Regels

 

 

 

 

 

 

 

 

Bestemmingsplan

 

“Bedrijventerrein Vijf Eiken”

 

                                                                                                                        Onherroepelijk 18-01-2013

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels. 3

Artikel 1 Begrippen. 3

Artikel 2 Wijze van meten. 13

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels. 15

Artikel 3 Bedrijf 15

Artikel 4 Bedrijf – Nutsvoorziening. 18

Artikel 5 Bedrijf – gasontvangststation. 19

Artikel 6 Bedrijf – Verkooppunt motorbrandstoffen met LPG.. 20

Artikel 7 Bos. 21

Artikel 8 Groen. 23

Artikel 9 Maatschappelijk. 26

Artikel 10 Tuin. 28

Artikel 11 Verkeer 30

Artikel 12 Water 31

Artikel 13 Wonen. 32

Artikel 14 Leiding-Gas. 35

Artikel 15 Waarde – Archeologie. 37

Artikel 16 Waarde – Monumentale bomen. 39

Artikel 17 Waterstaat - Waterhuishoudkundige en  of waterstaatkundige functie. 40

HOOFDSTUK 3 Algemene regels. 41

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel 41

Artikel 19 Algemene bouwregels. 41

Artikel 20 Algemene gebruiksregels. 41

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels. 42

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels. 43

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels. 44

Artikel 24 Overige regels. 44

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels. 46

Artikel 25 Overgangsrecht 46

Artikel 26 Slotregel 46

 

 

Bijlage

1. Staat van bedrijfsactiviteiten

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

 

plan:

het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vijf Eiken van de gemeente Oosterhout.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0826.BSPvijfeiken-OH01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aan huis verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hieraan gelijk te stellen gebied, dat in een woning en daarbij behorende gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel.

 

aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke of kunstzinnige bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

achtergevellijn:

de lijn waarin de achtergevel van een woning is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 

achtergevelrooilijn:

de van de weg, waarop het belangrijkste gebouw op een bouwperceel is georiënteerd, afgekeerde grens van een bouwvlak.

 

autodemontagebedrijf:

een bedrijf gericht op het demonteren/uit elkaar halen van gemotoriseerde voertuigen.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

 

bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

 

bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gezien de bedrijfsvoering gewenst is.

 

beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

 

bestaand(e situatie):

-      ten aanzien van bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden;

-      ten aanzien van gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bebouwing beneden peil of onder de kapconstructie.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

bruto vloeroppervlakte

het totaal van de oppervlakten van de vloeren van alle bouwlagen van een gebouw.

 

crematorium:

een gebouw waarin o.a. voorzien wordt in een technische ruimte waarin een oven is gesitueerd.

 

culturele  voorzieningen:

voorzieningen betrekking hebbende op zowel de menselijke samenleving en haar verhoudingen als de beschaving (geestelijke verworvenheden) van een land, zoals een cultureel centrum, culturele instellingen e.d.

 

cultuurhistorische waarden:

de kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in beplanting, het slotenpatroon of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden.

 

dakkapel:

een opbouw op een hellend dak waarin een raamkozijn is opgenomen en die voorzien is van zijwanden.

 

dakopbouw:

een uitbreiding van een gebouw op een dak, waarmee de goothoogte van het gebouw wordt verhoogd.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel in goederen van volumineuze aard in een daarop afgestemde verkoopruimte, te weten auto’s en motoren, auto-onderdelen en banden, volumineuze kampeer- en recreatieartikelen (zoals caravans, tenten, campers en boten), inbouwkeukens, sanitair, wand- en vloertegels, grove bouwmaterialen zoals bestratingmateriaal, zand en dergelijke, zonweringen, tuinhuisjes, buitenspeeltoestellen, zwembaden, tuinbeelden, haarden en kachels, grafzerken, (paarden)trailers, aanhangwagens, goederen met brand- en explosiegevaar, alsmede goederen, die een eerstegraads verwantschap hebben c.q. in rechtstreeks verband staan met deze goederen.

 

dienstverlening:

het verlenen van financiële, economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van prostitutie.

 

dove gevel:

een gevel als bedoeld in artikel 1b, lid 5, van de Wet geluidhinder,

 

escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

 

evenement

al of niet periodiek terugkerende en / of incidentele gebeurtenissen op het gebied van sport, cultuur, kunst, folklore, handel, recreatie, liefdadigheid, religie, gezondheid, wetenschap, amusement en vergelijkbare gebeurtenissen.

 

extensieve recreatie:

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

 

functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, en/of onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

geluidsbelasting vanwege een industrieterrein:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

 

geluidsbelasting vanwege een weg:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

 

geluidsbelasting vanwege een spoorweg:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in het Besluit geluidhinder.

 

geluidgevoelige ruimte:

ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.

 

geluidzoneplichtige inrichtingen:

de in het Besluit omgevingsrecht, bijlage 1 onderdeel D aangewezen categoriën van inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

gestapelde bebouwing:

bebouwing bestaande uit één gebouw waarin zich boven en naast elkaar zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten bevinden.

 

gevel:

bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.

 

gevelvlak:

het verticale vlak waarin de hoofdvlakken van een gevel zich bevinden.

 

groepsaccommodatie:

gebouw met voorzieningen voor het verblijf en overnachting van groepen.

 

groepsrisico

het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen (minimaal 10) overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen in een inrichting.

 

grondgebonden woning:

een gebouw dat uitsluitend één woning omvat, rechtstreeks contact heeft met het aangrenzende terrein en toegankelijk is vanaf de weg.

 

groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen voor gebruik/verbruik in een andere bedrijfsactiviteit.

 

hogere grenswaarden:

de vastgestelde ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 110a Wet geluidhinder.

 

hoofdfunctie:

de belangrijkste functie waarvoor een gebouw mag worden gebruikt.

 

hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen.

 

hoogdrempelige inrichting:

een inrichting:

-      waarvoor een drank- en horecavergunning is afgegeven;

-      waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend, en,

-      waarvan de activiteiten in belangrijke mate zijn gericht op personen van 18 jaar en ouder.

 

horeca(bedrijf):

het bedrijfsmatig verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en kleine eetwaren, zoals een hotel, restaurant, café, cafetaria of een combinatie van twee of meer van deze bedrijven, waaronder eveneens wordt begrepen het exploiteren van zaalaccommodatie, doch met uitzondering van een seksinrichting.

 

 

horeca categorie 1:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel)-restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een zelfstandig maaltijdafhaalcentrum.

 

horeca categorie 2:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon.

 

horeca categorie 3:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren, zoals een café.

 

horeca categorie 4:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot dansen in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, zoals een dancing of discotheek.

 

industrieterrein:

terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van geluidzone-plichtige inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van geluidzoneplichtige inrichtingen.

 

kantoor:

een gebouw of deel van een gebouw dat door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid.

 

kunstobject:

een object dat bedoelt is ter verfraaiing van de omgeving.

 

kunstwerk:

infrastructureel werk (bijvoorbeeld een brug of viaduct ).

 

kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico is bepaald, die in acht genomen moet worden.

 

langzaamverkeersverbinding:

verbindingsweg die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.

 

maatschappelijke voorzieningen:

culturele, educatieve, (para)medische, sociale, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

 

 

 

natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van planten en dieren die zichzelf onder invloed van klimaat, geomorfologie, bodemkundige en waterhuishoudkundige gesteldheid en al dan niet beïnvloed door menselijke aanwezigheid, in stand houden.

 

omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna Wabo).

 

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1, lid 1, onder b, van de Wabo.

 

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in afwijking van dit bestemmingplan:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan, op grond van artikel 2.1, lid 1, onder c, jo. artikel 2.12, sub a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking.

 

omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1, lid 1, onder a, van de Wabo.

 

 omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk:

omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1, lid 1, onder g, van de wabo.

 

onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat maximaal 1,50 m boven peil is gelegen en dat niet als bouwlaag wordt aangemerkt.

 

onderkomens:

voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken – voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, als ook tenten.

 

ontspannende voorzieningen:

voorzieningen ter ontspanning en vermaak van mensen, zoals een bioscoop, theater, sauna, dansschool, wellnesscentrum, e.d.

 

overkapping:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen.

 

 

 

 

 

 

peil:

a      voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

b      voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg of de toekomstige weg ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

c      in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

d      indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil/of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.

 

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen.

 

raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).

 

recreatiewoning:

een gebouw, geen woonkeet, geen caravan, geen caravanbouwwerk of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden verbleven ten behoeve van recreatie.

 

risicovolle activiteit:

een inrichting of activiteit die met zich meebrengt dat de kans om buiten de inrichting of het perceel te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting of op het perceel waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

 

scheidingslijn:

lijn die de grens dan wel scheiding tussen verschillende aanduidingen vormt.

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet gecombineerd met elkaar.

 

standplaats:

gronden bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeente kunnen worden aangesloten.

 

stedenbouwkundig beeld:

het beeld dat wordt bepaald door de situering, de bouwmassa's, de dakvormen en de dakrichtingen van de bebouwing.

 

 

 

straatmeubilair:

objecten die in de openbare ruimte staan en die niet tot de weg zelf behoren, zoals banken, lantaarnpalen, abri’s, vuilnisbakken en verkeersborden.

 

straatprostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen, één en ander door passanten te bewegen of uit te nodigen door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze.

 

verblijfsrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen. Hieronder worden onder andere verstaan een camping, groepsaccommodatie, etc.

 

verkoopvloeroppervlak:

de oppervlakte van een voor het publiek toegankelijke ruimte, in gebruik voor detailhandel.

 

verkooppunt motorbrandstoffen:

een verkoopplaats voor het uitoefenen van detailhandel in motorbrandstoffen en voor serviceverlening aan motorvoertuigen, waarbij detailhandel in andere goederen als nevenactiviteit van ondergeschikt belang, is toegestaan.

 

volkstuin:

een particuliere tuin, die niet bij de eigen woning ligt en benut wordt voor de teelt van groenten, fruit, kruiden en siergewassen.

 

voorgevel

de gevel van een gebouw dat gericht is naar de weg.

 

voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van de woning is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 

voorgevelrooilijn:

de naar de weg toegekeerde grens van het bouwvlak, waarop het belangrijkste gebouw op een bouwperceel is georiënteerd.

 

voorkeurswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

 

voorziening van openbaar nut:

voorzieningen van openbaar nut zoals, gas, electriciteit, water en communicatie

 

waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc.

 

weg:

een voor gemotoriseerd verkeer geschikt gemaakte strook grond.

