte tot maximaal 75 m² is een afwijking van
de gebruiksregels benodigd.
Mantelzorg
Het bestemmingsplan speelt ook in op de behoefte vanuit de gezondheidszorg om tijdelijk ruimtelijke mogelijkheden te creëren. Het handelt hier om een specifieke behuizing op woonpercelen ten behoeve van de mantelzorg. Van mantelzorg wordt gesproken als burgers in de eigen woonsituatie ondersteuning willen geven aan een hulpbehoevende. Deze hulp die als zodanig op vrijwillige basis geschiedt, kan van fysieke aard zijn, dan wel liggen op het psychisch en/of sociaal vlak.
Daarom wordt middels voorliggend plan het wonen ten behoeve van de mantelzorg in vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen middels een ontheffing toegestaan. Bij de aanvraag om ontheffing moet informatie worden verstrekt op basis waarvan het bevoegd gezag op objectieve wijze kan vaststellen, dat sprake is van ondersteuning in het kader van mantelzorg. In de praktijk zal een medische of sociaal-maatschappelijke verklaring uitkomst bieden.
Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. De begrippen toezicht en handhaving definiëren wij als "elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen".
Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het handhavingsbeleidsplan.
Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.
Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregiem gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.
Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risico-analyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.
Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etc..
Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt algemeen als knelpunt ervaren. Teneinde de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van karakter, waarbij de bestaande, feitelijke situatie wordt vastgelegd, met uitzondering van illegale situaties die vanuit ruimtelijk oogpunt niet gewenst zijn. De aanwezige ruimtelijke en functionele kwaliteit zal behouden blijven. De Wro maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer deze planologisch mogelijk worden gemaakt in een bestemmingsplan en een wijziging van een bestemmingsplan. Bij ministeriële regeling is vastgesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van een ontwikkeling als hiervoor bedoeld, maar slechts sprake is van een onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan, deze dan niet vallen onder de exploitatiewetgeving.
Het onderhavige bestemmingsplan betreft een conserverend plan waarbinnen de bebouwing reeds aanwezig is. Op basis van het bovenstaande is er voor bestemmingsplan 'Eksterlaan' geen aanleiding tot kostenverhaal middels een exploitatieplan. Gelet op het vorenstaande is er dan ook geen verplichting om tegelijkertijd met het bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.
In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.
Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.
In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels.
Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over
de uitleg van bepaalde regelingen.
Bouwperceel
In feite is het bouwperceel het stuk grond, dat bij de beoordeling van een aanvraag
om een omgevingsvergunning moet worden aangemerkt als behorende bij de aangevraagde
bebouwing. Let op: indien bij een woning een deel van een aangrenzende bestemming
'Groen' bij de aanvraag is opgegeven als bouwperceel, dan dient deze aanvraag toch
beoordeeld te worden zonder dit gedeelte. Meten dient beperkt te zijn tot de bestemming
waarvoor de regeling geldt.
Het begrip 'bouwperceel' kan nodig zijn om het toelaatbare bebouwingsareaal rechtvaardig
per vestiging, per bedrijf, per beheerseenheid of per wooneenheid etc. te verdelen.
Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming kan in bepaalde gevallen
meerdere bouwpercelen omvatten. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij huurcomplexen
die als eengezinswoningen in een rij gerealiseerd zijn. In dit geval moet aan het
begrip perceel en andere betekenis worden toegekend dan normaal in het eigendomsrecht
geldt.
Kamerverhuur
Kamerverhuur vraagt in het algemeen om een hoog intensief ruimtegebruik in een gebied.
Dit kan leiden, mede afhankelijk van het karakter en de schaal van de omliggende bebouwing
en buurt, tot overlast in de woonomgeving. Tevens bestaat de mogelijkheid dat er onvoldoende
ruimte in het openbare gebied is om extra parkeergelegenheid op te vangen. Daarom
is gekozen voor een bepaald afstemmingstraject. In beginsel is kamerverhuur binnen
de bestemming 'Wonen' uitgesloten. Onder bepaalde condities is kamerverhuur via een
afwijking van de gebruiksregels toch toegestaan. Uit de begripsbepaling blijkt duidelijk
dat het gaat om kamerverhuur van een geheel of nagenoeg geheel woonpand. Kamerverhuur
is in het gebruiksverbod opgenomen. Een uitzondering daarbij is de verhuur door een
eigenaar/ hospita die zelf het overgrote deel van de woning bezet, van 1 kamer voor
maximaal 1 persoon. Dit valt binnen de bestemming 'Wonen' en is expliciet niet opgenomen
in het gebruiksverbod.
