REGELS
Behorende bij het bestemmingsplan ‘Kom Zegge’
In deze regels
wordt verstaan onder:
het
bestemmingsplan ‘Kom Zegge’ van de gemeente Rucphen;
de geometrisch
bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0840.2585M0001-VO01
met de bijbehorende regels;
de geometrisch bepaalde
planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0840.2585M0001-VO01;
een geometrisch bepaald
vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden;
de grens van een aanduiding
indien het een vlak betreft;
blokken van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan
wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk,
waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en waarbij de
woonfunctie blijft behouden;
een beroep dat in een woning door de
bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar
hoofdfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de
woonfunctie in overeenstemming is;
erf aan de
achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op
meer dan 1,00 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;
het meest
achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;
de gemiddelde
hoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringende grond;
een afwijking als bedoeld
in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van
de Wabo;
een bedrijf dat is gericht op het
voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen en/of het houden
van dieren;
de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde
ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen
gebouwen zijnde;
een woning in of bij een gebouw of op een
terrein, die dient voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon
wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het
gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
de grens van een bestemmingsvlak;
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming;
Besluit externe veiligheid inrichtingen,
zoals dat luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel
functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden,
daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede
het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats;
de grens van een bouwvlak;
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat
door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is
begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van
onderbouw en zolder;
een aaneengesloten stuk grond waarop
ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is
toegestaan;
de grens van een bouwperceel;
bouwverordening als bedoeld in artikel 8
van de Woningwet;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en
bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout,
steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de
grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
een horecabedrijf, niet zijnde een
discotheek, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en
niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit
het verstrekken van kleinere etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;
een al dan niet uitklapbare wagen of
voertuig, onder welke benaming ook aangegeven, die uitsluitend of in hoofdzaak
dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen
en die bestemd is op normale wijze en regelmatig op de verkeerswegen als een
aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen;
iedere bovenbeëindiging
van een gebouw of overkapping;
ondergeschikte opbouw op het dakvlak van
een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals noodtrappen, luchtbehandeling-
en liftinstallaties, balkonhekken, ornamenten, privacyschermen
en reclame-uitingen;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden,
hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of
leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor
gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps-
of bedrijfsactiviteit;
het bedrijfsmatig verlenen van diensten,
zoals reisbureaus, wasserettes, auto-rijschool en
videotheek;
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft
het verstrekken van drank voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen
beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dans
een wezenlijk onderdeel vormen;
al dan niet bebouwd perceel, of een
gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk
opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van
dat gebouw;
de grondgebonden uitbreiding van één
bouwlaag aan de voor- of zijgevel;
de natuurlijke persoon, groep of
rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was,
prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een
seksinrichting) wordt uitgeoefend;
gebeurtenissen, gericht op een groot
publiek, op het gebied van kunst, sport, ontspanning en cultuur;
die vormen van recreatie die in hoofdzaak
zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
een gebouw dat bedoeld is voor het stallen
van motorvoertuigen;
elk bouwwerk, dat een voor mensen
toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte
vormt;
een verharding opgebouwd uit een materiaal
dat na het aanbrengen een solide geheel vormt en niet zonder meer op te delen
is;
een hoofdgebouw waarin meerdere woningen
zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden elkaar zijn
gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd
is;
denkbeeldige dan wel op de verbeelding
aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;
Een tuinbouwbedrijf waarvan de productie
geheel of overwegend plaatsvindt in kassen, permanente tunnels en plastic
kassen;
een verharding opgebouwd uit onsamenhangend
materiaal dat meer draagkracht levert dan de originele grond;
een gebouw, dat op een
bouwperceel door zijn constructie, afmetingen, ligging of functie dan wel gelet
op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
een bedrijf gericht op het verstrekken van
al dan niet ter plaatse bereidde en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken
en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van
zaalaccommodaties;
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat
dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of
slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen,
waaronder congressen en vergaderaccommodaties;
een constructie van één of meer dakvlakken;
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de
wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend
materiaal;
een rapport dat verslag doet van het archeologisch
onderzoek en voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
educatieve, sociaal-medische,
sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en
voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte
detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
een geometrisch bepaald vlak of figuur,
waarmee gronden zijn aangegeven, waar een bepaalde maatvoering geldt;
alle vormen van langdurige zorg die niet in
het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende
door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks
voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten
voor elkaar overstijgt;
voorziening ten behoeve van het openbare
nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes en
telefooncellen;
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
een activiteit waarvan de omvang zodanig is
dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kan worden
uitgeoefend;
het bewaren van goederen, materialen en
stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking,
handel en/of activiteiten van administratieve aard;
voorzieningen die niet vallen onder de
categorie permanente teeltondersteunende voorzieningen,
zoals stellages met regenkappen bij grondgebonden teelt van zacht fruit en
boomteelthekken.
een bouwwerk voorzien van een gesloten dak
en van maximaal twee wanden;
1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk
aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het
aansluitende afgewerkte bouwterrein;
permanente voorzieningen zijn teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd
worden gebruikt, zoals bakken op stellingen (hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen) en containervelden (lage
permanente teeltondersteunende voorzieningen). Deze
voorzieningen hebben geen directe relatie met het grondgebruik;
het zich beschikbaar stellen tot het
verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
een met een winkel vergelijkbaar bedrijf
dat is gericht op het verlenen van diensten aan diegene die deze diensten afnemen
voor publiek;
een seksinrichting met één of meer ramen
van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich
te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van
seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft
het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als
nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;
een inrichting of daarmee gelijk te stellen
gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of
live-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
een inrichting of daarmee gelijk te stellen
gelegenheid waarin door vertoningen van erotische en/of pornografische aard
kunnen worden gegeven;
de
voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of
vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting
worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een
erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een
parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals die
van deze regels onderdeel uitmaakt en is gebaseerd op de VNG-brochure 2009
Bedrijven en milieuzonering;
de Staat van Horeca-activiteiten zoals die
van deze regels onderdeel uitmaakt;
het zich op de openbare weg respectievelijk
op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare
ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele
handelingen met een ander tegen vergoeding;
een voorziening in, op of boven de grond
die door de agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de
volgende doelen na te streven:
1. verbetering van de
productie, onder meer door teeltvervroeging en –verlating, terugdringing van
onkruidgroei en beperking van vraatschade;
2. verbetering van de
arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
3. bereiken van
positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen
onkruidbestrijding, effectief omgaan met water). Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeientafels,
afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas,
plastic tunnels, ondersteunende kas, schaduwhallen en vraatnetten;
blokken van twee-aaneen gebouwde woningen,
waarbij de hoofdgebouwen met elkaar zijn verbonden.