 

 

 

woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat dient voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 

zonegrens:

een door de raad vastgestelde geluidzone, als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

 

zijstrook:

de strook grond gelegen tussen de zijdelingse perceelsgrens en de denkbeeldige lijn op 3 meter afstand vanaf de zijdelingse perceelsgrens over de volledige diepte van het bouwvlak.


 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

afstanden:

van bouwwerken tot andere bouwwerken, bebouwingsgrenzen en perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

 

bebouwingspercentage:

een aangeduid of in deze regels aangegeven percentage dat bepaalt hoeveel procent van het bestemmingsvlak per bouwperceel, of een in de regels nader omschreven gedeelte daarvan mag worden bebouwd.

 

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

bovenkant spoorstaaf:

de hoogte van de bovenkant van de laagst gesitueerde spoorstaaf.

 

dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

diepte van een gebouw:

-      horizontale diepte:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

-      verticale diepte:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de bovenzijde van de (afgewerkte) begane grondvloer.

 

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

hoogte van een molen:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen.

 

hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

 

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

 

 

ondergeschikte bouwonderdelen:

bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, wolfseinden, dakkapellen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, ook indien gelegen buiten het aangegeven bestemmingsvlak, buiten beschouwing gelaten.

 

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

 

 

Artikel 3 Bedrijf

 

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder:

1.       milieucategorieën 3 ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3 (b≤3)’;

2.       milieucategorie 3, 4.1 en 4.2 ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 4 (b≤4)’;

3.       milieucategorie 3, 4.1, 4.2 en 5.1 ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 5 (b≤5)’;

met uitzondering van:

-      zelfstandige kantoren;

-      detailhandelsbedrijven;

-      leisure-, sport- en recreatiebedrijven;

b      geluidzoneplichtige inrichtingen, behoudens ter plaatse van de aanduiding ‘spcecifieke vorm van bedrijf uitgesloten - geluidszoneplichtige inrichtingen [-sb-g]’;

c      een laad en los kade, uitsluitend ter plaatse van de funtieaanduiding ‘laad en losplaats (ll)’;

d      opslag van materialen ten behoeve van de bedrijfsuitoefening;

e      een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van een bestaande bedrijfswoning en voorzien van de functieaanduiding ‘bedrijfswoning (bw)’;

f       woningen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding ‘wonen (w)’;

g      aan huis verbonden beroepen;

h      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

i        tuinen en erven;

j        groenvoorzieningen;

k      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

l        reclamevoorzieningen.

 

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

b      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

 

3.2.2 Bedrijfswoningen en woningen

Voor bedrijfswoningen en bestaande woningen gelden de volgende bepalingen:

a      Het bouwen van nieuwe (bedrijfs)woningen is uitgesloten.

b      Een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan binnen het functieaanduidingsvlak ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning (bw)’.

c      Bestaande woningen zijn uitsluitende toegestaan binnen het functieaanduidingsvlak ter plaatse van de aanduiding ‘wonen (w)’.

d      Per functieaanduidingsvlak ‘bedrijfswoning (bw)’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

e      Bij het functieaandudingsvlak ‘wonen (w)’ zijn maximaal 31 woningen toegestaan.

f       De inhoud van een (bedrijfs)woning mag niet meer dan 600 m³ bedragen.

g      Voor niet-inpandige (bedrijfs)woningen geldt dat de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 6 m resp. 10 m.

h      Bij een bedrijfswoning behorende bouwwerken mogen binnen het functieaanduidingsvlak of buiten het functieaanduidingsvlak, maar wel direct grenzend aan dat vlak doch wel binnen het bouwvlak ‘bedrijf’, ten dienste van de woonfunctie worden gebouwd

i        Bij een bestaande woning behorende bouwwerken mogen binnen het functieaanduidingsvlak ten dienste van de woonfunctie worden gebouwd

j        Voor de onder h en i bedoelde bijbehorende bouwwerken gelden de volgende voorwaarden dat:

1.       het maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken 70 m2 mag bedragen;

2.       de goothoogte respectievelijke bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter respectievelijk 6 meter;

3.       de bijbehorende bouwwerken uitsluitend vanaf 2 meter achter de voorgevel opgericht mogen worden.

 

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

c      De bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer dan bedragen dan 8 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

e      Ter plaatse van de aanduiding ‘laad en losplaats’ mogen kranen en masten en andere bouwwerken ten behoeve van de laad- en losplaats, een bouwhoogte hebben van niet meer dan 30 meter.

 

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a      het bepaalde in lid 3.2.1, sub b voor het toestaan van een hogere goot- en bouwhoogte voor bouw van een silo, mits:

1.       dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;

2.       dit passend is binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

3.       de maximale hoogte van 30 meter niet wordt overschreden.

b      het bepaalde in lid 3.2.2, sub g voor het toestaan van een hogere goothoogte voor de niet-inpandige bedrijfswoning, mits:

1.       de maximaal toegestane bouwhoogte niet wordt overschreden;

2.       dit passend is binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

3.       hiertegen geen bezwaren zijn uit een oogpunt van verkeersveiligheid.

c      het bepaalde in lid 3.2.3 sub d voor het bouwen van reclamemasten en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming tot een bouwhoogte van maximaal 30 m.