Voorgevelrooilijn
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking
is getreden, regelt een groot aantal omgevingsvergunningsvrije bouwwerken. Om te bepalen
of een bepaald bouwwerk vergunningsvrij is, wordt in een aantal gevallen gebruik gemaakt
van het begrip voorgevelrooilijn. De wet voorziet echter niet in een begripsbepaling,
maar verwijst hierbij onder andere naar het bestemmingsplan. Daarom is het begrip
voorgevelrooilijn opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan maakt gebruik van bouwvlakken, waarbinnen de hoofdbebouwing met
bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mag worden. De voorgevelrooilijn wordt gevormd
door de grens van het bouwvlak die is gericht naar het openbaar gebied (bijvoorbeeld
een weg of groenvoorziening) en het verlengde van die grens. Bij een hoekperceel wordt
ook de zijdelingse bouwgrens die naar het openbaar gebied is gericht en het verlengde
daarvan gezien als voorgevelrooilijn.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen
gemeten moeten worden.
Goothoogte en bouwhoogte van een bouwwerk
Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaatsvinden. In het verleden
werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd.
In de nieuwe bestemmingsplansystematiek wordt naast de goothoogte ook een maximale
bouwhoogte opgenomen. Met name het begrip goothoogte behoeft enige toelichting.
De onderliggende gedachte bij het begrip goothoogte is een stapeling van bouwmassa's
in een hoofdvolume (basismassa) met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm
van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking. Vaak is het onderscheid
tussen beide bouwmassa's niet voor de volle honderd procent eenduidig.
Met de goothoogte wordt beoogd de maximale hoogte van de basismassa te reguleren.
De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief
kan worden geacht voor de basismassa. Ter illustratie zijn in afbeelding 11 enkele
voorbeelden geschetst.
Afbeelding 11: Goot- en bouwhoogte van een bouwwerk
Bij bijbehorende bouwwerken geldt in principe dezelfde filosofie. Verder wordt daarbij aanvullend een maximale dakhelling voorgeschreven om het éénlaagse karakter te benadrukken, mede om de belendende (woon-)percelen een bescherming in hun woon-en/of gebruiksgenot te bieden. Uitgangspunt is te voorkomen, dat belendingen worden geconfronteerd met relatief lange wanden die hoger zijn dan drie meter. Beperkte topgevels zijn acceptabel. De dakhelling heeft bovendien de functie van regulerende factor in de zon-/lichtbelemmering. In afbeelding 12 zijn enkele illustraties van deze situaties gegeven. Daarbij zijn ook bouwwerken geschetst, waarvan de ontwikkeling niet moet plaatsvinden.
Afbeelding 12: Goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken
De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij specifieke gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.
De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen.
In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:
Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' wordt gebruikt voor plantsoenen, groenstroken en andere aanplanten
binnen het plangebied die kunnen worden aangemerkt als structureel groen. Binnen deze
bestemming zijn speelvoorzieningen toegestaan. Gebouwen en parkeervoorzieningen zijn
echter niet toegestaan binnen de bestemming 'Groen'.
Artikel 4 Tuin
De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor voor- en zijtuinen alsmede voor in- en uitritten
voor woningen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve
van de aanleg en instandhouding van de gronden als tuin.
Situaties met tuinen op de hoek van een straat leveren vrijwel altijd discussie op met betrekking tot verkeersveiligheid en stedenbouwkundige aspecten. Hoe moet hiermee worden omgegaan? De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten van zijtuinen de bestemming 'Tuin' krijgen en de resterende gronden de betreffende hoofdbestemming (bijvoorbeeld 'Wonen' of 'Maatschappelijk').
De grens tussen de bestemming 'Tuin' en de aangrenzende bestemming wordt conform een vaste standaard getekend. Deze standaard is vastgelegd in het 'Handboek digitale bestemmingsplannen Gemeente Valkenswaard'. De bestemming 'Tuin' wordt op zijpercelen getekend tot op 1,5 meter achter de voorzijde van het bouwvlak van de aangrenzende bestemming.
Binnen deze bestemming bedraagt de bouwhoogte van een erfafscheiding maximaal 1 meter.
Indien de bestemming 'Tuin' op een zijperceel verder doorloopt dan bovenstaande 1,5
meter én deze zijtuin niet grenst aan de openbare weg, dan geldt voor een erfafscheiding
een maximale bouwhoogte van 2 meter.
Grenst de als 'Tuin' bestemde zijtuin aan de openbare weg, dan kan een hoge erfafscheiding
verkeersonveilige situaties opleveren. Een dergelijke erfafscheiding mag daarom maximaal
1 meter hoog zijn. In afwijking hiervan is een erfafscheiding van maximaal 2 meter
hoog toegestaan, onder voorwaarden in het kader van verkeersveiligheid en stedenbouw.
De bestemming voorziet ter plaatse van een specifieke bouwaanduiding erker in een regeling voor het bouwen van aanbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw (erkers). De diepte van de aanbouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,5 meter.
In afwijking van het bestemmingsplan kan naast het pand ook een zijaanbouw worden
toegestaan tot 1,5 meter naast de rooilijn van de zijgevel. Tevens kan in het plangebied
naast het pand over de hele diepte van de voortuin een overkapping worden opgericht. In de afwijkingsregels zijn voorwaarden opgenomen die rekening houden met de situering
van het belendende perceel 'om de hoek' (dus achter het hoekperceel) en/of aan de
overkant van de zijstraat (dus in het verlengde van het hoekperceel). In het eerste
geval wordt de afwijkingsregeling bepaald door de voorgevelrooilijn van het belendende
pand om de hoek. Aan de overzijde kan het veel uitmaken of daar voorgevels zijn, zijgevels
of een groen- of parkeerstrook, waardoor het bevoegd gezag wel of niet overgaat tot
verlening van de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan.
Artikel 5 Verkeer
Deze bestemming geldt voor wegen, straten en pleinen, voet - en fietspaden ten behoeve
van de afwikkeling van alle verkeer. Daarnaast zijn binnen deze bestemming parkeer-
en groenvoorzieningen toegestaan.
Verder zijn binnen deze bestemming naast geluidwerende en waterhuishoudkundige voorzieningen
ook nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. De gronden mogen gebruikt worden voor
evenementen.
Artikel 6 Wonen
Deze bestemming geldt voor alle woningen in het plangebied met bijbehorende zij- en
achtertuinen.
Hoofdgebouwen
De hoofdbebouwing wordt vastgelegd in bouwvlakken. Zo wordt de maatvoering, situering
en de vorm van de hoofdgebouwen vastgelegd. Ook het maximum aantal woningen dat binnen
het bouwvlak is toegestaan wordt op de verbeelding aangegeven. Uitbreiding van hoofdgebouwen
over twee bouwlagen mag uitsluitend plaatsvinden binnen de bouwvlakken. De diepte
van het bouwvlak is afhankelijk van het aantal woningen. De volgende maatvoering wordt
hierbij als standaard toegepast:
Aantal woningen | Diepte bouwvlak |
drie of meer woningen | maximaal 10 meter |
twee woningen | maximaal 12 meter |
één woning en een perceelsbreedte kleiner dan 21 meter | maximaal 12 meter |
één woning en een perceelsbreedte groter of gelijk aan 21 meter | maximaal 15 meter |
In die gevallen dat de bestaande diepte van het hoofdgebouw, dat in overeenstemming
met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt
dan bovenstaande standaard maatvoering, geldt die diepte in afwijking van de standaard
als maximaal toegestaan.
Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken, zwembaden, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen
zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw gerealiseerd
worden.
De hoeveelheid te realiseren bijbehorende bouwwerken gelegen buiten het bouwvlak is in de regels opgenomen. Afhankelijk van de oppervlakte van het zij-
en achterperceel mag 50%, 40% of 25% bebouwd worden tot een maximum oppervlakte van
respectievelijk 75 m2, 100m2 of 150 m2.