gronden waarbij de nadruk ligt op het
verblijf van personen in het openbaar gebied en die tevens een verkeersfunctie
hebben voor fietsers en voetgangers;
het meest naar de wegzijde
gekeerde deel van een hoofdgebouw;
de gevellijn waarin de voorgevel van het
hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
een hoofdgebouw zonder
gemeenschappelijke wand met een ander hoofdgebouw;
de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het
plan;
als bedoeld in artikel 1,
lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de
inwerkingtreding van het plan;
de Wet geluidhinder, zoals
die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
bedrijven als genoemd in
artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zoals
die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
de Wet milieubeheer, zoals
die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
de Woningwet, zoals die
luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor
de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande
uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste
van het tijdelijke woon-, dag of nachtverblijf van één of meer personen;
de Wet ruimtelijke
ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
het bedrijfsmatig verlenen
van diensten aan instellingen of personen ter aanwending in een andere
bedrijfsactiviteit;
een gevel van een
hoofdgebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.
‘
Bij de toepassing
van deze regels wordt als volgt gemeten:
van gebouwen onderling, alsmede afstanden
van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten
vanaf de zijgevel van een gebouw;
door de oppervlakten van alle op een
terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in
deze regels anders is bepaald;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van
een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard
daarmee gelijkt te stellen bouwonderdelen;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de
goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen, zoals goten van dakkapellen niet
meegerekend;
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat
wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het
gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
binnen de afgewerkte omtrekwanden (in
voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte
inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en
kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en
verwarmingslinten. Vloeroppervlak waarboven minder dan 1,50 meter hoogte
aanwezig is wordt hierbij buiten beschouwing gelaten;
tussen de onderzijde van de begane
grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van
daken en dakkapellen;
langs het dakvlak ten opzichte van het
horizontale vlak;
bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten,
luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de
toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing
gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer
dan 1,00 meter bedraagt.
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
agrarisch
grondgebruik;
b.
ter
plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’: uitsluitend een glastuinbouwbedrijf;
c.
verhardingen,
groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste
van de bestemming.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a.
hoofdgebouwen;
b.
andere
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels:
a.
de
gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de
verbeelding aangegeven aanduidingen;
b.
de
goot- en/of bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
c.
de
dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65°.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.
b.
uitsluitend
ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouwbedrijf’:
1. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte
maximaal 1,00 meter bedraagt;
2. hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte
maximaal 5,00 meter bedraagt;
3. boomteelthekken en
overige teeltondersteunende voorzieningen, waarvan de
bouwhoogte maximaal 2,50 meter bedraagt, met dien verstande dat voor boomteelthekken,
de bouwhoogte maximaal 5,00 meter bedraagt;
4. overige bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, zoals silo’s, waarvan de bouwhoogte maximaal 12,00 meter
bedraagt;
b.
de hoogte van e. f. a. b. bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, ten behoeve van agrarisch grondgebruik, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen bedraagt maximaal 1,50
meter;
c.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
bedraagt maximaal 2,00 meter.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder
geval gerekend het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger, specie,
zand en grond.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemmingen in het plan te wijzigen, voor zover het gronden betreft ter
plaatse van de aanduiding 'wro-zone –
wijzigingsgebied’, in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
a.
maximaal
één nieuwe woning mag worden gebouwd;
b.
overtollige
bebouwing, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dient
te worden gesloopt; per woning dient minimaal 1.000 m² aan vrijkomende
agrarische bedrijfsbebouwing te worden gesloopt;
c.
de
oppervlakte van het bouwperceel bedraagt minimaal 1.000 m²;
d.
de
breedte van het bouwperceel bedraagt minimaal 30 meter;
e.
de
voorgevelbreedte van de nieuwe woning bedraagt maximaal 20 meter;
f.
de
afstand van de nieuwe woning tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 meter;
g.
de
afstand van de nieuwe woning tot de perceelsgrenzen
bedraagt minimaal 3,00 meter;
h.
er
geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving
aanwezige archeologische, landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische,
bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische
waarden;
i.
er
geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van
eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
de
uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen in categorie 1 en
2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
b.
wegen,
paden, pleinen, parkeervoorzieningen, verhardingen, groenvoorzieningen en
andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a.
hoofdgebouwen;
b.
andere
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels:
a.
de
gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de
verbeelding aangegeven aanduidingen;
b.
de
gebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de voorgevellijn. Indien voor een
bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de
zijgevel hierin te worden gebouwd;
c.
de
goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
d.
de
dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65o.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt maximaal 4,00
meter;
b.
de
bouwhoogte buiten een bouwvlak bedraagt maximaal 2,50
meter.
Het bevoegd gezag kan via een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a.
lid
4.2.1, sub b voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op
verbeelding aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van de totale voorgevelbreedte
van het hoofdgebouw wel in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn wordt
gebouwd;
b.
lid
4.2.1, sub c, mits deze maat met maximaal 1,00 meter zal worden overschreden.
Opslag van goederen en materialen op
onbebouwde gronden is tot een gezamenlijke hoogte van maximaal 4,00 meter
toegestaan, mits een afstand van 3,00 meter tot de bouwperceelsgrens
in acht wordt genomen.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder
geval gerekend:
a.
het
uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij
ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;
b.
opslag
van meer dan 10.000 kilo consumentenvuurwerk;
c.
het
oprichten van Bevi-inrichtingen en Wgh-inrichtingen.
Het bevoegd gezag kan via een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a.
lid
4.1.1 voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die niet in de bij deze
regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten is genoemd, mits deze
activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld
met een krachtens lid 4.1.1 ter plaatse toegelaten categorie bedrijfsactiviteiten;
b.
lid
4.1.1 om bedrijven toe te laten uit maximaal 1 categorie hoger, voor zover het
betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te
behoren tot de categorieën zoals genoemd in lid 4.1.1;
c.
lid
4.4.1 voor de opslag van goederen en materialen op onbebouwde gronden tot op de
bouwperceelsgrens.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen in
die zin, dat de categorie-indeling van bedrijfsactiviteiten kan worden
gewijzigd indien en voor zover een wijziging van de belasting van de
desbetreffende typen van bedrijven op het milieu als gevolg van technologische
ontwikkelingen daartoe aanleiding geeft.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen in ‘Wonen’ met ‘Tuin’, met dien verstande dat:
a.
de
regels behorende bij de bestemming ‘Wonen’ en ‘Tuin’ van overeenkomstige
toepassing zijn;
b.
de
te realiseren woning(en) passen binnen het geldende gemeentelijk
woningbouwprogramma;
c.
er
aantoonbaar geen milieuhygiënische of overige belemmeringen
zijn.
De voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
centrumvoorzieningen
zoals zakelijke en maatschappelijke dienstverlening, detailhandel en kantoren;
b.
voor
de huisvesting van één huishouden;
c.
ter
plaatse van de aanduiding ‘horeca’: tevens voor horeca-activiteiten voor zover
die voorkomen in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van
Horeca-activiteiten;
d.
ter
plaatse van de aanduiding ‘zorginstelling’: mede een verzorgingshuis met steunpunt;
e.
wegen,
paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere
voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a.
hoofdgebouwen;
b.
bijbehorende
bouwwerken;
c.
andere
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels:
a.
de
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de
verbeelding aangegeven aanduidingen;
b.
de
hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding
aangegeven (verlengde van de) gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de
verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn
bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
c.
de
goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
d.
de
dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken van maximaal 65°.
Bijbehorende bouwwerken mogen worden
gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a.
bijbehorende
bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b.
in
afwijking van het sub a bepaalde mogen bijbehorende bouwwerken ook buiten het bouwvlak worden opgericht als het hoofdgebouw een woning
betreft, mits de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten
het bouwvlak, overkappingen meegerekend, per
bouwperceel maximaal 100 m² bedraagt én de bebouwde oppervlakte van
hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken maximaal 50% van het oppervlak van het
bouwperceel bedraagt;
c.
de
goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,25 respectievelijk 6,00 meter;
d.
de
dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65º.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt maximaal 4,00
meter;
b.
de
bouwhoogte buiten een bouwvlak bedraagt maximaal 2,50
meter.
Het bevoegd gezag kan via een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a.
lid
5.2.1, sub b voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op
verbeelding aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van de totale voorgevelbreedte
van het hoofdgebouw wel in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn wordt
gebouwd;
b.
lid
5.2.1, sub c mits deze maat met maximaal 1,00 meter zal worden overschreden.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder
geval gerekend:
a.
het gebruik van vrijstaande
bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.
Het bevoegd gezag kan via een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 sub a voor:
a.
het
inrichten en/of gebruiken van een bijbehorend bouwwerk als woonruimte, ten
behoeve van de huisvesting voor mantelzorg, met inachtneming van de volgende
regels:
- de behoefte aan
mantelzorg is aangetoond;
- er is sprake van één
huishouden;
- er ontstaat geen zelfstandige
woning;
- de bouwregels voor
bijbehorende bouwwerken in lid 5.2.2 dienen in acht te worden genomen, met dien
verstande dat een omgevingsvergunning tot afwijking kan worden verleend voor
een totaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken binnen het achtererfgebied tot
120 m² mits niet meer dan 70 m² wordt benut voor een aan te bouwen bijbehorend
bouwwerk ten behoeve van mantelzorg én mits de bebouwde oppervlakte van het
hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50% bedraagt;
- de bouwregels voor
bijbehorende bouwwerken in lid 5.2.2 dienen in acht te worden genomen, met dien
verstande dat een omgevingsvergunning tot afwijking kan worden verleend tot het
gebruik van een bestaand bijgebouw, groter dan 70 m², voor mantelzorg mits het
totaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken binnen het achtererfgebied niet
meer bedraagt dan 120 m² én mits de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw en
bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50% bedraagt;
- het betreffende
bijbehorende bouwwerk mag uitsluitend voor mantelzorg worden gebruikt indien
het via minimaal één doorgang gekoppeld is aan het hoofdgebouw;
- zodra de noodzaak
van de mantelvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik als
afhankelijke woonruimte beëindigd en worden de woonvoorzieningen verwijderd;
b.
het
plaatsen van één tijdelijke vrijstaande woonunit, ten
behoeve van de huisvesting voor mantelzorg, met inachtneming van de volgende
regels:
- de behoefte aan
mantelzorg is aangetoond;
- er is sprake van één
huishouden;
- er ontstaat geen
zelfstandige woning;
- de bouwregels voor
bijbehorende bouwwerken in lid 5.2.2 mogen, na een omgevingsvergunning tot
afwijking, worden overschreden mits de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw
en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50% bedraagt;
- de goothoogte van de
woonunit bedraagt maximaal 3,00 meter;
- de bouwhoogte van de
woonunit bedraagt maximaal 5,00 meter;
- het oppervlak van de
woonunit mag maximaal 70 m² bedragen;
- de woonunit past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied
en er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- zodra de noodzaak
van de mantelvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik als
afhankelijke woonruimte beëindigd en wordt de woonunit
verwijderd.
De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden
zijn bestemd voor:
a.
detailhandel;
b.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - bovenwoning’: tevens
voor een bovenwoning voor de huisvesting van één huishouden;
c.
wegen,
paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere
voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a.
hoofdgebouwen;
b.
bijbehorende
bouwwerken;
c.
andere
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels:
a.
de
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de
verbeelding aangegeven aanduidingen;
b.
de
hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding
aangegeven (verlengde van de) gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de
verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn
bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
c.
de
goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
d.
de
dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken van maximaal 65°;
e.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bovenwoning’ is maximaal
één bovenwoning toegestaan. Bewoning vindt plaats boven de eerste bouwlaag.
Bijbehorende bouwwerken mogen worden
gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a.
aan-
en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding
aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b.
de
goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,25 respectievelijk 6,00 meter;
c.
de
dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65º.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt maximaal 4,00
meter;
b.
de
bouwhoogte buiten een bouwvlak bedraagt maximaal 2,50
meter.
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in:
a.
lid
6.2.1, sub b voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op
verbeelding aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van de totale voorgevelbreedte
van het hoofdgebouw wel in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn wordt
gebouwd;
b.
lid
6.2.1, sub c mits deze maat met maximaal 1,00 meter zal worden overschreden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen in ‘Wonen’ met ‘Tuin’, met dien verstande dat:
a.
de regels behorende bij de bestemming
‘Wonen’ en ‘Tuin’ van overeenkomstige toepassing zijn;
b.
de te realiseren woning(en) passen
binnen het geldende gemeentelijk woningbouwprogramma;
c.
er aantoonbaar geen milieuhygiënische of overige belemmeringen zijn.