 

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

a      Er dient op eigen terrein te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

b      Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep zijn de volgende bepalingen van toepassing:

1.       De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke        vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m²;

2.       Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;

3.       De activiteit moet worden uitgeoefend door een bewoner van de woning.

 

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a      het bepaalde in lid 3.1 onder a voor bedrijven die niet voorkomen op de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten onder de categorieën zoals toegestaan op grond van het bepaalde onder 3.1 onder a;

b      het bepaalde in lid 3.1 onder a voor bedrijven in één milieucategorie hoger dan is toegestaan, mits deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de ter plaatse toegestane bedrijven die zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidzoneplichtige inrichtingen ter plaatse waar zij zijn uitgesloten;

c      het bepaalde in lid 3.1 onder a behoeve van:

1.       het uitoefenen van detailhandel in volumineuze goederen;

2.       het uitoefenen van detailhandel in goederen, die een eerstegraads verwantschap hebben c.q. in rechtstreeks verband staan met de hiervoor onder 1 bedoelde goederen, mits deze detailhandel als een ondergeschikt en niet-zelfstandig onderdeel van de onder 1 omschreven bedrijfsvoering plaatsvindt;

3.       het uitoefenen van detailhandel in ter plaatse vervaardigde, bewerkte en herstelde goederen, als ondergeschikt en niet-zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering;

Aan de onder 1, 2 en 3 bedoelde afwijkingen mag slechts medewerking worden verleend,  indien voldoende parkeergelegenheid èn een adequate afwikkeling van het verkeer is verzekerd.


 

Artikel 4 Bedrijf – Nutsvoorziening

 

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      voorzieningen van openbaar nut;

b      terreinen voor openbaar nut;

c      antennemasten, ter plaatse van de bouwaanduiding ‘antennemast’;

d      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

e      groenvoorzieningen;

f       water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven. Indien geen aanduiding is opgenomen, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.

 

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

c      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

c      De bouwhoogte van antennemasten ter plaatse van de bouwaanduiding ‘antennemast’ moet minder bedragen dan 40 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.


Artikel 5 Bedrijf – gasontvangststation

 

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf – Gasontvangststation’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      de aanleg en instandhouding van een gasontvangststation;

b      ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;

c      bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groen.

 

5.2. Bouwregels

 

5.2.1. Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste van de bestemming staan.

 

5.2.2. Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitende binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd;

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;

c      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.

 

5.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;

b      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 meter.


 

Artikel 6 Bedrijf – Verkooppunt motorbrandstoffen met LPG

 

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf – Verkooppunt motorbrandstoffen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      verkooppunten voor motorbrandstoffen met lpg (met een maximum doorzet van 1000 m3 per jaar);

b      ondergeschikte detailhandel van andere goederen;

c      autowasvoorzieningen;

d      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

e      tuinen en erven;

f       groenvoorzieningen;

g      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

h      reclamevoorzieningen.

 

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

 

6.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

b      De bouwhoogte mag niet meer bedragen 6 m.

 

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

c      De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

d      De bouwhoogte van reclamemasten mag niet meer bedragen dan 10 m.

e      De bouwhoogte van een overkappeling mag niet meer bedragen dan 6 meter

f       De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

6.3 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming is ondergeschikte detailhandel van andere goederen toegestaan tot een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 100 m².


 

Artikel 7 Bos

 

 

7.1   bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bos en bebossing;

b      groenvoorzieningen;

c      onverharde paden en wegen;

d      voorzieningen voor langzaamverkeer;

e      extensief recreatief medegebruik;

f       water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g      kunstobjecten.

 

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van brandtorens mag niet meer bedragen dan 40 m.

b      De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 15 m.

c      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4m.

 

 

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in deze gronden de volgende werk, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a      Het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 120 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij maaiveldniveaus (steilranden) worden gewijzigd;

b      Het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0.40 m onder het maaiveld;

c      Het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;

d      Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

e      Het verlagen van de grondwaterstand;

f       Het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;

g      Het verwijderen van natuur- en landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;

h      Het verwijderen van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen;

i        Het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 120 m² per perceel.

 

 

 

 

7.3.2 Toelaatbaarheid

De in lid 7.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het bos en de bebossing.

 

7.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 7.3.1 is niet van toepassing op:

a      werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      het verlagen van de waterstand door het aanleggen van sloten/greppels of drainage, niet zijnde grondwateronttrekkingen;

c      werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.


 

Artikel 8 Groen

 

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      groenvoorzieningen;

b      bermen en beplantingen;

c      voorzieningen voor langzaam verkeer;

d      sport- en speelvoorzieningen;

e      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

f       geluidwerende voorzieningen;

g      straatmeubilair;

h      kunstobjecten;

i        ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen;

j        nutsvoorzieningen;

k      schuilgelegenheden;

l        vlonders, steigers en (voetgangers)bruggen;

 

alsmede voor:

m    de instandhouding en bescherming van waterberging ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’;

n      een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’.

 

 

8.2   Bouwregels

 

8.2.1          Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Op deze gronden mogen schuilgelegenheden worden gebouwd met een oppervlakte van niet meer dan 10 m² en een bouwhoogte van niet meer dan 3,5 m.

b      De op te richten gebouwen mogen er niet toe leiden dat de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de ecologische verbindingszone als geheel wordt gefrustreerd.

c      Voor het overige mogen op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.

 

8.2.2          Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.

b      De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleidingen, beveiliging en regeling voor verkeer mag niet meer bedragen dan 15 m.

c      De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 5 m.

d      De bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m;

e      De op te richten bouwwerken gebouwen mogen er niet toe leiden dat de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de ecologische verbindingszone als geheel wordt gefrustreerd.

 

 

 

 

 

8.3   Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik ten behoeve van voorzieningen van verkeer en verblijf (parkeren en inritten), met uitzondering van de in lid 8.1 toegestane voorzieningen voor langzaam verkeer.

 

 

8.4   Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.3 voor het aanleggen van voorzieningen voor verkeer en verblijf (parkeren en inritten), met dien verstande dat:

a      het stedenbouwkundig beeld niet in onevenredige mate wordt geschaad;

b      de voorzieningen voor verkeer en verblijf (parkeren en inritten) noodzakelijk zijn uit een oogpunt van verkeersveiligheid en bereikbaarheid;

c      de aanleg van de voorzieningen voor verkeer en verblijf (parkeren en inritten) geen zodanige invloed op de aanwezige groenstructuur hebben, dat deze groenstructuur daardoor onevenredige schade wordt toegebracht en de gebruiksmogelijkheden ervan in overwegende mate worden beperkt;

d      er rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit);

e      geen onevenredige schade wordt toegebracht en aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

f       de aan te leggen voorzieningen er niet toe mogen leiden, dat de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de ecologische verbindingszone als geheel wordt gefrustreerd.

 

 

8.5   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

8.5.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’ en écologische verbindingszone’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en / of  werkzaamheden uit te voeren:

a      Het wijzigen van de waterberging en van watergangen.

b      Het aanbrengen van gesloten verhardingen.

c       Het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 0,30 m.

d      Het ophogen, egaliseren, bodemverlagen en / of afgraven van gronden.

 

8.5.2 Toelaatbaarheid

De in lid 8.5.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien noodzakelijk voor de in lid 8.1 genoemde doeleinden en indien een deskundige heeft geadviseerd, dat door de werkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de functie van de waterberging of, binnen de ecologische verbindingszone, de werkzaamheden er niet toe mogen leiden dat de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de ecologische verbindingszone als geheel wordt gefrustreerd.


 

8.5.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 8.5.1 is niet van toepassing op:

a      werken en werkzaamheden die het normaal onderhoud betreffen overeenkomstig de doeleinden van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en / of voortvloeien uit het normale gebruik;

b      werken en werkzaamheden die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkreeg, in uitvoering zijn.


 

Artikel 9 Maatschappelijk

 

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      maatschappelijkk doeleinden in de vorm van een crematorium;

b      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

c      tuinen en erven;

d      groenvoorzieningen;

e      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage van het maatvoeringsvlak niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

 

9.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

c      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

 

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw niet meer mag bedragen dan 1 m.

c      De bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 8 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 9.2.3 sub b voor het toestaan van hogere erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, mits:

1.       de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m;

2.       dit uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;

3.       dit passend is binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

4.       hiertegen geen bezwaren zijn uit het oogpunt van verkeersveiligheid.

 

 

 

9.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor iedere vorm van asbestemming. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

a      het gebruik van de gronden ten behoeve van het uitstrooien van as;

b      het gebruiken van de bouwwerken ten behoeve van het bewaren van uren.


 

Artikel 10 Tuin

 

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      tuinen en groenvoorzieningen bij woningen;

b      inritten;

c      parkeren;

 

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde lid 10.2.2 en 10.2.3.

b      Indien in afwijking van het bepaalde onder a ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan al gebouwen aanwezig zijn, dan mogen deze gebouwen in de huidige vorm en situering worden gehandhaafd.

 

10.2.2 Uitbreiding van een woning

Voor het bouwen van uitbreidingen aan een woning op de aangrenzende bestemming ‘Wonen’  gelden de volgende bepalingen:

a      De diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

b      De uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1 bouwlaag;

c      De breedte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan tweederde van de voorgevelbreedte van de woning;

d      Indien de uitbreiding wordt uitgevoerd in combinatie met een luifel, dan dient deze luifel een open constructie te zijn met een breedte van niet meer dan eenderde van de voorgevelbreedte en mag de uitbreiding inclusief luifel over de gehele breedte van de voorgevel worden gebouwd in verhouding tweederde - eenderde.

 

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

b.  De bouwhoogte van overig tuinmeubilair, zoals vlaggenmasten, pergola's, etc. mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

10.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen op de gronden gelegen vóór de voorgevel van het deel van een woning, dat gezien de bouwhoogte, als belangrijkste onderdeel van de woning kan worden aangemerkt.

 


 

10.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 10.3 voor het parkeren van motorvoertuigen voor de voorgevel van een woning, met dien verstande dat:

a      het stedenbouwkundig beeld niet wordt geschaad;

b      geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

c      het aantal parkeerplaatsen op de openbare weg niet wordt verminderd.

 


Artikel 11 Verkeer

 

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

b      groenvoorzieningen;

c      kunstwerken;

d      speelvoorzieningen;

e      geluidwerende voorzieningen;

f       straatmeubilair;

g      ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen;

h      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

alsmede voor:

i        een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde lid 11.2.2.

b      Indien in afwijking van het bepaalde onder a ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan al gebouwen aanwezig zijn, dan mogen deze gebouwen in de huidige vorm en situering worden gehandhaafd.

c      Gebouwen mogen er niet toe leiden dat de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de ecologische verbindingszone als geheel wordt gefrustreerd.

 

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 15 m.

b      De bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 15 m.

c      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 6 m.

d      Dat bouwwerken er niet toe mogen leiden dat de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de ecologische verbindingszone als geheel wordt gefrustreerd.