Tevens is in de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken een maximale goothoogte van
3 meter en een maximale dakhelling van 45 graden opgenomen. Gezien de maximaal mogelijk
oppervlakte van 150 m2, is het in theorie mogelijk om een bijbehorend bouwwerk te realiseren met een zeer
hoge nok. Om excessen in bouwhoogte te voorkomen, is deze gemaximaliseerd op 5,5 meter.
Hiermee wordt tevens voorkomen dat boven de goothoogte van 3 meter nog een volwaardige
bouwlaag gerealiseerd kan worden.
Begrenzing Woon- en Tuinbestemming
De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten
van zijtuinen de bestemming 'Tuin' krijgen en de resterende gronden de bestemming
'Wonen'.
De tuinbestemming wordt in beginsel tot op een afstand van 1,5 meter achter de voorzijde
van het bouwvlak van de woonbestemming gelegd. Daarnaast wordt de bestemming 'Tuin'
toegepast om aan één of beide zijden van het bouwvlak een onbebouwde zone te realiseren.
De breedte van de onbebouwde zone(s) is afhankelijk van de breedte van het bouwperceel.
De diepte van de onbebouwde zone(s) is gelijk aan de diepte van het bouwvlak.
In het kader van uniformiteit en rechtsgelijkheid wordt gebruik gemaakt van standaard
afstanden. Afhankelijk van de breedte van het bouwperceel wordt aan één of beide zijden
van het bouwvlak de bestemming 'Tuin' neergelegd. De breedte van de bestemming 'Tuin'
neemt toe naarmate het bouwperceel breder is.
Indien de breedte van het bouwperceel minder bedraagt dan 15 meter, mogen aan beiden zijden van het bouwvlak bijbehorende bouwwerken gerealiseerd worden. De bestemming 'Tuin' bedraagt dan aan beide zijden 0 meter.
In dit bestemmingsplan is met bovenstaande uitgangspunten een zo passend mogelijke invulling gegeven.
Goothoogte en bouwhoogte
Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaats vinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. De achterliggende gedachte was een mogelijke opbouw van bouwmassa's in een hoofdvolume met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking.
In deze systematiek werd de bouwhoogte of dakhelling niet geregeld, waardoor er veel vrijheid was in het vormgeven van de kapconstructie. Deze vrijheid had voordelen, met name op ontwerptechnisch gebied, maar heeft ook geleid tot excessen. Vandaar dat de raad op 2 november 2010 heeft besloten in de nieuwe bestemmingsplansystematiek naast een goothoogte ook een maximale bouwhoogte op te nemen.
De maximale goot-en bouwhoogte van het hoofdgebouw wordt in het bouwvlak aangegeven met behulp van een maatvoeringsaanduiding. De goot-en bouwhoogte geldt voor het (deel van het) bouwvlak, waaraan het op de verbeelding gekoppeld is. Boven de maximaal toegestane goothoogte is op grond van de bouwregels nog maximaal één bouwlaag toegestaan, waarmee voorkomen wordt dat in de kap twee of meer woonlagen gerealiseerd kunnen worden.
De maximale goot-en bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken is opgenomen in de regels.
Aan-huis-verbonden beroepen
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn aan-huis-verbonden beroepen rechtstreeks toegestaan
tot een oppervlakte van 35 m2, mits voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in de specifieke gebruiksregels
van de bestemming 'Wonen'. Het bevoegd gezag kan in afwijking hiervan een omgevingsvergunning
verlenen tot een oppervlakte van maximaal 75 m2. Belangrijke voorwaarden daarbij zijn onder andere dat er geen ernstige of onevenredige
hinder van het woonmilieu mag optreden en dat de afwikkeling van het verkeer niet
nadelig wordt beïnvloed. Ook de parkeerdruk mag niet onaanvaardbaar toenemen door
het aan-huis-verbonden beroep.
Het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woning of onafhankelijke woonruimte
is in beginsel niet toegestaan. In afwijking hiervan is het gebruiken van een bijgebouw
ten behoeve van mantelzorg wel toegestaan, mits voldaan wordt aan een aantal in de
regels gestelde voorwaarden.
Mantelzorg
Het bestemmingsplan speelt ook in op de behoefte vanuit de gezondheidszorg om tijdelijk ruimtelijke mogelijkheden te creëren. Het handelt hier om een specifieke behuizing op woonpercelen ten behoeve van de mantelzorg. Van mantelzorg wordt gesproken als burgers in de eigen woonsituatie ondersteuning willen geven aan een hulpbehoevende. Deze hulp die als zodanig op vrijwillige basis geschiedt, kan van fysieke aard zijn, dan wel liggen op het psychisch en/of sociaal vlak.
Veelal gaat het hierbij om het onderbrengen van een persoon die zorg nodig heeft, in een speciaal bijgebouw op een zij- of achtererf van een woning. Het betreft een afhankelijke woonruimte, dat wil zeggen dat het daarvoor aan te wenden bijgebouw gezien zijn ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, van waaruit de mantelzorg wordt verleend. In de praktijk verlenen de hoofdbewoners in zo'n situatie ondersteuning aan bijvoorbeeld een alleenstaande bejaarde ouder of aan een gehandicapt volwassen kind. Om privacyredenen beschikt de zorgverkrijgende dan over een (semi) zelfstandige woonruimte. De traditionele bestemmingsplannen bieden doorgaans niet de mogelijkheid om mantelzorg toe te staan, omdat de bouw- en gebruiksregels dit in de weg staan. Het nieuwe plan 'Eksterlaan' verzet zich niet langer tegen het verlenen van mantelzorg, doch koppelt daaraan wel een afwijkingsprocedure. Van te voren moet daarbij vaststaan, dat de zorgbehoefte eindig is en dat het voorgenomen gebruik zich verdraagt met de woonomgeving. Bij de aanvraag om afwijking van het gebruik moet informatie worden verstrekt op basis waarvan burgemeester en wethouders op objectieve wijze kunnen vaststellen, dat sprake is van ondersteuning in het kader van mantelzorg. In de praktijk zal een medische of sociaal-maatschappelijke verklaring uitkomst bieden.
De ruimtelijke regeling voor mantelzorg is gebaseerd op de handreiking van de provincie Noord-Brabant hiertoe, die zich op haar beurt heeft laten inspireren door het Ministerie van VROM in de notitie "Overzicht van ruimtelijke mogelijkheden voor huisvesting ten behoeve van mantelzorg".
De regeling maakt het mogelijk om zorgafhankelijken met inschakeling van vrijwilligers zo lang mogelijk zelfstandig te laten blijven wonen. Als evenwel de mantelzorg beëindigd is, voorziet het planregiem erin, dat in ieder geval geen tweede zelfstandige woning op een zij- of achtererf kan ontstaan. Een dergelijke nieuwe invulling is niet ondenkbeeldig, als de eerder door mantelzorg bezette woonruimte een eigen ingang vanaf buiten heeft, waarbij een gebruiker als zodanig niet via de woning, waartoe de bebouwing oorspronkelijk behoorde, de openbare weg behoeft te bereiken.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek en agrarische gebieden onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1000 m2.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 6
Categorie 6: Gebied met een lage archeologische verwachting. Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische relicten klein wordt geacht. Om die reden is een archeologisch onderzoek alleen vereist bij bestemmingsplanwijzigingen en omgevingsvergunningen t.b.v. de activiteit ruimtelijke ordening van projectgebieden die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,4 meter of 0,5 meter bij agrarische gebieden onder maaiveld. Ook zal bij m.e.r. plicht nader onderzoek worden verlangd.
In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige
situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het
Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen
kunnen gelden. Zo is bijvoorbeeld geregeld dat bestaande, afwijkende maten, die in
overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn
gekomen, als maximaal toelaatbaar worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat afwijkende
doch legaal tot stand gekomen situaties in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan.
Ondergeschikte bouwdelen
In artikel 10.2 is opgenomen, dat ondergeschikte bouwdelen bij het meten buiten beschouwing worden
gelaten, mits aan een tweetal voorwaarden wordt voldaan. Er is een niet-limitatieve
opsomming gegeven van ondergeschikte bouwdelen. De reden van "buiten beschouwing laten"
is gebaseerd op de volgende feiten. Om de contouren van de stedenbouwkundige massa
te toetsen, zijn ondergeschikte bouwdelen die niet representatief zijn voor de massa
en verschijningsvorm van een gebouw, van mindere betekenis. In deze context is het
niet gerechtvaardigd om in de gegeven situatie van een maatoverschrijding te spreken
die niet tolerabel is.
Tot openbare ruimten worden de openbare weg en openbaar groen gerekend. Voor het garanderen van veiligheid dienen maatafwijkingen hier apart in beschouwing te worden genomen; een directe toelaatbaarheid is in deze gevallen minder gewenst.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
Seksinrichtingen worden middels een algemene gebruiksregel uitgesloten, zodat bijvoorbeeld
een seksbioscoop of prostitutiebedrijf niet mogen voorkomen. Voor de begrippen seksinrichting
en prostitutiebedrijf wordt verwezen naar de omschrijving onder artikel 1.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn aanvullingen en afwijkingen van de bestemmingsregels opgenomen
voor de veiligheidszone van het LPG-tankstation.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een
aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens
nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader
opgesomd in dit artikel.
Op deze algemene afwijkingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor het oprichten van bouwwerken ter wering van geluidhinder, voor gebouwtjes ten dienste van het verkeer of openbaar nut, voor antennes en zendmasten en voor bepaalde bouwwerken op of direct nabij de openbare weg.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
Op deze algemene wijzigingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld
bepaalde overschrijdingen met 10%, voor de in het plan aangegeven bestemmingsplangrens,
van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor
zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering
noodzakelijk en/of wenselijk is.
Artikel 15 Algemene procedureregels
In dit artikel zijn de procedures opgenomen die gevolgd moeten worden bij het stellen
van nadere eisen en bij een wijziging.
Artikel 16 Overgangsrecht
De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het
betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden
van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde
voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet
of gewijzigd.
Artikel 17 Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan
kunnen worden aangehaald.
Binnen het plangebied zijn de bestemmingen Waarde - Archeologie 4 en 6 rechtstreeks van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' of 'Waarde - Archeologie 5', zoals opgenomen in de bijlage van de regels, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel A Waarde - Archeologie 2
Categorie 2: Gebied van archeologische waarde. In deze gebieden is bij eerdere onderzoeken reeds aangetoond dat er concentraties archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig gekarakteriseerd kunnen worden. In deze gebieden is dus sprake van vastgestelde archeologische waarden. De archeologische resten op deze terreinen zijn echter minder geconcentreerd dan bij de vorige categorie en bovendien is vaak niet exact bekend waar de resten zich bevinden. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan. Vanwege de aanwezige archeologische waarden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 meter onder maaiveld.
Artikel B Waarde - Archeologie 3
Categorie 3: Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern. Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m² en dieper gaan dan 0,3 meter onder maaiveld.
Artikel C Waarde - Archeologie 5
Categorie 5: Gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 2500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek en agrarische gebieden onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 5000 m2.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Eksterlaan' voorgelegd aan het waterschap De Dommel en de provincie Noord-Brabant.
De hiervoor genoemde instanties hebben schriftelijk laten weten geen inhoudelijke op- of aanmerkingen te hebben ten aanzien van het bestemmingsplan.
deel uitmakende van het bestemmingsplan
"Eksterlaan"
In deze regels wordt verstaan onder:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw (door de vorm) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
het in een woning (met inbegrip van aanbouwen en bijgebouwen) beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, consumentverzorgend of hiermee gelijk te stellen gebied, waaronder tevens begrepen kappers, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;
gedeelte van het perceel dat aan de achterzijde van het bouwvlak is gelegen en het zijdelingse verlengde daarvan, en welke gronden dezelfde bestemming hebben als die van het bouwvlak;
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
het geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimten in een gebouw met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, zolder en vliering;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan voor consumptie ter plaatse en anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
het verlenen van diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, al dan niet door middel van een baliefunctie, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. Tot de hieronder genoemde categorieën Horeca 1 tot en met Horeca 5 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:
Horeca 1 (winkelgebonden daghoreca):
vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm en openingstijden aansluiten bij winkelvoorzieningen en waarbij de activiteiten primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren en/of licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken voor nuttiging al dan niet ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans geen of slechts in lichte mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals broodjeszaken, ijssalons, eethuisjes en lunchrooms;
Horeca 2 (maaltijd- en logiesverstrekkers):
vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt, zoals restaurants, bistro's, grand cafés, hotels en pensions;
Horeca 3 (spijsverstrekkers):
vormen van horeca-activiteiten die primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren voor nuttiging al dan niet ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans in enige mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafetaria's, automatieken en afhaalhoreca;
Horeca 4 (drankverstrekkers):
vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van alcoholische en niet alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans een lichte aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafés en bars;
Horeca 5 (zware horeca):
vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig gelegenheid bieden van dansen op elektrisch versterkte muziek alsmede op het ter plaatse nuttigen van alcoholische en niet-alcoholische dranken en etenswaren, en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals discotheken en nachtclubs.
