De voor ‘Tuin – Boswonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a tuinen, erven en verhardingen;
b erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming;
c inritten ten behoeve van parkeren;
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e behoud, herstel en instandhouding van (het beeldbepalende karakter van) het bos en de bebossing.
Op of in deze gronden mogen uitsluitend erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
De diepte mag niet meer bedragen
dan
b
De afstand tot de bestemmingsgrens
van de bestemming ‘Verkeer’ mag niet minder bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het aanleggen of verharden van wegen, paden of banen en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover de oppervlakte van de verharding meer bedraagt dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel;
b het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren van gronden;
c het vellen en rooien van houtgewas.
Het in lid 10.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De in lid 10.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het bos en de bebossing en het beeldbepalende karakter van de beplanting binnen de omgeving.