 

 


Artikel 12 Water

 

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;

b      een natte ecologische verbindingszone;

c      oevervoorzieningen;

d      voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, duikers, gelijksoortige voorzieningen en andere kunstwerken;

e      steigers, aanlegplaatsen en gelijksoortige voorzieningen;

f       laad- en losfaciliteiten.

 

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

a      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.


Artikel 13 Wonen

 

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      wonen;

b      aan huis verbonden beroepen;

c      aan huis verbonden bedrijven;

d      tuinen en erven;

e      groenvoorzieningen;

f       voorzieningen voor verkeer en verblijf;

g      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Algemeen

Voor het bouwen in het algemeen geldt dat per bouwperceeel maximaal 1 woning is toegestaan.

 

13.2.2 Gebouwen binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

a      Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen halfvrijstaande en/of geschakelde woningen worden gebouwd;

b      De voorgevel van een woning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.

c      De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

d      In afwijking van het bepaalde sub a tot en met c geldt bij halfvrijstaande en/of geschakelde woningen, dat voor de gronden binnen 3 m van één van beide zijdelingse perceelsgrenzen de bepalingen onder 13.2.3 (gebouwen buiten het bouwvlak) van toepassing zijn.

 

13.2.3 Gebouwen buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen dienen op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd.

b      De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m.

c      De gezamenlijke oppervlakte voor gebouwen buiten het bouwvlak mag, met inachtnemening van het gestelde onder d:

1.       voor bouwpercelen met een oppervlakte van maximaal 500 m² niet meer bedragen dan 100 m², met dien verstande dat maximaal 50 m² als vrijstaand(e) gebouw(en) buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;

2.       voor bouwpercelen met een oppervlakte van maximaal 2.000 m² niet meer bedragen dan 150 m², met dien verstande dat maximaal 100 m² aan vrijstaand(e) gebouw(en) buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;

3.       voor bouwpercelen groter dan 2.000 m² niet meer mag bedragen dan 200 m², met dien verstande dat maximaal 150 m² aan vrijstaand(e) gebouw(en) buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd.

d      De gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan mogen voor maximaal  50% worden bebouwd, met dien verstande dat in ieder geval 25 m2 aan gebouwen buiten het bouwvlak mag worden gebouwd.

e      Indien in afwijking van het bepaalde onder a en c ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een kleinere afstand aanwezig was mag die afstand respectievelijk situatie worden gehandhaafd.

f       Indien in afwijking van het bepaalde onder b en d ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een grotere goot- of bouwhoogte of oppervlakte aanwezig was, mag die bestaande goot- of bouwhoogte respectievelijk oppervlakte worden gehandhaafd.

 

13.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      Overkappingen mogen worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 3,5 m, waarbij de oppervlakte van overkappingen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, bij de maximaal toegestane oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak dient te worden meegeteld.

c      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van de woning niet meer mag bedragen dan 1 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

13.3 Afwijken van de bouwregels

a      Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 13.2.2 sub a voor het afwijken van de toegestane bebouwingstypologie en ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’ ook vrijstaande woningen toe te staan, met dien verstande dat dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld.

b      Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 13.2.2 sub c voor het bouwen van een dakopbouw, met dien verstande dat:

1.       dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

2.       een dakopbouw uitsluitend is toegestaan op een gebouw binnen het bouwvlak;

3.       een dakopbouw uitsluitend is toegestaan op een kapconstructie;

4.       de maximaal toegestane bouwhoogte niet wordt overschreden;

5.       de breedte van de dakopbouw maximaal 2/3 van de breedte van het dakvlak bedraagt.

c      Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 13.2.3 sub a voor het bouwen van gebouwen op gronden waarvoor de regeling ‘bouwen buiten het bouwvlak’ van toepassing is, op een afstand van minder dan 2 m achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:

1.       dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

2.       dit geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte in het openbaar gebied veroorzaakt.

d      Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 13.2.3 sub b voor een grotere bouwhoogte van gebouwen op gronden waarvoor de regeling ‘bouwen buiten het bouwvlak’ van toepassing is, ten behoeve van het oprichten van een kapconstructie, met dien verstande dat:

1.       de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m;

2.       de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;

3.       dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

4.       de mogelijkheden van belendende bouwpercelen niet onevenredig worden aangetast en er geen onevenredige hinder van wordt ondervonden.

 

 

13.5 Specifieke gebruiksregels

a      Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van platte daken als dakterras;

b      Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

1.       De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m².

2.       Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

3.       De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner van de woning.


Artikel 14 Leiding-Gas

 

14.1 Voorrangsbepaling

De in deze paragraaf genoemde regels gaan voor op de overige regels in dit bestemmingsplan voor zover er strijdigheid is tussen beide regels.

 

 

14.2 Bestemmingsomschrijving

De als ‘Leiding – Gas’ aangeduide gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse buisleiding voor het transport van (droog) aardgas onder hoge druk ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – gas’.

Aan weerszijden van de buisleiding is een belemmeringenstrook gelegen tot 4 meter vanuit het hart van de buisleiding.

De buisleiding voor het transport van aardgas moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

a      Het plaatsgebonden risico vanwege de buisleiding mag niet meer bedragen dan 0 m;

b      Het invloedsgebied voor het groepsrisico vanwege de buisleiding mag niet meer bedragen dan 100 m.

