Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
paden en wegen;
parkeervoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen.
3.2.2 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren van gronden;
het vellen en rooien van houtgewas.
3.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 3.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het bos en de bosgroeiplaats.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bermen en beplantingen;
speelvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
voorzieningen voor langzaamverkeer;
geluidwerende voorzieningen;
straatmeubilair;
nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen.
4.2.2 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming;
inritten ten behoeve van parkeren;
onoverdekte zwembaden;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden gebouwd voorover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
De afstand tot de plangrens mag niet minder bedragen dan 2 m.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
de maximale totale oppervlakte van het zwembad niet meer mag bedragen dan 50 m².
Artikel 6 Verkeer - Snelweg
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Snelweg’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de met de autosnelweg verband houdende waterstaatkundige en verkeerskundige werken, zoals op- en afritten, verbindingswegen, viaducten, geleiderails, duikers, taluds, e.d.;
een pleisterplaats en verkooppunt motorbrandstoffen met lpg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - pleisterplaats 1';
een pleisterplaats en verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - pleisterplaats 2';
vaarwater ter plaatse van de aanduiding 'vaarwater';
geluidwerende voorzieningen, zoals geluidsschermen, -wallen en wal-/schermcombinaties.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen pleisterplaats
Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - pleisterplaats 1' en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - pleisterplaats 2' gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van het verkooppunt motorbrandstoffen mag niet meer bedragen dan 4 m.
De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van de inrichting van de pleisterplaats mag per aanduiding niet meer bedragen dan 50 m².
De bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van de inrichting van de pleisterplaats mag niet meer bedragen dan 4 m.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen, zoals geluidsschermen, -wallen en wal/schermcombinaties, mag niet meer bedragen dan 8,5 m.
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 18 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, pleisterplaats
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - pleisterplaats 1' en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - pleisterplaats 2' gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 7 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2.2 en 6.2.3 voor het overschrijden van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van geluidwerende voorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Het landschap wordt niet onevenredig aangetast.
De omgevingsvergunning is vanuit verkeerskundig oogpunt noodzakelijk.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Bij het verkooppunt motorbrandstoffen met lpg is ondergeschikte detailhandel van andere goederen toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 250 m².
Bij het verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg is ondergeschikte detailhandel van andere goederen toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 250 m².
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
waterwegen;
groenvoorzieningen;
voorzieningen voor verkeer en verblijf zoals verhardingen, bruggen, wegen en paden.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
tuinen, erven en verhardingen;
aan-huis-verbonden beroepen;
aan-huis-verbonden bedrijven;
onoverdekte zwembaden;
groenvoorzieningen;
paden en wegen;
(ondergrondse) parkeervoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)'.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)'.
De dakhelling mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)', met dien verstande dat daken niet geheel of deels plat worden uitgevoerd, met uitzondering van daar waar de dakhelling 0 graden mag zijn.
In afwijking van het bepaald onder c mogen erkers, balkons en luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden gebouwd voor de voorgevellijn, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
8.2.2 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd. Indien de begrenzing tussen de bestemming Tuin en Wonen op een afstand van minder dan 3 m van de voorgevel ligt, dan geldt deze afstand als minimale afstand.
De oppervlakte van bijgebouwen, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m².
Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn.
Per bouwperceel dient buiten het bouwvlak een ruimte van 30 m², onbebouwd te blijven.
De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
de maximale totale oppervlakte van het zwembad niet meer mag bedragen dan 50 m².
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 8.2.2 onder f voor het overschrijden van de bouwhoogte van bijgebouwen tot 5,5 m, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
De overschrijding vanuit stedenbouwkundig oogpunt dient aanvaardbaar te zijn.
De dakhelling mag niet minder bedragen dan 30° en niet meer dan 55°.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
Aan-huis-verbonden bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in de bijlage bij deze regels alsmede die bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijkgesteld kunnen worden.
Detailhandel is niet toegestaan.
De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.4.1 sub a voor het toestaan van een maximale gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven van 60 m² waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
Aan-huis-verbonden bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in de bijlage bij deze regels alsmede die bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijkgesteld kunnen worden.
Detailhandel is niet toegestaan.
De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
Artikel 9 Leiding
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
de ondergrondse gastransportleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - gas’;
de ondergrondse brandstofleidingen ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - brandstof’;
de ondergrondse waterleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - water'.
9.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend worden gebouwd:
de aanleg en instandhouding van de ondergrondse gastransportleiding;
de aanleg en instandhouding van de ondergrondse brandstofleiding;
de aanleg en instandhouding van de ondergrondse waterleiding;
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
het bevoegd gezag schriftelijk advies dient te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
het aanbrengen van hoogopgaande bomen en beplanting;
het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
9.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
9.4.3 Toelaatbaarheid
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid 9.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 10 Waarde – Archeologie 1
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10 m² en dieper dan 30 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
10.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 10.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning :
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt;
het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt.
10.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 10.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.3.3 Toelaatbaarheid
Voor zover de in lid 10.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
de verplichting tot het doen van opgravingen, of
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
10.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
De omgevingsvergunning kan wel worden verleend indien aan de omgevingsvergunning in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
Artikel 11 Waarde - Archeologie 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 40 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
11.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 11.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwenzullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt;
het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt.
11.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 11.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
11.3.3 Toelaatbaarheid
Voor zover de in lid 11.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
de verplichting tot het doen van opgravingen, of
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
11.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
De omgevingsvergunning kan wel worden verleend indien aan de omgevingsvergunning in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning.
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
Artikel 12 Waarde – Archeologie 3
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 40 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
12.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 12.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwenzullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;
het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt.
12.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 12.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
12.3.3 Toelaatbaarheid
Voor zover de in lid 12.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
de verplichting tot het doen van opgravingen, of
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
12.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
De omgevingsvergunning kan wel worden verleend indien aan de omgevingsvergunning in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning.
12.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
Artikel 13 Waarde – Archeologie 4
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 40 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
13.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 13.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwenzullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning :
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt;
het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt.
13.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 13.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
13.3.3 Toelaatbaarheid
Voor zover de in lid 13.3.1genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
de verplichting tot het doen van opgravingen, of
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
13.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
De omgevingsvergunning kan wel worden verleend indien aan de omgevingsvergunning in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning.
13.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door: