De voor 'Leiding – Gas’ aangewezen gronden
zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a.
een
ondergrondse hoofdtransportgasleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn
leiding - gas';
b.
het
beheer en onderhoud van de leiding;
c.
de
bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;
met de bij a tot en met c behorende:
d.
beschermingszones
aan weerszijden van de aanduiding 'hartlijn leiding – gas';
e.
voorzieningen
als bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
f.
(on)bebouwde
gronden.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 14.1.1 genoemde bestemmingen worden
opgericht:
a.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
In afwijking van het bepaalde bij de andere
bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen
worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte
bedraagt maximaal 3,00 meter.
Het bevoegd gezag kan door middel van
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 en toestaan dat
overeenkomstig de andere bestemmingen wordt gebouwd, met dien verstande dat:
a.
geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de
leiding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
In afwijking van het bepaalde bij de andere
bestemmingen zijn op de in lid 14.1.1 bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare
objecten toegestaan.
Het is verboden zonder of in afwijking van
een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en
ophogen van gronden;
b.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen
en andere oppervlakteverhardingen;
c.
het
aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige
waterpartijen;
d.
het
aanbrengen of verwijderen van diepwortelende
beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het vellen en/of kappen
van bos of andere houtgewassen.
Het in lid 14.5.1 vervatte verbod geldt
niet voor werken en/of werkzaamheden die:
a.
behoren
tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de
bestemming;
b.
reeds
in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Een omgevingsvergunning voor werken en/of
werkzaamheden als bedoeld in 14.5.1 wordt door het bevoegd gezag niet eerder
verleend, nadat:
a.
is
aangetoond dat uitoefening van de werken en/of werkzaamheden niet strijdig is
met de belangen van de leiding;
b.
schriftelijk
advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de
voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding
niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld
ter voorkoming van eventuele schade.