 

 

14.3 Bouwregels

Op of in de gronden met de aanduiding ‘leiding-gas’ mogen geen bouwwerken worden opgericht.

 

 

14.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde afwijken van het bepaalde in lid 14.2 indien de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad.

 

 

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk of werkzaamheden

 

14.5.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden werken of werkzaamheden uit te voeren die van invloed kunnen zijn op de integriteit of werking van de ondergrondse buisleiding.

Daaronder worden in ieder geval verstaan de volgende werken of werkzaamheden:

a      Het aanbrengen of rooien van hoogopgaand of diepwortelende beplantingen en bomen.

b      Het aanleggen, reconstrueren of verwijderen van wegen of paden van andere al dan niet gesloten oppervlakteverhardingen.

c      Het aanleggen, vervangen of verwijderen van rioleringen of daarbijhorende voorzieningen.

d      Het indrijven van voorwerpen in de bodem zoals ten behoeve van lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair,reclamevoorzieningen.

e      Het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage.

f       Het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere oppervlaktewateren.

g      Het tijdelijk of permanent opslaan van goederen waardoor grondzetting kan ontstaan.

h      Het wijzigen van het maaiveldniveau door het afgraven of ophogen van gronden.

 

 

 

 

14.5.2 Toelaatbaarheid

a      De in lid 14.5.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de integriteit en werking van de buisleiding zijn gewaarborgd.

b      Het bevoegd gezag stelt voordat een omgevingsvergunning  als bedoeld in lid 14.5.1 wordt verleend de beheerder van de buisleiding in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken advies uit te brengen.

 

14.5.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 14.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a      die betrekking hebben de buisleiding zelf;

b      voor zover de werken of werkzaamheden graafwerkzaamheden betreffen waarop de WION van toepasssing is.


 

Artikel 15 Waarde – Archeologie

 

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

 

 

15.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

a      ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;

b      de bouw van een gebouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw met ten hoogste 100 m².

 

 

15.3 Afwijken van de bouwregels

a      Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.2 ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het in lid 15.2 bedoelde gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de aanwezige archeologische waarden.

b      Voor zover het oprichten van het in lid 15.2 bedoelde gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:

1.       De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of

2.       De verplichting tot het doen van opgravingen, of

3.      De verplichting de oprichting van het gebouw te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

c      De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

 

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

15.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a      Het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m, waartoe ook gerekend wordt het woelen en draineren.

b      Het planten van diepwortelende bomen en andere beplanting.

c      Het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

 

 

15.4.2 Toelaatbaarheid

a      De in lid 15.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien wordt aangetoond dat door het gebruik van de gronden als hiervoor aangegeven, het archeologisch waardevol bodemarchief niet wordt aangetast.

b      Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.4.1 kan het bevoegd gezag een onderzoek naar het archeologisch waardevol bodemarchief verlangen, waaruit blijkt dat de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige gevolgen hebben voor het behoud van het archeologisch waardevol bodemarchief.

c      Het bevoegd gezag is tevens bevoegd bij het verlenen van de omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de aard van de verhardingen.

 

15.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 15.4.1 is niet van toepassing op:

a      werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.


Artikel 16 Waarde – Monumentale bomen

 

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Monumentale bomen‘ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor monumentale bomen.

 

 

16.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij andere bestemmingen mogen geen bouwwerken worden opgericht binnen de bestemming ‘Waarde - Monumentale bomen'.

 

 

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

16.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning binnen deze bestemming de volgende werkzaamheden te verrichten:

a      Kappen van bomen of houtopstanden.

b      Aanleggen en verharden van wegen, paden en aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

c      Verlagen van de bodem en afgraven, verlagen, ophogen en egaliseren van gronden.

d      Aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

e      Het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van deze bomen tot gevolg hebben of kunnen hebben.

 

16.3.2 Toelaatbaarheid

a      De in lid 16.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien wordt aangetoond dat door het gebruik van de gronden als hiervoor aangegeven de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)-kwaliteit van de ter plaatse aanwezige boom of bomen niet wordt aangetast.

b      Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.3.1 kan het bevoegd gezag een rapportage verlangen, waaruit blijkt dat de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige gevolgen hebben voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de ter plaatse aanwezige boom of bomen.

c      Het bevoegd gezag is tevens bevoegd bij het verlenen van de omgevingsgvergunning nadere eisen te stellen ter bescherming van de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de ter plaatse aanwezige boom of bomen.

 

16.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 16.3.1 is niet van toepassing op:

a      werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.


Artikel 17 Waterstaat - Waterhuishoudkundige en  of waterstaatkundige functie

 

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Waterhuishoudkundige en / of waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a      water, waterhuishoudkundige en waterstaatkundige voorzieningen;

b      waterwegen;

c      voorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;

d      verhardingen ten behoeve van de waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige voorziening;

e      ligplaatsen voor schepen, steigers en vlonders.

 

 

17.2 Bouwregels

a      Op deze gronden mag, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen, niet worden gebouwd in strijd met de Waterwet en Binnenvaart Politiereglement (Bpr).

b      Er mag overeenkomstig het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen pas worden gebouwd na verkregen toestemming van Rijkswaterstaat.

 

 

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

a      Op deze gronden mag, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen, geen werkzaamheden worden uitgevoerd in strijd met de Waterwet en Binnenvaart Politiereglement (Bpr).

b      Er mogen overeenkomstig het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen pas werken of werkzaamheden worden uitgevoerd na verkregen ontheffing van Rijkswaterstaat.

