Hoofdstuk 3. Algemene regels

 

 

Artikel 6. Algemene afwijkingsregels

 

 

6.1 Evenementen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het gebruik ten behoeve van het houden van een evenement in het buitengebied, zoals de agrarische dagen, met dien verstande dat:

  1. het evenement maximaal één keer per jaar wordt georganiseerd;

  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die va omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met de aanwezige milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);

  3. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;

  4. onder andere zijn toegestaan tenten, paviljoens en kramen.

 

 

6.2 10% - regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat:

  1. De noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing aanwezig is;

  2. De afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking zijn opgenomen voor afwijking van deze maten.

 

 

6.3 Kleine bouwwerken van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval-glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande van:

a. De oppervlakte is maximaal 20 m2;

b. De goothoogte is maximaal 3,00 m1;

c. De bouwhoogte is maximaal 4,5 m1;

d. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde is maximaal 15 m1.

 

6.4 Overschrijding bouwgrens

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor overschrijding van de bouwgrens met dien verstande dat:

  1. De noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting aanwezig is;

  2. Er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;

  3. De overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van gronden voor piekberging en infiltratie;

  4. De wegbeheerder en het waterschap worden gehoord.

 

6.5 Geringe afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de voorgeschreven afstand tot de bestemmingsgrens, in het geval de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteit anderszins duurzaam geborgd is en belangen van derden niet onevenredig geschaad worden.

 

 

 

Artikel 7. Algemene aanduidingsregels

 

 

7.1 Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’ zijn gelegen binnen het extensiveringsgebied.

 

 

7.2 Vrijwaringszone - radar

Binnen de gebiedsaanduiding ‘Vrijwaringszone- radar’ is het niet toegestaan om enig bouwwerk te bouwen of houtopstanden of beplanting aan te brengen of de bodem op te hogen tot boven 45 m1 boven NAP.

 

7.3 Other - attentiegebied EHS

  1. Behoudens het bepaalde in lid 2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de aanduiding 'other - attentiegebied EHS' de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

    1. het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;

    2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;

    3. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

    4. het buiten een agrarisch bouwblok aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk.

  2. Dat bij het toepassen van werkzaamheden zoals vervat in lid 1, het betrokken waterschapsbestuur wordt gehoord.

  3. Het in lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de andere bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

 

Artikel 8. Overige regels

 

8.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen

  1. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden.

  2. Regenwater dient bij voorkeur op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt.

  3. Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen van de betrokken waterschappen.

  4. Het bevoegd gezag wint het advies van het betrokken waterschap.

 

 

8.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit

 

8.2.1 Algemeen

Een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  1. Alle bouwplannen en ontwikkelingen dient te worden getoetst en te voldoen aan de voorwaarden zoals gesteld in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied;

  2. alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een groene erfinrichting en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden.

  3. nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden.

  4. bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen (afwijken en wijzigen) vindt in alle gevallen een toets plaats aan het beeldkwaliteitplan. Een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de uitgangspunten hiervan.

  5. verder moet er zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing die in redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling, een en ander conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan.

  6. het “Inrichtingsplan Broekkant 4 en 5 ” dient als uitgangspunt te worden, zie bijlage 2

  7. er is sprake van een kwaliteitsverbetering overeenkomstig artikel 2.2 van de Verordening ruimte.

 

8.2.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in 8.2.1 houdt in ieder geval in dat:

  1. in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;

  2. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;

  3. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing plaats te vinden in et kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.

 

 

8.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden

Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen ( afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere waarden en van andere belangen waaronder die van omwonende en (agrarische) bedrijven.