De voor ‘Dienstverlening’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a.
dienstverlenende
bedrijven;
b.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bovenwoning’: tevens
voor een bovenwoning voor de huisvesting van één huishouden;
c.
wegen,
paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen
ten dienste van de bestemming.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 7.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a.
hoofdgebouwen;
b.
bijbehorende
bouwwerken;
c.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels:
a.
hoofdgebouwen
mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak
worden opgericht, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven
aanduidingen;
b.
hoofdgebouwen
worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven (verlengde
van de) gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is
aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient
zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
c.
de
goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
d.
de
dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65º;
e.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bovenwoning’ is maximaal
één bovenwoning toegestaan. Bewoning vindt plaats boven de eerste bouwlaag.
Bijbehorende bouwwerken mogen worden
gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a.
aan-
en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding
aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b.
de
goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,25 respectievelijk 6,00 meter;
c.
de
dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65º.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt maximaal 4,00
meter;
b.
de
bouwhoogte buiten een bouwvlak bedraagt maximaal 2,50
meter.
Het bevoegd gezag kan via een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a.
lid
7.2.1, sub b voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op
verbeelding aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van de totale voorgevelbreedte
van het hoofdgebouw wel in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn wordt
gebouwd;
b.
lid
7.2.1, sub c mits deze maat met maximaal 1,00 meter zal worden overschreden.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder
geval gerekend het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte
nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen in ‘Wonen’ met ‘Tuin’, met dien verstande dat:
a.
de
regels behorende bij de bestemming ‘Wonen’ en ‘Tuin’ van overeenkomstige
toepassing zijn;
b.
de
te realiseren woning(en) passen binnen het geldende gemeentelijk
woningbouwprogramma;
c.
er
aantoonbaar geen milieuhygiënische of overige belemmeringen
zijn.
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
park,
plantsoen, bermstroken, bermsloten, waterpartijen, paden, speelvoorzieningen,
straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen,
nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen;
b.
extensief
recreatief gebruik;
c.
andere
tot de bestemming behorende voorzieningen.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 8.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a.
gebouwen;
b.
andere
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Gebouwen mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels:
a.
de
oppervlakte bedraagt maximaal 15 m²;
b.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 3,00 meter.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 4,00 meter;
b.
de
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00
meter.
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a.
educatieve,
sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen alsmede
voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
b.
ter
plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’: uitsluitend een begraafplaats;
c.
wegen,
paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere
voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 9.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a.
hoofdgebouwen;
b.
andere
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels:
a.
de
gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de
verbeelding aangegeven aanduidingen;
b.
de
gebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven
(verlengde van de) gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding
is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient
zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
c.
de
goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat, met
dien verstande dat voor kerktorens geen maximale hoogtebepaling geldt;
d.
de
dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65º.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt maximaal 4,00
meter;
b.
de
bouwhoogte buiten een bouwvlak bedraagt maximaal 2,50
meter.
Het bevoegd gezag kan via een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a.
lid
9.2.1, sub b voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op verbeelding
aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van de totale voorgevelbreedte van
het hoofdgebouw wel in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn wordt gebouwd;
b.
lid
9.2.1, sub c mits deze maat met maximaal 1,00 meter zal worden overschreden.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder
geval gerekend het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte
nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a.
sportvoorzieningen;
b.
ter
plaatse van de aanduiding ‘sportveld’: uitsluitend een sportveld;
c.
ter
plaatse van de aanduiding ‘tennisbaan’: uitsluitend een tennisbaan;
d.
parkeervoorzieningen;
e.
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f.
andere
tot de bestemming behorende voorzieningen.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 10.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a.
gebouwen;
b.
andere
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Gebouwen mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels:
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen
het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht
met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen;
b. in afwijking van het bepaalde in lid 10.2.1,
sub a mag buiten het bouwvlak worden gebouwd mits het
op de verbeelding aangegeven bebouwingspercentage in acht wordt genomen, mits elk
gebouw een maximaal bebouwd oppervlak heeft van 200 m² én mits de goothoogte
maximaal 3,00 meter bedraagt;
c. de goot- en bouwhoogte bedraagt
maximaal de op de verbeelding aangegeven maat.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt maximaal 4,00 meter;
b. de bouwhoogte buiten een bouwvlak bedraagt maximaal 2,50 meter;
c. de bouwhoogte van vlaggen- en
lichtmasten en ballenvangers bedraagt maximaal 15 meter.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder
geval gerekend het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte
nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a.
tuinen,
erven en verhardingen;
b.
parkeervoorzieningen;
c.
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d.
andere
tot de bestemming behorende voorzieningen.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 11.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a.
bijbehorende
bouwwerken;
b.
andere
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bijbehorende bouwwerken mogen worden
opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.
er
mogen erkers, balkons of luifels ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen
worden gebouwd, mits:
- de horizontale
diepte van de uitbreiding niet meer bedraagt dan 1,50 meter;
- de afstand tot de
bestemmingsgrens niet minder bedraagt dan 2,00 meter;
- de bouwhoogte niet
meer bedraagt dan 3,00 meter;
- de oppervlakte van
de erker niet meer bedraagt van 6,00 m².
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte bedraagt:
pergola’s/tuinmeubilair maximaal 2,50
meter;
speeltoestel maximaal 2,50 meter;
lichtmasten maximaal
2,50 meter;
vlaggenmasten,
één per erf maximaal 6,00 meter;
erf-
en terreinafscheidingen maximaal
1,00 meter;
overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal
3,00 meter.
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
straten,
voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen,
straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen,
geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, terrassen,
waterhuishoudkundige voorzieningen, taluds, oevers, bruggen en
nutsvoorzieningen;
b.
ter
plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’: uitsluitend een nutsvoorziening;
c.
overige
tot de bestemming behorende voorzieningen.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 12.1.1 genoemde bestemming worden opgericht:
a.
gebouwen;
b.
andere
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Gebouwen mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels:
a.
de
oppervlakte bedraagt maximaal 15 m², met dien verstande dat een groter
oppervlak is toegestaan als daartoe een bouwvlak is
opgenomen;
b.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 3,00 meter.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte bedraagt:
antennes maximaal
5,00 meter;
openbare
nutsvoorzieningen maximaal
3,00 meter;
speeltoestellen maximaal
4,00 meter;
masten maximaal
8,00 meter;
overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal
2,00 meter.
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
voor
de huisvesting van één huishouden;
b.
ter
plaatse van de aanduiding ‘garage’: uitsluitend garages als huishoudelijke
berg- en werkruimte, voor de berging van niet voor handel en distributie
bestemde goederen, en als stalling van voertuigen;
c.
wegen,
paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere
voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 13.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a.
hoofdgebouwen;
b.
bijbehorende
bouwwerken;
c.
andere
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels:
a.
hoofdgebouwen
mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden
opgericht met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen;
b.
ter
plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’ mogen
uitsluitend aaneengesloten hoofdgebouwen, meer dan twee aaneen, worden opgericht;
c.
ter
plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ mogen uitsluitend gestapelde
hoofdgebouwen worden opgericht;
d.
ter
plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’ mogen uitsluitend twee-aaneen gebouwde
hoofdgebouwen worden opgericht;
e.
ter
plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ mogen uitsluitend vrijstaande
hoofdgebouwen worden opgericht;
f.
de
hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding
aangegeven (verlengde van de) gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de
verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn
bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
g.
de
goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
h.
de
breedte van een hoofdgebouw, een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw niet
meegerekend, bedraagt ter plaatse van de aanduiding:
aaneengebouwd minimaal 5,40 meter;
gestapeld maximaal
20 meter;
twee-aaneen minimaal 5,40 meter;
vrijstaand minimaal
6,00 en
maximaal
20 meter;
i.
de
dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65º;
j.
de
afstand van een hoofdgebouw, een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet
meegerekend, tot de zijdelingse perceelsgrens,
bedraagt ter plaatse van de aanduiding:
aaneengebouwd niet nader
bepaald;
gestapeld niet
nader bepaald;
twee-aaneen minimaal
2,00 meter aan één zijde;
vrijstaand minimaal
2,00 meter.
Bijbehorende bouwwerken mogen, tenzij de
aanduiding ‘bijgebouwen uitgesloten’ is opgenomen, in het achtererfgebied
worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a.
de
gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt, overkappingen meegerekend, per
bouwperceel maximaal 100 m², met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van
hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken maximaal 50% van het oppervlak van het
bouwperceel bedraagt;
b.
bijbehorende
bouwwerken mogen tevens binnen het bouwvlak van de
hoofdgebouwen worden gebouwd, waarbij het bouwvlak
volledig mag worden bebouwd;
c.
uitsluitend
bij vrijstaande hoofdgebouwen mogen slechts aan één en dezelfde zijgevel
bijbehorende bouwwerken worden opgericht;
d.
de
breedte van een met de zijgevel van een hoofdgebouw verbonden bijbehorend
bouwwerk bedraagt op gronden met de aanduiding:
aaneengebouwd maximaal 4,00 meter;
gestapeld maximaal
4,00 meter;
twee-aaneen maximaal
4,00 meter;
vrijstaand maximaal
6,00 meter;
e.
de
goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,25 respectievelijk 6,00 meter;
f.
de
dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65º;
g.
de
bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 1,00 meter achter (het verlengde van)
de gevellijn te worden opgericht;
h.
de
diepte van een woning en een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bedraagt, te meten
vanaf (het verlengde van de) gevellijn, maximaal 15 meter. In afwijking hiervan
is de diepte van een woning en een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet
gemaximaliseerd, indien:
- het bijbehorend
bouwwerk wordt geplaatst tegen een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk,
waardoor de bijbehorende bouwwerken worden verbonden met de achtergevel dan wel
zijgevel van het hoofdgebouw;
- het bijbehorend bouwwerk
past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
- door de bouw van het
bijbehorend bouwwerk geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van
de naastliggende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
- het maximale
bebouwde oppervlak niet wordt overschreden;
i.
in
afwijking van het voorgaande mag, ter plaatse van de aanduiding ‘garage’, het bouwvlak volledig worden bebouwd met een bouwhoogte van
maximaal 3,00 meter en een maximaal oppervlak van 30 m² per garage.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
mogen in het achtererfgebied worden opgericht, waarbij de maximale bouwhoogte
2,00 meter bedraagt.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen
voor de situering en afmeting van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde voor zover dit noodzakelijk is, met inachtneming van de
volgende regels:
a.
ter
voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende
gronden en bouwwerken;
b.
voor
een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging
van de stedenbouwkundige kwaliteit;
c.
ter
waarborging van de verkeersveiligheid.
Het bevoegd gezag kan via een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a.
lid
13.2.1, sub f voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op
verbeelding aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van de totale voorgevelbreedte
van het hoofdgebouw wel in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn wordt gebouwd;
b.
lid
13.2.1, sub g mits deze maat met maximaal 1,00 meter zal worden overschreden;
c.
lid
13.2.1, sub j voor een kleinere afstand.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder
geval gerekend:
a.
aan
huis verbonden bedrijven;
b.
aan
huis verbonden beroepen in bijbehorende bouwwerken;
c.
het gebruik van vrijstaande
bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.
Een aan huis verbonden beroep is als
medegebruik toegestaan, mits de activiteiten plaatsvinden in de woning én de
woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt.
Het bevoegd gezag kan via een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.5.1 sub a en sub b voor
de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf in een woning en/of
bijbehorende bouwwerken en een aan huis verbonden beroep in een bijbehorend
bouwwerk, met inachtneming van de volgende regels:
a.
de
woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
b.
door
de uitoefening van de activiteiten wijzigt het uiterlijk aanzien van de woning
niet zodanig, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk
verliest;
c.
het
gebruik heeft en behoudt een kleinschalig karakter en is naar aard met het
woonkarakter van de omgeving in overeenstemming. Dat wil zeggen dat van de
vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal
50 m² ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag
zijn;
d.
geen
vergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die
vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wm, Wabo of andere milieuwetgeving,
tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving
niet zal aantasten;
e.
het
gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten
in de woning of bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens gebruiker van de woning
is. De gebruiker van de woning dient zelf de activiteiten in de woning of
bijbehorend bouwwerk uit te oefenen. Het inhuren van personeel voor het
uitoefenen van de activiteiten is niet toegestaan.
f.
het
betreft geen zodanige verkeersaantrekkende
activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale
afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de
openbare ruimte;
g.
de
uitoefening van detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd als
ondergeschikte nevenactiviteit gerelateerd aan het desbetreffende beroep of
bedrijf.
