De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a
tuinen
en groenvoorzieningen bij woningen;
b
inritten;
c
parkeren.
Voor het bouwen van
gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
Op
of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het
bepaalde onder 3.2.2.
b
Indien
in afwijking van het bepaalde onder a ten tijde van de tervisielegging van het
ontwerp van het plan al gebouwen aanwezig zijn, dan mogen deze gebouwen in de
huidige vorm en situering worden gehandhaafd.
Voor het bouwen van uitbreidingen
aan een woning op de aangrenzende bestemming ‘Wonen’ gelden de volgende
bepalingen:
a
De
diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan
b
De
uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1 bouwlaag.
c
De
breedte van de uitbreiding bedraagt niet meer dan tweederde van de voorgevelbreedte
van de woning.
d
Indien
de uitbreiding wordt uitgevoerd in combinatie met een luifel, dan dient deze
luifel een open constructie te zijn met een breedte van niet meer dan eenderde van de voorgevelbreedte en mag de uitbreiding
inclusief luifel over de gehele breedte van de voorgevel worden gebouwd in
verhouding tweederde-eenderde.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De
bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan
b
De
bouwhoogte van overige tuinmeubilair, zoals vlaggenmasten, pergola’s, etc. mag
niet meer bedragen dan
Onder strijdig gebruik, als bedoeld in
artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan het
gebruik ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen op de gronden gelegen
vóór de voorgevel van het deel van een woning, dat gezien de bouwhoogte, als
belangrijkste onderdeel van de woning kan worden aangemerkt.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing
verlenen van het bepaalde in 3.3 voor het parkeren van motorvoertuigen voor de
voorgevel van een woning, met dien verstande dat:
a
het
stedenbouwkundig beeld niet wordt geschaad;
b
geen
onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en aan de gebruiksmogelijkheden
van aangrenzende gronden en bouwwerken;
c
het
aantal parkeerplaatsen op de openbare weg niet wordt verminderd.