 

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

 

 

 

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

Artikel 19 Algemene bouwregels

 

 

19.1 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden; eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.

b      De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 4 m.

c      Voor het bouwen/aanleggen van niet-overdekte zwembaden gelden de volgende bepalingen:

1.       Zwembaden mogen uitsluitend worden gebouwd/aangelegd bij woningen.

2.       Zwembaden dienen op minimaal 3 m achter de voorgevel van een woning te worden       gebouwd/aangelegd.

 

 

19.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 19.1.a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder een gebouw mits:

a      de oorspronkelijk functie op maaiveldniveau gehandhaafd blijft;

b      hierdoor de eventueel in het gebied aanwezige waarden en functies (conform de medebestemmingen in de artikelen 15 t/m 17) niet onevenredig worden aangetast;

c      er geen bezwaren zijn uit milieutechnisch oogpunt;

d      er geen bezwaren zijn uit oogpunt van waterhuishouding.

 

 

 

Artikel 20 Algemene gebruiksregels

 

 

20.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

a      het gebruik van gebouwen aan en bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;

b      het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;

c      het gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

d      het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.

 

 

20.2 Afwijken van de algemene gebruiksregels

a      Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.1 sub a en toestaan dat een gebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

1.       een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;

2.       er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

3.       de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte  ten dienste van de woonfunctie mag niet meer bedragen dan 80 m²;

4.       de afhankelijke woonruimte is gelegen op een afstand van maximaal 15 meter van de woning.

b      Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van lid a in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

 

 

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

 

 

21.1 Vrijwaringszone - weg 1 en vrijwaringszone - weg 2

a      Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone -weg 1’ respectievelijk ‘vrijwaringszone - weg 2’ mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van de met Rijkswegen verband houdende bouwwerken, zoals geluidswerende voorzieningen en ecologische voorzieningen.

b      Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde lid a voor het bouwen van een bouwwerk ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - weg 2’, mits door de bouw van dit bouwwerk de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad. Daartoe dient vooraf de betrokken wegbeheerder te worden gehoord.

c      De in sub b bedoelde omgevingsvergunning wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bouwwerken die bestaan op het tijdstip van de ter visie legging van het ontwerp van het plan, dan wel mogen worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.


Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

 

 

22.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

a      van de in de planregels gegeven maten inzake afstanden en percentages voor oppervlakten tot niet meer dan 10% van die afmetingen respectievelijk percentages;

b      van de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen in geringe mate wordt aangepast indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;

c      van de planregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding van maximaal 3 m is toegestaan, mits deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing;

d      van de planregels en toestaan dat de binnen de diverse bestemmingen aangegeven begrenzing van de maatvoeringsaanduidingen voor maximale goot- en bouwhoogte wordt overschreden, waarbij een overschrijding van deze begrenzing van maximaal 10 m is toegestaan, mits deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing;

e      van de begrenzing van de bestemming ‘Verkeer’ ten behoeve van de verschuiving van tracé`s van wegen met niet meer dan 5 m aan weerszijden van de huidige bestemming, onder de volgende voorwaarden:

1.     de belangen van de eigenaren en/of de gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad;

2.     het straat-en bebouwqingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen worden niet onevenredig geschaad.

f       van de planregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes of daarmee vergelijkbare gebouwen, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, fietsenstallingen en abri’s worden gebouwd, met dien verstande dat:

1       de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

2       de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

g      van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken wordt vergroot:

1.     ten behoeve van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling voor verkeer tot niet meer dan 35 m;

2.    ten behoeve van kunstwerken tot niet meer dan 40 m;

3.    ten behoeve van signalerings- en telecommunicatiemasten tot minder dan 40 m.

4.    ten behoeve van kunstobjecten tot niet meer dan 35 m;

5.    ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;

h      van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:

1.    de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;

2.    de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw;

i        van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte door zonnepanelen, met dien verstande dat de overschrijding niet meer mag bedragen dan 2 m.

j        van de planregels en toestaan dat de achtergevelrooilijn wordt overschreden, waarbij een overschrijding van maximaal 5 m is toegestaan, mits:

1.       er een tuindiepte van minimaal 10 m resteert;

2.       de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn of het verlengde daarvan voor maximaal 50% mogen zijn bebouwd;

3.   de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

 

 

22.2 Voorwaarden afwijking

De omgevingsvergunning voor het afwijken, als bedoeld in lid 22.1 kan slechts worden verleend, indien:

a      de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

b      het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;

 

 

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels

 

 

23.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a      Bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven.

b      De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad.

c      Het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen worden niet onevenredig geschaad.

 

 

23.2 Wro-zone wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het gebied ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone – wijzigingsgebied 1’ in zijn geheel te wijzigen, door de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ en de daarbij behorende belemmeringenstrook te verwijderen, op dat moment dat de aanwezige gasleiding binnen dit gebied buiten werking is gesteld, dan wel alsnog niet zal worden gerealiseerd.

 

 

Artikel 24 Overige regels

 

 

24.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

 

 

 

 

 

24.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a      bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer;

b      bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

c      ruimte tussen bouwwerken;

d      bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

e      parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen;

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 25 Overgangsrecht

 

 

25.1 Overgangsrecht bouwwerken

a      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.       gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.       na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de vergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b      Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

c      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

25.2 Overgangsrecht gebruik

a      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c      Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

 

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Vijf Eiken’.