Het bevoegd gezag kan via een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.5.1 sub c voor:
a.
het
inrichten en/of gebruiken van een bijbehorend bouwwerk als woonruimte, ten
behoeve van de huisvesting voor mantelzorg, met inachtneming van de volgende
regels:
- de behoefte aan
mantelzorg is aangetoond;
- er is sprake van één
huishouden;
- er ontstaat geen zelfstandige
woning;
- de bouwregels voor
bijbehorende bouwwerken in lid 13.2.2 dienen in acht te worden genomen, met
dien verstande dat een omgevingsvergunning tot afwijking kan worden verleend
voor een totaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken binnen het
achtererfgebied tot 120 m² mits niet meer dan 70 m² wordt benut voor een aan te
bouwen bijbehorend bouwwerk ten behoeve van mantelzorg én mits de bebouwde
oppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal
50% bedraagt;
- de bouwregels voor
bijbehorende bouwwerken in lid 13.2.2 dienen in acht te worden genomen, met
dien verstande dat een omgevingsvergunning tot afwijking kan worden verleend
tot het gebruik van een bestaand bijgebouw, groter dan 70 m², voor mantelzorg
mits het totaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken binnen het
achtererfgebied niet meer bedraagt dan 120 m² én mits de bebouwde oppervlakte
van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50%
bedraagt;
- het betreffende
bijbehorende bouwwerk mag uitsluitend voor mantelzorg worden gebruikt indien
het via minimaal één doorgang gekoppeld is aan het hoofdgebouw;
- zodra de noodzaak
van de mantelvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik als afhankelijke
woonruimte beëindigd en worden de woonvoorzieningen verwijderd;
b.
het
plaatsen van één tijdelijke vrijstaande woonunit, ten
behoeve van de huisvesting voor mantelzorg, met inachtneming van de volgende
regels:
- de behoefte aan
mantelzorg is aangetoond;
- er is sprake van één
huishouden;
- er ontstaat geen
zelfstandige woning;
- de bouwregels voor
bijbehorende bouwwerken in lid 13.2.2 mogen, na een omgevingsvergunning tot
afwijking, worden overschreden mits de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw
en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50% bedraagt;
- de goothoogte van de
woonunit bedraagt maximaal 3,00 meter;
- de bouwhoogte van de
woonunit bedraagt maximaal 5,00 meter;
- het oppervlak van de
woonunit mag maximaal 70 m² bedragen;
- de woonunit past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied
en er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- zodra de noodzaak
van de mantelvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik als afhankelijke
woonruimte beëindigd en wordt de woonunit verwijderd.
De voor 'Leiding – Gas’ aangewezen gronden
zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a.
een
ondergrondse hoofdtransportgasleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn
leiding - gas';
b.
het
beheer en onderhoud van de leiding;
c.
de
bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;
met de bij a tot en met c behorende:
d.
beschermingszones
aan weerszijden van de aanduiding 'hartlijn leiding – gas';
e.
voorzieningen
als bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
f.
(on)bebouwde
gronden.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 14.1.1 genoemde bestemmingen worden
opgericht:
a.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
In afwijking van het bepaalde bij de andere
bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen
worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 3,00 meter.
Het bevoegd gezag kan door middel van
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 en toestaan dat
overeenkomstig de andere bestemmingen wordt gebouwd, met dien verstande dat:
a.
geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de
leiding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
In afwijking van het bepaalde bij de andere
bestemmingen zijn op de in lid 14.1.1 bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare
objecten toegestaan.
Het is verboden zonder of in afwijking van
een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en
ophogen van gronden;
b.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen
en andere oppervlakteverhardingen;
c.
het
aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige
waterpartijen;
d.
het
aanbrengen of verwijderen van diepwortelende
beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het vellen en/of kappen
van bos of andere houtgewassen.
Het in lid 14.5.1 vervatte verbod geldt
niet voor werken en/of werkzaamheden die:
a.
behoren
tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de
bestemming;
b.
reeds
in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Een omgevingsvergunning voor werken en/of
werkzaamheden als bedoeld in 14.5.1 wordt door het bevoegd gezag niet eerder
verleend, nadat:
a.
is
aangetoond dat uitoefening van de werken en/of werkzaamheden niet strijdig is
met de belangen van de leiding;
b.
schriftelijk
advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de
voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding
niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld
ter voorkoming van eventuele schade.
De voor 'Leiding – Riool’ aangewezen
gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede
bestemd voor:
a.
een
ondergrondse rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding -
riool';
b.
het
beheer en onderhoud van de leiding;
c.
de
bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;
met de bij a tot en met c behorende:
d.
beschermingszones
aan weerszijden van de aanduiding 'hartlijn leiding – riool';
e.
voorzieningen
als bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
f.
(on)bebouwde
gronden;
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 15.1.1 genoemde bestemmingen worden
opgericht:
a.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
In afwijking van het bepaalde bij de andere
bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen
worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 3,00 meter.
Het bevoegd gezag kan door middel van
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 en toestaan dat
overeenkomstig de andere bestemmingen wordt gebouwd, met dien verstande dat:
a.
geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de
leiding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Het is verboden zonder of in afwijking van
een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en
ophogen van gronden;
b.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen
en andere oppervlakteverhardingen;
c.
het
aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige
waterpartijen;
d.
het
aanbrengen of verwijderen van diepwortelende
beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het vellen en/of kappen
van bos of andere houtgewassen.
Het in lid 15.4.1 vervatte verbod geldt
niet voor werken en/of werkzaamheden die:
a.
behoren
tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de
bestemming;
b.
reeds
in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Een omgevingsvergunning voor werken en/of
werkzaamheden als bedoeld in 15.4.1 wordt door het bevoegd gezag niet eerder
verleend, nadat:
a.
is
aangetoond dat uitoefening van de werken en/of werkzaamheden niet strijdig is
met de belangen van de leiding;
b.
schriftelijk
advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de
voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding
niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld
ter voorkoming van eventuele schade.
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen
gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd
voor:
a.
de
instandhouding, bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden
voorkomend in de dorpskern;
met inachtneming van het volgende:
b.
in
geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels
die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing
zijn.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, ten dienste
van de in lid 16.1.1 genoemde bestemmingen geen bouwwerken worden opgericht.
Bouwwerken mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels:
a.
ten
behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de
voor de betrokken bestemming geldende regels, slechts worden gebouwd, indien
de aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op:
- vervanging, vernieuwing
of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover
gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van
de bestaande fundering of;
- een
bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 0,30 meter kan worden
geplaatst;
- een
bouwwerk met een oppervlak kleiner dan 50 m² en dat
dieper dan 0,30 meter wordt geplaatst.
