Artikel 17 Waarde – Archeologie 4

17.1    Bestemmingsomschrijving

 

17.1.1 Bestemming

De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ dan wel middelhoge archeologische verwachting aangewezen gronden zijn,  behalve voor de  andere daar  voorkomende  bestemming(en) dan wel bij wijze van dubbelbestemming tevens bestemd voor:

 

a.       de instandhouding, bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

 

met inachtneming van het volgende:

 

b.       in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

17.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, ten dienste van de in lid 17.1.1 genoemde bestemmingen geen bouwwerken worden opgericht.

17.2    Bouwregels

17.2.1 Bouwwerken

Bouwwerken mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

 

a.            ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen, zoals bedoeld in de artikelen 3 tot en met 14, mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende regels, slechts worden gebouwd, indien de aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op:

-                vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering of

-                een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 500 m˛ en dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;

 

b.            de aanvrager van een omgevingsvergunning voor andere activiteiten dan genoemd onder lid 17.2.1, sub a legt een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;

 

c.            het bevoegd gezag verleent de vergunning, zoals bedoeld in lid 17.2.1, sub b, indien naar hun oordeel uit het in lid 17.2.1, sub b bedoelde rapport genoegzaam blijkt dat:

-                er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

-                schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbonden voorwaarden;

 

d.       in de situatie als bedoeld in het lid 17.2.1, sub c onder het tweede gedachtestreepje 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:

-                de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

-                de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

-                de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;

 

e.       indien lid 17.2.1, sub d onder het derde gedachtestreepje van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

17.3    Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

17.3.1 Omgevingsvergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.            afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 0,50 meter;

 

b.            heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;

 

c.            verlagen of verhogen van het waterpeil;

 

d.            aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

 

e.            aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

 

f.             het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;

 

g.            landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.

 

17.3.2 Uitzonderingsbepaling

Het in lid 17.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werkzaamheden die:

 

a.            worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 17.2 van toepassing is;

 

b.            een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m˛;

 

c.            reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

 

d.            mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of

 

e.            ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

17.3.3 Rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning  als bedoeld  in lid 17.3.1 die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als Gebied met een middelhoge archeologische verwachting legt een in lid 17.2.1, sub b bedoeld rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

 

17.3.4 Beoordeling rapport

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 17.3.3 genoegzaam blijkt dat:

 

a.            er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

 

b.            schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden.

 

17.3.5 Voorwaarden

In de situatie als bedoeld in lid 17.3.4, sub b kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:

 

a.            de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

 

b.            de verplichting tot het doen van opgravingen; 

 

c.            de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

17.3.6 Vervolg

Indien lid 17.3.5, sub c van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

17.4    Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

 

a.            het wijzigen van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;

 

b.            het verwijderen  of wijziging van de  bestemming  ‘Waarde – Archeologie 4’,  indien:

-                uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;

-                het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het  bestemmingsplan  ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.