een verzameling van één of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid;
de verhuur van een woning of woongebouw, waarbij kamers geen zelfstandige woonruimte vormen door het ontbreken er in van wezenlijke voorzieningen zoals een eigen kook- en/of wasgelegenheid en/of toilet;
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin, zoals voorzieningen/ installaties ten behoeve van gas, water, elektriciteit en (tele)communicatie;
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
een bedrijf, waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding als beroep wordt uitgeoefend;
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde/richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten;
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
de naar het openbaar gebied toegekeerde bouwgrens en het verlengde van die grens;
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en andere daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
een (gedeelte van een) gebouw, dat bestaat uit een complex van ruimten, dat uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;
de gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde perceel zijn of mogen worden opgericht, daaronder de oppervlakten van kelderruimten onder maaiveld mede begrepen met uitzondering van parkeerkelders;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
van het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein; hierbij worden niet meegerekend schoorstenen, antennes, balkonafscheidingen en vergelijkbare afschermingen op niveau, alsmede andere ondergeschikte bouwelementen, voor zover geplaatst op of aan gebouwen;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbijbehorende:
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van de in artikel 3.1 lid a, b, c en e omschreven bestemmingen met een maximale hoogte van 5 meter.
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van de gronden voor uitritten ter ontsluiting van aangrenzende percelen.
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 3.3 ten behoeve van uitritten ter ontsluiting van aangrenzende percelen, mits
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor aanleg en instandhouding als tuin, behorende bij de op de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen;
met de daarbij behorende:
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 4.1 omschreven bestemming en bouwwerken die ten dienste staan van de aangrenzende bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van aanbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw (erkers), uitsluitend ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'erker', gelden de volgende bepalingen:
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van de in artikel 4.1 omschreven bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 lid b voor het realiseren van een steilere dakhelling dan 45 graden, mits dit stedenbouwkundig aanvaardbaar wordt bevonden.
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 lid a, sub 1 voor het bouwen van erfafscheidingen gelegen tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en 1,5 meter daarachter, tot een maximale bouwhoogte van 2 meter, mits:
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 lid a, sub 1 voor het bouwen van erfafscheidingen grenzend aan de openbare weg tot een maximale bouwhoogte van 2 meter, mits:
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 lid a, sub 1 voor erfafscheidingen gelegen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw met een bouwhoogte van maximaal 3 meter, mits:
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 voor het bouwen van zijaanbouwen en overkappingen aan de zijkant van het hoofdgebouw, mits
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbijbehorende:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 6.1 omschreven bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelegen op het zijperceel en/of achterperceel gelden de volgende bepalingen:
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 lid a voor het bouwen van hoofdgebouwen maximaal 2 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mits:
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.2 lid f voor het realiseren van een steilere dakhelling dan 45 graden, mits dit stedenbouwkundig aanvaardbaar wordt bevonden.
De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan, mits:
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 6.4.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van maximaal 75 m² (met inbegrip van aanbouwen en bijgebouwen) mits:
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 6.4.2 ten behoeve van kamerverhuur, mits:
Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken gelegen binnen de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is een omgevingsvergunning vereist. Alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de monumentencommissie. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien en nadat het college het advies van de monumentencommissie in overweging heeft genomen en een positief besluit heeft genomen.