Het bevoegd gezag kan door middel van
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2.1 sub a, waarbij
werkzaamheden plaatsvinden op een oppervlak groter dan 50 m² en dieper dan 0,30 meter, met dien verstande dat:
a.
de
aanvrager een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport overlegt waarin de
archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden
verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
b.
het
bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar hun oordeel uit het in lid 16.3
sub a bedoelde rapport genoegzaam blijkt dat:
- er geen
archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade aan
archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het
in acht nemen van aan de omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbonden
voorwaarden.
c.
in
de situatie als bedoeld in het lid 16.3 sub b onder het tweede gedachtestreepje,
kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen
worden behouden, of;
- de verplichting tot
het doen van opgravingen, of;
- de verplichting de
activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een
deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan
door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
d.
indien
lid 16.3 sub c onder het derde gedachtestreepje van toepassing is, wordt in de
omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die gedaan
worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
Het is verboden om zonder of in afwijking
van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en/of
werkzaamheden uit te voeren:
a.
afgraven,
woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van
drainage op een grotere diepte dan 0,30 meter;
b.
heiwerkzaamheden
en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
c.
verlagen
of verhogen van het waterpeil;
d.
aanleggen
van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband
houdende constructies, installaties of apparatuur;
e.
het
aanbrengen of verwijderen van diepwortelende
beplantingen.
Het in lid 16.4.1 vervatte verbod geldt
niet voor werkzaamheden die:
a.
worden
uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 16.2.1 van
toepassing is;
b.
een
oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m²;
c.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
d.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een
ontgrondingvergunning;
e.
ten
dienste van archeologisch onderzoek worden
uitgevoerd.
De aanvrager van een omgevingsvergunning
als bedoeld in lid 16.4.1 die betrekking heeft op gronden, die op de
verbeelding zijn aangewezen als gebied met een hoge archeologische verwachting
legt een in lid 16.3 sub a bedoeld rapport over waarin de archeologische waarde
van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
Het bevoegd gezag verleent de
omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 16.4.3
genoegzaam blijkt dat:
a.
er
geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
b.
schade
aan archeologische waarden door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen
of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning
verbonden voorwaarden.
In de situatie als bedoeld in lid 16.4.4,
sub b kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning
verbinden:
a.
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in
de bodem kunnen worden behouden, of;
b.
de
verplichting tot het doen van opgravingen, of;
c.
de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien lid 16.4.5, sub c van toepassing is,
wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die
worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan
wijzigen ten behoeve van:
a.
het
wijzigen van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’, indien het op grond van
nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan
ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden
voorziet;
b.
het
verwijderen of wijziging van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’, indien:
- uit nader
archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden
aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- het op grond van
nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het
bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische
waarden voorziet.
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen
gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd
voor:
a.
de
instandhouding, bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden
voorkomend in de dorpskern;
met inachtneming van het volgende:
b.
in
geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels
die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing
zijn.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, ten dienste
van de in lid 17.1.1 genoemde bestemmingen geen bouwwerken worden opgericht.
Bouwwerken mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels:
a.
ten
behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken
bestemming geldende regels, slechts worden gebouwd, indien de aanvraag om
omgevingsvergunning betrekking heeft op:
- vervanging, vernieuwing
of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover
gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van
de bestaande fundering of;
-
een
bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 0,50 meter kan worden geplaatst;
-
een bouwwerk met een oppervlak kleiner dan 100 m² en dat dieper dan 0,50 meter wordt geplaatst.
Het bevoegd gezag kan door middel van
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.1 sub a, waarbij
werkzaamheden plaatsvinden op een oppervlak groter dan 100 m² en dieper dan 0,50 meter, met dien verstande dat:
a.
de
aanvrager een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport overlegt waarin de
archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden
verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
b.
het
bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar hun oordeel uit het in lid 17.3
sub a bedoelde rapport genoegzaam blijkt dat:
- er geen
archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade aan
archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het
in acht nemen van aan de omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbonden voorwaarden.
c.
in
de situatie als bedoeld in het lid 17.3 sub b onder het tweede gedachtestreepje,
kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen
worden behouden, of;
- de verplichting tot
het doen van opgravingen, of;
- de verplichting de
activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een
deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan
door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
d.
indien
lid 17.3 sub c onder het derde gedachtestreepje van toepassing is, wordt in de
omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die gedaan
worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
Het is verboden om zonder of in afwijking
van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en/of
werkzaamheden uit te voeren:
a.
afgraven,
woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van
drainage op een grotere diepte dan 0,50 meter;
b.
heiwerkzaamheden
en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
c.
verlagen
of verhogen van het waterpeil;
d.
aanleggen
van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband
houdende constructies, installaties of apparatuur;
e.
het
aanbrengen of verwijderen van diepwortelende
beplantingen.
Het in lid 17.4.1 vervatte verbod geldt
niet voor werkzaamheden die:
a.
worden
uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 17.2 van toepassing
is;
b.
een
oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
c.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
d.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een
ontgrondingvergunning;
e.
ten
dienste van archeologisch onderzoek worden
uitgevoerd.
De aanvrager van een omgevingsvergunning
als bedoeld in lid 17.4.1 die betrekking heeft op gronden, die op de
verbeelding zijn aangewezen als gebied met een hoge archeologische verwachting
legt een in lid 17.3 sub a bedoeld rapport over waarin de archeologische waarde
van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
Het bevoegd gezag verleent de
omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 17.4.3
genoegzaam blijkt dat:
a.
er
geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
b.
schade
aan archeologische waarden door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen
of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning
verbonden voorwaarden.
In de situatie als bedoeld in lid 17.4.4,
sub b kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning
verbinden:
a.
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in
de bodem kunnen worden behouden, of;
b.
de
verplichting tot het doen van opgravingen, of;
c.
de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien lid 17.4.5, sub c van toepassing is,
wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die
worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan
wijzigen ten behoeve van:
a.
het
wijzigen van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’, indien het op grond van
nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan
ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden
voorziet;
b.
het
verwijderen of wijziging van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’, indien:
- uit nader
archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden
aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- het op grond van
nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het
bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische
waarden voorziet.
De voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen
gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd
voor:
a.
de
instandhouding, bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden
voorkomend in de dorpskern;
met inachtneming van het volgende:
b.
in
geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels
die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing
zijn.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, ten dienste
van de in lid 18.1.1 genoemde bestemmingen geen bouwwerken worden opgericht.
Bouwwerken mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels:
a.
ten
behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken
bestemming geldende regels, slechts worden gebouwd, indien de aanvraag om
omgevingsvergunning betrekking heeft op:
- vervanging, vernieuwing
of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover
gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van
de bestaande fundering of;
- een bouwwerk dat
zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 0,50 meter kan worden geplaatst;
- een
bouwwerk met een oppervlak kleiner dan 50.000 m² en dat
dieper dan 0,50 meter wordt geplaatst.
Het bevoegd gezag kan door middel van
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2.1 sub a, waarbij
werkzaamheden plaatsvinden op een oppervlak groter dan 50.000 m² en dieper dan 0,50 meter, met dien verstande dat:
a.
de
aanvrager een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport overlegt waarin de
archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden
verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
b.
het
bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar hun oordeel uit het in lid 18.3
sub a bedoelde rapport genoegzaam blijkt dat:
- er geen
archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade aan
archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het
in acht nemen van aan de omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbonden
voorwaarden.
c.
in
de situatie als bedoeld in het lid 18.3 sub b onder het tweede gedachtestreepje,
kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen
worden behouden, of;
- de verplichting tot
het doen van opgravingen, of;
- de verplichting de
activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een
deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan
door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
d.
indien
lid 18.3 sub c onder het derde gedachtestreepje van toepassing is, wordt in de
omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die gedaan
worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
Het is verboden om zonder of in afwijking
van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en/of
werkzaamheden uit te voeren:
a.
afgraven,
woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van
drainage op een grotere diepte dan 0,50 meter;
b.
heiwerkzaamheden
en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
c.
verlagen
of verhogen van het waterpeil;
d.
aanleggen
van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband
houdende constructies, installaties of apparatuur;
e.
het
aanbrengen of verwijderen van diepwortelende
beplantingen.
Het in lid 18.4.1 vervatte verbod geldt
niet voor werkzaamheden die:
a.
worden
uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 18.2 van toepassing
is;
b.
een
oppervlakte beslaan van ten hoogste 50.000 m²;
c.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
d.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een
ontgrondingvergunning;
e.
ten
dienste van archeologisch onderzoek worden
uitgevoerd.
De aanvrager van een omgevingsvergunning
als bedoeld in lid 18.4.1 die betrekking heeft op gronden, die op de
verbeelding zijn aangewezen als gebied met een hoge archeologische verwachting
legt een in lid 18.3 sub a bedoeld rapport over waarin de archeologische waarde
van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
Het bevoegd gezag verleent de
omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 18.4.3
genoegzaam blijkt dat:
a.
er
geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
b.
schade
aan archeologische waarden door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen
of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning
verbonden voorwaarden.
In de situatie als bedoeld in lid 18.4.4,
sub b kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning
verbinden:
a.
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in
de bodem kunnen worden behouden, of;
b.
de
verplichting tot het doen van opgravingen, of;
c.
de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien lid 18.4.5, sub c van toepassing is,
wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die
worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan
wijzigen ten behoeve van:
a.
het
wijzigen van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 5’, indien het op grond van
nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan
ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden
voorziet;
b.
het
verwijderen of wijziging van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 5’, indien:
- uit nader
archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden
aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- het op grond van
nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het
bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische
waarden voorziet.
Grond die
eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het bevoegd
gezag kan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning tot bouwen, nadere
eisen stellen ten aanzien van:
a.
de
plaatsing van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
b.
de
plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
c.
de
samenhang in straat- en bebouwingsbeeld;
d.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
e.
de
dakhelling en nokrichting van hellende dakvlakken van gebouwen.
De in lid 20.1.1 bedoelde nadere eisen mogen
slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden
worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met
het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en
gronden in verband met calamiteiten.
Tot het verboden
gebruik wordt in ieder geval gerekend:
a.
het
gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de
grond gegeven bestemming;
b.
het
gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een
escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
De gronden ter
plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn, behalve voor de daar
voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van het
radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht teneinde de verstoring van
het radarbeeld te voorkomen.
In afwijking van het
bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen bouwwerken worden opgericht met
een hoogte van 63 meter en meer.
Het bevoegd gezag
kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.1.2
voor het bouwen overeenkomstig het bepaalde in de andere bestemmingen, met dien
verstande dat:
a.
a.
het
functioneren van de radar niet in onevenredige mate wordt of kan worden
aangetast;
b.
schriftelijk
advies is verkregen van de Minister van Defensie, DGW&T, directie Brabant.
Het bevoegd gezag
kan via een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor:
a.
het
afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
b.
het
oprichten van licht- en vlaggenmasten, respectievelijk antennes en overige
masten met een bouwhoogte van maximaal 10,00 respectievelijk 15 meter;
c.
geringe
afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter
verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met
de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bouwgrens
met maximaal 2,50 meter toelaatbaar.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
regels in dit plan te wijzigen voor:
a.
geringe
afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter
verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk
zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn
verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3,00 meter toelaatbaar.
a.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel
gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en
afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden
vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het
bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet
gegaan.
b.
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het
bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de
inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
c.
het bepaalde onder a is niet van toepassing op
bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het
plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op
het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd
is, mag worden voortgezet.
b.
het is verboden het met het bestemmingsplan
strijdige gebruik, bedoeld onder a te veranderen of te laten veranderen in een
ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking
naar aard en omvang wordt verkleind.
c.
indien het gebruik, bedoeld onder a, na het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar
wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
d.
het bepaalde onder a is niet van toepassing op het
gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Voor zover van toepassing van het
overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot onbillijkheid van overwegende
aard jegens één of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag ten behoeve
van die persoon of personen van dat overgangsrecht een vergunning tot afwijking
verlenen.
Indien afstanden op de datum van de ter
inzage legging van de vaststelling van het plan meer dan wel minder bedragen
dan ingevolge de artikelen 3 tot en met 13 is toegestaan, mogen de bestaande
afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
In die gevallen dat hoogten, inhoud,
aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde op
de dag van de vaststelling van het plan meer of minder bedragen dan ingevolge
de artikelen 3 tot en met 13 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en
hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.
Deze regels
worden aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplan ‘Kom Zegge’.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van |
|
de griffier, |
de
voorzitter, |