De voor "Waarde – Archeologie 4” (gebied van archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 500 m² en een verstoringsdiepte van 0,3 meter en 0,5 meter bij esdekken en agrarische gebieden ten opzichte van het maaiveld;
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.4.1 in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 7.4.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.4.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in 7.2, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel 7.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:
Het onder 7.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
Alvorens een vergunning als bedoeld in 7.5.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Het is verboden binnen de voor “Waarde – Archeologie 4" aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 500 m² en de diepte meer dan 0,3 meter en 0,5 meter bij esdekken en agrarische gebieden bedraagt.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:
Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder lid 7.7.1 worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
De voor "Waarde – Archeologie 6” (gebied van archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel 8.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 25000 m² of meer:
Het onder 8.2.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
Alvorens een vergunning als bedoeld in 8.2.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:
Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder lid 8.3.1 worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, trappenhuizen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, luifels, erkers, balkons, en balustrades met een transparantie van ten minste 50%, buiten beschouwing gelaten, mits:
In afwijking van de desbetreffende bepalingen van het plan kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen voor:
In de omgevingsvergunning kunnen nadere eisen worden gesteld ten behoeve van een samenhangend
straat- en bebouwingsbeeld, een goede woonsituatie, een goede milieusituatie, de verkeersveiligheid,
de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
In afwijking van de desbetreffende bepalingen van het plan kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen voor geringe afwijkingen van de in het plan aangegeven bestemmingsgrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is, mits de genoemde afwijkingen niet meer van 10% bedragen.
A.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde – Archeologie 2” (gebied van archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
A.2 Bouwregels
A.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 100 m² en een verstoringsdiepte van 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld;
A.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
A.4 Afwijken van de bouwregels
A.4.1 Afwijken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in A.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
A.4.2 Voorwaarden
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in A.4.1 in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
A.4.3 Bouwverbod
Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in A.4.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
A.4.4 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in A.4.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
A.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
A.5.1 Werken en werkzaamheden
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in A.2, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel A.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 100 m² of meer:
A.5.2 Uitzonderingen
Het onder A.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
A.5.3 Vergunningverlening
A.5.4 Advies
Alvorens een vergunning als bedoeld in A.5.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
A.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
A.6.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden binnen de voor “Waarde – Archeologie 2” aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 100 m² en de diepte meer dan 0,3 meter bedraagt.
A.6.2 Nadere eisen
A.6.3 Sloopverbod
De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
B.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde – Archeologie 3” (gebied van archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
B.2 Bouwregels
B.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 250 m² en een verstoringsdiepte van 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld;
B.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
B.4 Afwijken van de bouwregels
B.4.1 Afwijken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in B.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
B.4.2 Voorwaarden
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in B.4.1 in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
B.4.3 Bouwverbod
Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in B.4.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
B.4.4 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in B.4.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
B.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
B.5.1 Werken en werkzaamheden
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in B.2, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel B.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 250 m² of meer:
B.5.2 Uitzonderingen
Het onder B.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
B.5.3 Vergunningverlening
B.5.4 Advies
Alvorens een vergunning als bedoeld in B.5.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
B.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
B.6.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden binnen de voor “Waarde – Archeologie 3" aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 250 m² en de diepte meer dan 0,3 meter bedraagt.
B.6.2 Nadere eisen
B.6.3 Sloopverbod
De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
C.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde – Archeologie 5” (gebied van archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
C.2 Bouwregels
C.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 2500 m² en een verstoringsdiepte van 0,3 meter en 0,5 meter bij esdekken en agrarische gebieden ten opzichte van het maaiveld;
C.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
C.4 Afwijken van de bouwregels
C.4.1 Afwijken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in C.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
C.4.2 Voorwaarden
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in C.4.1 in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
C.4.3 Bouwverbod
Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in C.4.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
C.4.4 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in C.4.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
C.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
C.5.1 Werken en werkzaamheden
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in C.2, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel C.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 2500 m² of meer:
C.5.2 Uitzonderingen
Het onder C.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
C.5.3 Vergunningverlening
C.5.4 Advies
Alvorens een vergunning als bedoeld in C.5.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
C.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
C.6.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden binnen de voor “Waarde - Archeologie 5" aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 2500 m² en de diepte meer dan 0,3 meter en 0,5 meter bij esdekken en agrarische gebieden bedraagt.
C.6.2 Nadere eisen
C.6.3 Sloopverbod
De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.